Treffers 101 t/m 150 van 1,871
# | Aantekeningen | Verbonden met | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
101 | van Brederode Sr., Cornelis (I3444)
| |||||||||||||
102 |
Engelbrecht I van Nassau-Siegen, beter bekend als Engelbrecht (of Engelbert) I van Nassau-Dillenburg, of als Engelbrecht (of Engelbert) I van Nassau, was graaf van Nassau-Dillenburg / graaf van Nassau-Siegen, een deel van het graafschap Nassau. Engelbrecht stamde uit de Ottoonse Lijn van het Huis Nassau. Nassau-Dillenburg was in 1328 opgegaan in de tak Nassau-Siegen, waardoor deze zich ook Nassau-Dillenburg kon noemen. Engelbrecht, geboren op de Dillenburg, voerde de grafelijke achternaam van Nassau-Dillenburg; van Nassau-Siegen werd als laatste gedragen door zijn overgrootvader Hendrik I van Nassau-Siegen. Engelbrechts vader was Johan I, Graf von Nassau-Dillenburg in Dillenburg und Siegen (Johann Greue zu Nassauwe Herre zu Tyllenberg und Siegen). Door zijn huwelijk in 1403 met de zeer jeugdige en zeer rijke Johanna van Polanen, erfdochter te Breda, verwierf Engelbrecht grote bezittingen in Brabant en Holland, waaronder de heerlijkheid Breda en de heerlijkheid van de Lek. Met Engelbrecht I van Nassau-Dillenburg begon de opkomst van het Huis Nassau in de Lage Landen. Samen met zijn broers erfde hij het graafschap Vianden, dat zo eveneens in bezit van het Huis Nassau kwam. Biografie Als jongere zoon volgde Engelbrecht in eerste instantie een kerkelijke carrière. Hij was proost van de Dom van Münster van 1399 tot omstreeks 1404. Van 1406 tot 1407 was hij plaatsvervanger van de maarschalk van Westfalen, de stadhouder van de aartsbisschop van Keulen in dat hertogdom. Heer van Breda Op 1 augustus 1403 sloot Engelbrecht een huwelijk met de pas 11 jaar oude, zeer rijke, erfdochter Johanna van Polanen. Door zijn huwelijk verwierf hij de heerlijkheid Breda, Geertruidenberg, Klundert (of Niervaart), Oosterhout en Dongen, een huis op de Koudenberg te Brussel (het latere Paleis van Nassau), een huis te Mechelen, de heerlijkheid van de Lek, Monster en Polanen, Zundert en Nispen. Engelbrecht was lid van de raad van hertog Anton van Brabant sinds 1405 en lid van de raad van graaf Willem VI van Holland. Hij begeleidde in 1409 Elisabeth van Görlitz vanuit Praag naar Brussel voor haar huwelijk met Anton van Brabant. Engelbrecht werd door Willem VI van Holland in 1411 beleend met de heerlijkheid Drimmelen. Engelbrecht was op 1 augustus 1417 een van de getuigen bij de huwelijkse voorwaarden tussen hertog Jan IV van Brabant en Jacoba van Beieren. Hij bracht in 1418 de bul met de dispensatie voor dat huwelijk vanuit Rome naar Den Haag. Hij werd omstreeks 1 september 1418 door toedoen van Willem van den Berge uit de hertogelijke raad van Brabant gezet. Engelbrecht werd genoemd onder de vijanden die Jan van Beieren en Jan IV van Brabant beloofden niet meer in hun raden op te nemen in het Verdrag van Sint-Maartensdijk van april 1420. Hij stond aan het hoofd van de lijst van edelen die op 15 augustus 1420 in de vergadering van de Staten van Brabant te Leuven de slechte raadgevers van Jan IV veroordeelden. Engelbrecht was onderbevelhebber bij de Brabantse veldtocht van 1420 tegen Jan van Beieren, hij werd door de Staten belast met de bewaring van het veroverde Geertruidenberg. In januari werd Engelbrecht door de Staten van Brabant benoemd tot kamerling van Jan IV en hij werd weer lid van de hofraad van Brabant. Engelbrecht was in 1435 lid van de Bourgondische delegatie tijdens het congres van Atrecht waar Bourgondië vrede sloot met Frankrijk. Graaf van Nassau, Vianden en Diez In 1416 overleed Engelbrechts vader, vermoedelijk 77 jaar oud. Met een regeerperiode van 54 jaar was hij een van de langst regerende vorsten uit de middeleeuwen. Hij werd opgevolgd door Engelbrecht en zijn broers Adolf I, Johan II ‘met de Helm’ en Johan III ‘de Jongere’. De broers regeerden het graafschap Nassau-Siegen gezamenlijk. Ze waren al in 1409 een gezamenlijke voortzetting van de regering overeengekomen. Gezamenlijk kochten de broers de andere helft van Siegen terug van het aartsbisdom Keulen.
Het jaar daarop overleed Elisabeth van Sponheim-Kreuznach, gravin van Vianden, zonder nakomelingen. Engelbrecht en zijn broers waren als kleinzoons van Adelheid van Vianden de erfgenamen van Elisabeth en verkregen zodoende het graafschap Vianden en de heerlijkheden Sankt Vith, Bütgenbach, Dasburg en Grimbergen. De koning der Nederlanden voert nog altijd de titels graaf van Vianden, heer van Sankt Vith, Bütgenbach en Dasburg.
Na het overlijden van de oudste broer Adolf in 1420 volgden de drie overige broers hem op, maar zij verloren de helft van het graafschap Diez, evenals in 1428 ¼ van Camberg. Het graafschap Nassau-Siegen werd door de broers verdeeld, Engelbrecht verkreeg bij deze verdeling Herborn. Rond 1429 betaalden de graven van Virneburg de broers 21.000 goudgulden om hun aanspraken op de heerlijkheid Ravenstein met Herpen en Uden af te kopen. Na het overlijden van hun jongste broer Johan III ‘de Jongere’ in 1430 regeerden Johan II en Engelbrecht I weer gezamenlijk over Nassau-Siegen, Vianden en Diez. Overlijden en begrafenis Engelbrecht overleed te Breda op 3 mei 1442. Hij werd begraven in de Grote Kerk te Breda. Tussen 1460 en 1490 werd aldaar een praalgraf voor hem gebouwd: het Praalgraf van Engelbrecht I van Nassau. Engelbrecht werd opgevolgd door zijn zoons Johan IV en Hendrik II. Buitenechtelijke kinderen Engelbrecht had twee buitenechtelijke kinderen bij een onbekend gebleven vrouw: Margaretha van Nassau, huwde Hugo Wijnrix. Johan van Nassau, rentmeester van Vianden. Huwde met Johanna van der Raven. Johan werd de stamvader van de bastaardtak Nassau-Detzem. Bron: Wikipedia | van Nassau-Siegen, Engelbrecht I (I9803)
| ||||||||||||
103 |
Johanna van Polanen was het enig kind van Jan III van Polanen en zijn tweede vrouw, gravin Odilia van Salm-Ravenstein. Johanna van Polanen, ook wel Vrouwe Jehenne genoemd, trouwde op 11-jarige leeftijd op 1 augustus 1403 met Engelbrecht I van Nassau-Siegen in Breda, die door zijn huwelijk met Johanna heer van Breda werd (1403-1442). Het paar woonde in het Kasteel van Breda. Ook beschikte Johanna over woningen in Brussel en Mechelen. Bij de keuze van haar man speelde vermoedelijk de politieke overweging mee dat Engelbrecht een buitenstaander was, terwijl op zijn hoge afkomst niets viel aan te merken. De Nassaus waren een oud adellijk geslacht uit het Middenrijnse gebied. Het huwelijk ging gepaard met intriges waarin haar moeder Odilia en haar oom van vaderszijde Hendrik van de Leck de hoofdrol speelden. Tot Johanna's erfenis (oorspronkelijk verworven door Willem van Duivenvoorde) behoorden vele heerlijkheden en ridderhofsteden in Holland en Brabant, Henegouwen, Utrecht, Zeeland en de westhoek van de Krimpenerwaard met de dorpen Krimpen aan de Lek, Krimpen aan den IJssel, Lekkerkerk en Ouderkerk aan den IJssel. Door haar huwelijk begon de opkomst van het huis Nassau in de Nederlanden. Na haar dood werd Johanna bijgezet in het graf van haar man, het Praalgraf van Engelbrecht I van Nassau in de Grote- of Onze Lieve Vrouwekerk op de Grote Markt in Breda. Varia Op het Begijnhof in Breda staat een standbeeld van Johanna van Polanen van de hand van kunstenares Netty Werkman. De familie van Oranje-Nassau onderhoudt tot op de huidige dag een relatie met de instelling Begijnhof Breda, die dateert vanaf de tijd van Johanna van Polanen.
Trivia - Volgens W.J. Hofdijk verbleef Johanna toen ze veertien jaar oud was soms op het kasteel de Slotbossetoren bij Oosterhout, wat zou kunnen kloppen. Daar werd ze bemind door een minstreel die haar regelmatig toezong aan de voet van het kasteel. Dit laatste lijkt geheel te zijn ontsproten uit een romantische fantasie van Hofdijk, Merkwaardige kasteelen in Nederland, (1824). Bron: Wikipedia | van Polanen, Johanna (I11139)
| ||||||||||||
104 |
Zijn vader en hij stelden hun leven in dienst van de hertogelijke macht in Brussel, Engelbrecht I onder de Brabantse en Jan IV onder de Bourgondische hertog. Titels - graaf van Nassau - graaf van Vianden - graaf van (half-) Diez - heer van Breda van 1442-1475 en de Lek (1442-1475) heer van Gageldonck en Hambroeck (1458), een achterleen van het Huis van Breda - drossaard van Brabant en Heusden - maarschalk van Westfalen Biografie Jan IV noemde zich Graaf van Nassau, Vianden en Dietz. In 1451 erfde hij van zijn broer Hendrik II van Nassau-Dillenburg de Duitse gebieden van het huis Nassau-Dillenburg, waardoor alle Nassause bezittingen uit de Ottoonse linie, met uitzondering van Nassau-Beilstein, weer in handen van één persoon kwamen. Jan IV speelde een rol in het hertogdom Brabant, waar Filips de Goede, hertog van Bourgondië sinds 1430 hertog was. De graaf was militair zowel onder Filips de Goede als onder Karel de Stoute. Hij werd benoemd tot drossaard van Brabant, wat hij tot zijn dood bleef. In 1445 begeleidde hij hertog Filips bij diens aanval op het graafschap Holland. Jan was als maarschalk van Hertogdom Westfalen stadhouder van de aartsbisschop van Keulen in diens hertogdom Westfalen. De graaf breidde het kasteel van Breda uit met torens en stichtte een grote bibliotheek. Graaf Jan is gestorven in Dillenburg. Zijn lichaam ligt begraven in het Praalgraf van Engelbrecht I van Nassau in de Grote Kerk aan de Grote Markt te Breda, zijn hart is begraven in Dillenburg. Huwelijk
Door zijn huwelijk met Maria van Loon kwamen Diest, Zichem, Lummen, Millen, Gangelt, Waldfeucht en Stein aan de Maas in zijn bezit. | van Nassau-Dillenburg, Jan (Johan) IV (I9806)
| ||||||||||||
105 |
Engelbrecht II was een Brabants edelman. Hij was graaf van Nassau, Dietz en Vianden, heer van Breda en de Lek, Roosendaal, Nispen en Wouw. Hij bekleedde hoge militaire en bestuurlijke functies in dienst van de Bourgondische hertog Karel de Stoute. Door consequent de zijde van diens schoonzoon keizer Maximiliaan van Oostenrijk te kiezen, was hij op het einde van zijn leven de voornaamste vertegenwoordiger van de Habsburgers in de Lage Landen. Hij treedt in dienst van Karel de Stoute (1467), die hem in de Luikse Oorlogen tot ridder slaat (1468). Hij trouwt met Cimburga van Baden in Koblenz (19 december 1468) en sluit een verdrag met zijn jongere broer Johan V van Nassau-Dietz (1472), waarin wordt bepaald dat Nederlandse en andere bezittingen links van de Rijn aan hem toekomen, en de Nassause aan zijn broer. In 1473 wordt hij toegelaten tot de Orde van het Gulden Vlies en benoemd tot luitenant-generaal van Brabant en Limburg. In de Slag bij Nancy sneuvelt Karel en neemt de militie van Straatsburg Engelbrecht krijgsgevangen (1477). Na een drietal maanden komt hij vrij en treedt hij in dienst bij Maximiliaan van Habsburg die met de dochter van Karel de Stoute, Maria van Bourgondië is getrouwd. In 1479 voert Engelbrecht het bevel tijdens de Slag bij Guinegate tegen de Fransen. Hij is één van degenen die hun armen hebben ontbloot als provocatie, en zo aan de basis liggen van de benaming Dag van de opgestroopte mouwen (Journée des Démanchés). Hij wordt voogd van de driejarige Filips de Schone (1482) en opperkamerheer van keizer Maximiliaan. Op 25 juli 1487 nemen de Fransen hem gevangen tijdens de Slag bij Bethune. Na enkele jaren komt hij vrij tegen betaling van een forse som losgeld. Hij herneemt zijn taak als veldheer van Maximiliaan en heeft direct zijn handen vol met de Vlaamse Opstand tegen de niet-nagekomen toezeggingen van 1488. Hij neemt Damme in en snijdt zo de bevoorrading van het opstandige Brugge af. De uitgehongerde belegerden geven zich over en moeten de Vrede van Tours toestaan (29 november 1490). Plunderend en zich verrijkend trekt Engelbrecht twee jaar lang met zijn Duitse troepen door Vlaanderen. Hij bereikt stilaan de top van de hiërarchie in de Nederlanden. In 1494 wordt hij voorzitter van de Grote Raad en in 1496 algemeen stadhouder van de Habsburgse Nederlanden. In 1499 komt hij in het bezit van het burggraafschap Antwerpen, door gebieden die zijn moeder Maria van Loon-Heinsberg had nagelaten te ruilen met hertog Willem IV van Gulik. Zo krijgt Engelbrecht Antwerpen, Diest, Seelhem en Zichem. In 1501 maakt Maximiliaan hem landvoogd van de Nederlanden. Hij laat zijn Brusselse paleis verfraaien en uitbreiden om de nieuwe status te weerspiegelen.
Engelbrecht sterft op 31 mei 1504 in Brussel en ligt begraven in een praalgraf uit 1530 in de Grote- of Onze Lieve Vrouwekerk van Breda. Hij liet geen wettige kinderen na en benoemde Hendrik III van Nassau-Breda, een zoon van zijn broer, tot zijn erfgenaam. Hendrik bestelt voor zijn oom zijn grafmonument in albast.
| van Nassau-Breda, Engelbrecht II (I9723)
| ||||||||||||
106 | a POLITIEKE SITUATIE - Het leven van Heer DIRK II van Brederode valt voor een deel sam et de bewindsperioden van de laatste twee Hollandse graven Floris V (1256-1296) en Jan I (1296-1299) en van de eerste twee graven van het Henegouwse Huis, nl. Jan II van Avesnes (1299-1304) en Willem III van Avesnes (1304-1337). Na twee niet geslaagde tochten van graaf Floris V naar West-Friesland in 1272 en 1282 gelukte het bij de derde in 1288 de West-Friezen definitief onder zijn gezag te brengen. Direct hierna was graaf Floris V genoodzaakt zijn aandacht te richten op het gewest Zeeland. Hier waren problemen ontstaan door openlijk misnoegen van de Zeeuwse edelen jegens hem waarbij hij in 1290 bij Biervliet zelfs in gevangenschap raakte. Herhaaldelijk bond hij de strijd aan tegen het opdringende Vlaanderen waarvoor hij, door ontevredenheid over de geringe Engelse steun, bij Frankrijk toenadering zocht. Deze verandering van politiek werd hem noodlottig want een strafmaatregel van de Engelse koning Edward I liep op 27 juni 1296 uit op de laffe moord bij Muiderberg. Om rust te brengen in het graafschap werd de nog jonge zoon Jan I van Floris V uit Engeland teruggehaald. Deze bleek alsnog te onervaren en te zwak en werd overvleugeld door Heer Wolfert I van Borselen. Met het overlijden in 1299 van graaf Jan I van Holland stierf na ruim 3 eeuwen het Hollandse gravenhuis uit en ging het graafschap over naar graaf Jan II van Avesnes van Henegouwen, neef en erfgenaam van Floris V. Graaf Jan II kreeg in 1304 na veel strijd geheel Zeeland onder zijn gezag en overleed in ditzelfde jaar. Zijn opvolger was graaf Willem III de Goede van Avesnes en Henegouwen die zijn invloed in Utrecht en Friesland wist uit te breiden. Hij consolideerde het graafschap en bouwde de organisatie ervan op tot een geordend administratief systeem. b LEVENSLOOP - DIRK was in het politieke gebeuren van zijn tijd een belangrijke figuur. Onder en met graaf Floris V had hij in 1288 als hoofdaanvoerder een groot aandeel in de onderwerping van de West-Friezen. In 1288 was hij baljuw van Kennemerland. In 1290 sloot hij zich tegenover graaf Floris V aan bij een groepering ontevreden Zeeuwse edelen, waarna verzoening volgde. Na de moordaanslag in 1296 op graaf Floris V, waaraan hij geen deel had maar wel verdacht werd van medeplichtigheid, behoorde hij tot het gezantschap dat de nieuwe graaf Jan I uit Engeland terughaalde. Later was hij lid van de grafelijke raad. Nog op hogere leeftijd maakte DIRK in 1315 een veldtocht in Vlaanderen mee. Als godsdienstig man ondernam hij in 1318 een pelgrimstocht naar Rome, waarop hij tijdens de terugreis in Reims stierf en aldaar werd begraven. Uit het huwelijk met zijn in 1307 overleden vrouw Maria van der Lecke werden 7 kinderen geboren. c GEBOORTE EN HUWELIJK - DIRK huwde in ca.1288 met Maria van der Lecke, enige dochter van Heer Hendrik II van der Lecke en Jutte van Borselen ( na 1271). Van DIRK en zijn vrouw Maria (zij had 3 waarschijnlijk jongere broers) zijn de geboortejaren en het huwelijksjaar onbekend. Uit hun huwelijk werden 7 kinderen geboren. = GEBOORTEJAAR VAN DIRK - Aannemende dat DIRK het eerste kind en de oudste zoon was van zijn ouders Willem van Brederode en Hillegonda van Voorne, zal hij geboren zijn in ca.1252. Dit geboortejaar komt mede overeen met de eerste vermelding van ridder DIRK in 24 oktober 1268 wanneer hij in Brugge optreedt als getuige en zegelaar voor graaf Floris V. Hij zal in dit jaar toch minstens 16 jaar (1268 min 1252 = 16) geweest moeten zijn voor een dergelijk optreden. Hij moet derhalve het eerste kind en de oudste zoon zijn, omdat het genoemde huwelijksjaar van zijn ouders vrijwel zeker 1252 is. Dit doet zich blijken uit de benadering van het jaar ca.1252 van het 2e huwelijk van zijn moeder Hillegonda. = GEBOORTEJAAR MARIA - De ouders van Maria van der Lecke huwden op 30 oktober 1271 en kregen behalve hun enige dochter Maria drie zonen: Hendrik III ( voor 1305?), Pieter ( 1339) en Gijsbrecht van der Lecke. DIRK en Maria kregen 7 kinderen. Vermenigvuldiging van dit getal 7 met gemiddeld 2,5 jaar per kind komt uit op ca. 18 huwelijksjaren. Dit aftellende van haar sterfjaar 1307 geeft ten eerste voor de geboorte van het le kind het jaar ca.1289 (sterfjaar 1307 min 18 huwelijksjaren = 1289), ten tweede voor haar huwelijk het voorgaande jaar ca.1288 en ten derde bij huwelijk op 16-jarige leeftijd als haar geboortejaar ca. 1272 (huwelijksjaar ca.1288 min 16 jaar = ca.1272). Dit jaar 1272 komt geheel overeen met het genoemde huwelijksjaar 1271 van haar ouders Hendrik II en Jutte van Brederode. Dit betekent ook, dat Maria vrijwel zeker het eerstgeboren kind was danwel ten laatste het 2e kind. In dit tweede geval zal zij op iets jongere leeftijd van 14 of 15 jaar gehuwd zijn en heeft zij een oudere eerstgeboren broer gehad. = HUWELIJKSJAAR - Met het gevonden geboortejaar ca.1272 van Maria en met het sluiten van haar huwelijk met DIRK op mogelijk 16-jarige leeftijd, valt het huwelijksjaar op ca.1288 (1272 plus 16 = 1288), hetgeen goed aansluit bij het benaderde geboortejaar 1290 van hun oudste zoon Willem. = ERFGOED - Aangenomen mag worden dat Maria bij haar huwelijk erfgoederen langs de Lek heeft ingebracht, die gevoegd zullen zijn bij het reeds belangrijke bezit van Brederode in die streken. Hendrik II van der Lecke - Heer Hendrik II van der Lecke huwde op 30 oktober 1271 met Jutte van Borselen, dochter van Heer Pieter van Borselen en Goes ( 1278, zoon van Heer Nicolaes I van Borselen / vóór 1263, ridder en stamvader van het geslacht). Jutte bracht bij haar huwelijk 1200 van haar vader verkregen pond Hollands in. Hendrik II, vermeld 31 maart 1277 als ridder, raakte omstreeks 1280 in geldnood en moest enig bezit verkopen. Hij werd door de prior van St. Paulus op 6 november 1287 en op 23 december 1294 door bisschop Jan II van Sierck ( 1296) van Utrecht in deban gedaan. De reden was dat hij zijn geldelijke verplichtingen aan het kapittel van St. Marie in Utrecht niet nakwam. Met hulp van de hem gunstig gezinde graaf Floris V werden zijn moeilijkheden allengs opgelost. Evenals de Heren van Borselen steunde hij de Vlaams- Engelse politiek van graaf Floris V. Hij behoorde tot het gezantschap dat in 1296 aan de Engelse koning terugzending verzocht van Floris' zoon graaf Jan I uit Engeland (Zie e.9). Hij hertrouwde op latere leeftijd met Heilwig van Bentheim, welk geslacht (Zie 9-c.2) voor en gedurende de 13e eeuw in Holland actief was op politiek en kerkelijk gebied. = KINDEREN - Van zijn vier kinderen uit het eerste huwelijk huwde het oudste? en de enige dochter Maria met DIRK. Evenals de Brederodes bezaten de Heren van der Lecke al vóór 1200 uitgebreide bezittingen langs de Lek. In 1277 was Hendrik II in de Alblasserwaard ambachtsheer van Nieuw-Lekkerland, Streefkerk, Brandwijk en Giebeland. = ERFGOED - Met het kinderloos overlijden in 1342 van de twee maal gehuwde Hendrik IV Pzn. van der Lecke stierf het geslacht in mannelijke lijn uit. De toen vrij omvangrijke Heerlijkheid van der Lecke werd op 27 april 1342 door graaf Willem IV ( 1345) als recht leen voor 12.400 pond zwarte toernooisen verkocht aan Jan II van Polanen (zoon van Catharina van Brederode). Later ging het gebied over aan de Heren van Breda en Nassau-Oranje. = HEERLIJKHEID - De Heerlijkheid van der Lecke bestond aanvankelijk uit 10 ambachten langs de Lek in de Krimpenerwaard, Alblasserwaard en Riederwaard, nl. Ridderkerk, Lekkerkerk, Krimpen aan de IJssel, Krimpen aan de Merwede, Ouderkerk, Zuidkerk, Streefkerk, Brandwijk, Giebeland en Bleskensgraaf. Op 30 maart 1326 waren hiervan reeds 4 ambachten voor een periode van 6 jaar en een bedrag van 490 pond Hollands verpand aan Jan I van Polanen ( 1342), gehuwd met Catharina van Brederode. Tezamen leverden de ambachten belangrijke opbrengsten, ook door rijke zalmvangsten. = KASTEEL - Bij Nieuw-Lekkerland duidt de Schoonen- burgse Heuvel op het ter plaatse in 1256 bestaande kasteel dat vermoedelijk aan de Heren van der Lecke behoorde. d HEER EN RIDDER - DIRK, bijgenaamd de Goede, volgde op 27 juni 1285 zijn toen overleden vader Willem op als 3e Heer van Brederode, wat hij 33 jaar geweest is. Hij wordt op 24 oktober 1268 het eerst vermeld als ridder. DIRK stond niet alleen bekend als een befaamd, maar ook als een goedhartig en minzaam man, wat hem de bijnaam 'Theodoricus Pius / DIRK de Goede' deed verkrijgen. Vrijwel alle 19e eeuwse bronnen schrijven lovende woorden over DIRK: 'Den gezegden bijnaam, de schoonste en waardigste eretitel, verkreeg hij wegens zijn minzamen aard; hij trachtte oneenigheden, voor zoverre zulks de eer van een Edelman, Held en goed Ridder toeliet, door vriendschap en in der minne, zonder bloedstorting bij te leggen'. e ACTIVITEITEN - DIRK had een groot aandeel in tal van activiteiten die in verband stonden met zijn verhouding als leenman tot de grafelijke overheid. In de meeste gevallen betekende dit het mede ten strijde optrekken in door de graaf ondernomen veldtochten. Bij een heervaart diende DIRK te verschijnen met een aantal bewapende manschappen overeenkomstig zijn positie en status als edele Heer, een en ander op zijn eigen kosten. Hierbij was hij het niet altijd eens met de plannen van zijn leenheer of met de gang van zaken in het graafschap. e.1 Tochten naar West-Friesland / 1272/1282 - Aan de eerste veldtocht in de zomer van 1272 van Floris V tegen de West-Friezen met het doel de dood in 1256 van zijn vader rooms-koning Willem II te wreken, nam ook de ca. 20 jarige jonker DIRK deel, toen nog geen Heer van Brederode. DIRK nam in 1282 eveneens deel aan de tweede tocht naar West-Friesland. Eerste tocht en slag bij Heiloo / 1272 - De eerste tocht van graaf Floris V naar West-Friesland om het opstandige volk aldaar te beteugelen, eindigde op St.Philibertsdag 20 augustus 1272 met een bloedige veldslag bij Heiloo. Het doel van de tocht was mede het wreken van de moord bij Hoogwoud in 1256 op graaf Willem II, de vader van Floris V en het terugvoeren van diens stoffelijk overschot naar Holland. De aanval vond plaats vanuit Alkmaar dat in 1254 stadsrechten hadverkregen en waarbij het kasteel Torenburg was gebouwd. Graaf Floris V bereidde deze eerste tocht, die over land werd uitgevoerd, redelijk goed voor. Hij had een vrij groot leger samengesteld van ruiters en voetvolk met manschappen uit Gouda, Leiden, Schiedam, Haarlem en Alkmaar en uit door de edelen geleverde strijdgroepen. Behalve ruiters en voetknechten had hij dijkwerkers meegevoerd die voorbij Vronen de marsroute in het drassige land dienden te verharden en drooghouden. Tussen Alkmaar en West-Friesland moest de al verzandende zeearm de Rekere worden overgestoken. De dijkwerkers legden tussen Alkmaar en Ouddorp een dam van hooi en stro aan. Dit werk kwam niet gereed want de aanvallende West-Friezen verjoegen de met pijl en speer gewapende dijkbewakers. Op het vernemen hiervan werd het vanuit Alkmaar aanvallende Hollandse leger door de West-Friezen tot voorbij bij Alkmaar teruggedreven. Dank zij inmiddels aangekomen versterkingen en de harde zandgrond bij Heiloo wist graaf Floris V toch de Friezen terug te drijven. De verliezen waren aan beide kanten groot. De Friezen verloren 800 man, de Hollanders 500 man waarbij vele edelen uit o.a. uit de geslachten Egmond, Wassenaar, Haarlem en Raaphorst. Hoewel de West-Friezen werden verslagen, moest deze eerste tocht als mislukt worden beschouwd. Tweede tocht / 1282 - Met vele zwaar bewapende edelen en manschappen uit Holland en Zeeland voer graaf Floris met een vloot over de Zuiderzee noordwaarts. Het leger landde op 25 juni 1282 bij het op hogere grond gelegen dorpje Wijdenes bij Hoorn. De West-Friezen hadden daar niet het voordeel van moerassen en waterplassen. Reeds direct bij Schellinkhout werd tegen de verschanste aanvallende Friezen slag geleverd die door de Hollanders onder aanvoering van Nicolaes I van Cats gewonnen werd. Floris V drong daarna in vier aanvallen tot Hoogwoud door, een niets ontziende slachting aanrichtende onder de fel strijdende en wegvluchtende West-Friezen. Bij Hoogwoud, dat uit wraak geplunderd en verbrand werd, wees een oude krijgsgevange tegen lijfsbehoud de plaats aan waar de omgekomen graaf en koning Willem II begraven lag. Graaf Floris V zag af van de strijd. Hij liet het stoffelijk overschot van zijn vader in een nieuwe kist naar Utrecht vervoeren waar een rouwdienst werd gehouden. Hierop volgde bijzetting in de abdijkerk in Middelburg, waar ook graaf Willems broer Floris de Voogd ( 1258) was begraven. Graaf Floris V liet het huis van de oude Friese man afbreken en op dezelfde plaats een kapel bouwen. In 1325 stichtte graaf Willem III in de abdijkerk van Middelburg een gedachtenisdienst. In 1556 liet landvoogdes Maria van Hongarije ( 1558) een fraai praalgraf oprichten. In 1824 werd op last van koning Willem I ( 1843) een marmeren gedenkplaat in de kerkmuur aangebracht. In 1928 werden zowel het graf alsook de gedenkplaat gerestaureerd. Bij Wijdenes liet graaf Floris V een dwangburcht bouwen om de West-Friezen in toom te houden, maar direct na zijn gewelddadige dood in 1296 sloopten deze uit wraak dit door hen gehate Hollandse machtssymbool. Op 17e eeuwse kaarten komt de ruine van dit oude dwangkasteel nog voor als Huis het Hof. Tussen Wijdenes en de zeedijk heet de camping ter plaatse achter de dijk nu nog Het Hof. e.2 Actie tegen Gijsbrecht IV van Amstel en Herman van Woerden / 1280 - In de strijd in mei 1280 met de Stichtse leenmannen Gijsbrecht IV van Amstel en Herman van Woerden behaalde DIRK als aanvoerder voor graaf Floris V de overhand en nam de woelzieke Gijsbrecht bij Loenen aan de Vecht gevangen. Twist met Utrecht - In 1273 werd de onbekwame en gedurig in geldnood verkerende Utrechtse elect bisschop Jan I van Nassau in het westen van zijn bisschoppelijk gebied bedreigd door aanvallen van opstandige Hollandse boeren. Onder aanvoering van Gijsbrecht IV van Amstel en Herman van Woerden, die vele grieven jegens het bisdom koesterden, werden de stad Utrecht alsook een deel van het Neder-Sticht veroverd. Dit stuitte tegen de politiek van graaf Floris V die zijn invloed in het Sticht zo groot mogelijk wilde maken. Hij sloot zich in 1276 eerst bij genoemde edelen aan tegen de elect om per verdrag van 5 september 1278 zijn bloedverwant de elect op diens verzoek te steunen. Zo kreeg Floris V per verdrag van 26 juni 1279 vrijwel geheel Neder-Sticht in handen. Ter versterking van zijn gezag eiste Floris V van de beide pandheren Van Amstel en Woerden dat zij dit gebied zouden verlaten en hun aan de westgrens van het Sticht gelegen kastelen overgeven. Bij de mede door DIRK aangevoerde veldtocht in 1280, waaraan ook een Zeeuwse strijdgroep onder bevel van de gebroeders Jan I en Costijn II ( 1289) van Renesse deelnam, moesten Gijsbrecht IV en Arnoud I van Amstel ( 1290) alsook Herman van Woerden hun kastelen Vreeland en Montfoort, die zij van de elect van Utrecht in pand hadden verkregen, overgeven. Gijsbrecht IV van Amstel kwam met een strijdmacht zijn belegerde broer Arnoud te hulp, maar werd bij Loenen aan de Vecht door de grafelijke Hollandse troepen verslagen en gevangengenomen. Herman van Woerden werd door de bisschop verbannen. De gebroeders Gijsbrecht IV en Arnoud werden 5 jaar in Zeeland gevangengezet. Het Land van Amstel ging voor hen verloren en werd tegen 6000 pond door het Sticht overgedragen aan graaf Floris V. Op 27 oktober 1285 werden beide Van Amstels en op 21 maart 1287 Herman van Woerden met harde verzoeningsverdragen geheel van Floris V afhankelijk. Misschien als tegenwicht voor hun gevangenschap benoemde graaf Floris V zowel Gijsbrecht IV van Amstel als Herman van Woerden tot leden van zijn grafelijke raad en werden beiden geridderd. Gijsbrecht IV werd in 1290 ridder van de orde van Sint Jacob (Zie e.16). Met kracht had graaf Floris V nu zijn gezag in Utrecht en het Sticht gevestigd. Toch bleven zich allerlei strubbelingen voordoen. e.3 Onderwerping van de West-Friezen / 1288 - In de derde en ook laatste krijgstocht van graaf Floris V tegen de West-Friezen heeft DIRK als 'Admiraal van Holland' een actieve rol gespeeld. Toen de West-Friezen omstreeks 1287 afvallig waren geworden en in eigen vrijheid wilden leven zonder aan de graaf dienstbaar te moeten zijn, maakte DIRK (Voet meldt per abuis Willem) gebruik van de omstandigheid, dat vrijwel heel West-Friesland bij een zeer zware storm op 17 december 1287 en eveneens op 5 februari 1288 overstroomd was door '... een groote watervloedt, de dijcken doorbreeckende. Daer verdroncken een ontallijcke menichte van menschen, tot Lidlom (= Limmen) in het klooster over de veertich persoonen ... etc. Ook in het overige Holland, Friesland en Zeeland waren grote delen overstroomd en allerwegen verdronken veel mensen en dieren. Op bevel van graaf Floris V die deze overstroming als een gave Gods beschouwde, rustte DIRK als aanvoerder een groot aantal schuiten met gewapende manschappen uit waarmee via de Zuiderzee met list en bij verrassing het overstroomde West-Friesland bij Drechterland werd binnengevaren. De veelal op hoogten gebouwde dorpen en buurten waren geheel door het water omringd. Het was voor de Friezen niet mogelijk elkaar te bereiken voor het bijeenbrengen van een enigermate gesloten legermacht, waarvoor overigens onvoldoende vaartuigen beschikbaar waren. De hierdoor gemakkelijk en vrijwel zonder bloedvergieten te overwinnen Friezen werden al varende van dorp tot dorp tot gehoorzaamheid gedwongen. Na het droogvallen trok graaf Floris V met zijn leger het gebied door met gevangenneming van tal van gijzelaars en belangrijke personen om in de toekomst verzekerd te zijn van losgeld en de erkenning van het grafelijk gezag. Floris V was bijzonder verheugd over de afloop van deze actie die door DIRK met beleid en tact was uitgevoerd. Voor grotere zekerheid liet Floris V in dit gebiedsdeel vier dwangburchten bouwen, nl. bij Medemblik en nabij Alkmaar Eenigenburg, Middelburg, Nieuwburg en het niet afgebouwde Nieuwendoorn. Op 21 januari 1289 regelde graaf Floris V vanuit het omstreeks 1255 door koning Willem II gebouwde kasteel Toorenburg bij Alkmaar rechten en plichten van de overwonnen West-Friezen van Houtwouder ambacht en omgevend gebied. = DE DRECHTER FRIEZEN - De Drechter Friezen waren het met deze gang van zaken oneens en wezen op hun recht op hulp van de Utrechtse bisschop. Floris V had hiertegen geen bezwaar omdat de Utrechtse elect Jan I van Nassau volkomen onder zijn invloedstond. Op 19 maart 1289 werd een afvaardiging naar Utrecht gezonden voor overleg met de bisschop. Deze kwam op 1 mei 1289 met zijn uitspraak. Deze was in feite een woordelijke Latijnse vertaling van de al door Floris V opgestelde voorwaarden, die overigens op zich niet te ongunstig waren. Er zouden wegen, dijken en versterkingen aangelegd moeten worden en een grafelijk rechtspraak ingesteld. Natuurlijk werden er tienden en schuldbetalingen opgelegd alsook heervaartplicht, maar daartegenover kregende Friezen vrijheid van tol en werd West-Friesland een zelfstandige Heerlijkheid naast Holland met graaf Floris V als hun directe Heer. Het in Den Haag op 21 maart 1289 gesloten verzoeningsverdrag tussen Floris V en de Friezen uit Drechterland werd mede door DIRK, zijn oom Floris van Brederode, abt Floris van Utenhaghe ( 1304) van de abdij van Egmond en ridder Heer Willem II van Egmond ( 1304) bezegeld. Oorkonde van 21 maart 1289 (fragment): - 'Wi Florens grave van Hollant, maken kond allen den ghenen, die desen brief sullen sien of horen lesen, dat wi van allen twiste, die ghewesen hevet twisschen ons ende die onse van eenre zide, ende dien van Drechterlant aen de andere zide, met hen luden overeenghedraghen hebben, ende vergheven hebben onsen euvelen moet, omme een ewelike soene ghetrouweliic te houden an beide ziden, ende zi ons daer bi hulde gesvoren hebben voor hen ende alle hare nakomelinghen, ons ende onse nakomelinghen, die graven ziin van Hollant, ewelic onderdanig te zine, als horen rechten here, in deser manie¬ren, dat wi borge, wege ende veste moghen maken in horen lant, willen wi groote, willen wi kiene, ende si sullen ons gheven thienden ... enz. Alle puncten, die har bescreven ziin, sullen wi rechten, ofte onsen rechter doen rechten, ende die niet hier bescreven ende siin bi scepenen, en bi sulken rechten als onse heere onse vader, haer Willem, koning van Almanighen, ..., te Vroone ende tot Outorp. Om dat wi willen dat dese ding vast blive en ghestade, so hebben wi ghebeden heere Floris, abt van Egmondt, haere Diederick heere van Brederoode, heere Florens van Brede- roode, ende heere Willem van Egmonde, ridderen, dat si hare zeghelen hangen an desen brief, ghemeene met onse zeghelen. Desen brief was ghegheven ende ghescreven in den Hage, in S. Benedictus daghe, int jaer ons Heren M.CC.LXXXXVIII'. Gelijksoortige op Toorenburg afgesloten verdragen betroffen de genoemde onderwerping van de ingezetenen van Hout-wouderambacht en op 6 februari 1289 de inwoners van Oostermankogge, Nieuwe en Oude Niedorp, Barsingerhorn en Winkel. In beide gevallenwerd met het sluiten van de overeenkomst een keur verleend. Deze twee oorkonden werden medebezegeld door abt Floris van Egmond, DIRK, diens oom Floris van Brederode en Heer Willem II van Egmond. Nadat zo de toestand in het land tot rust was gekomen, vertrok graaf Floris V nogmaals naar Engeland, nu in verband met de Schotse troonkwestie. De Friezen waren met de gang van zaken redelijk tevreden en hebben zich tijdens het bewind van Floris V aan het verdrag gehouden. Tien jaar later verzoenden de West-Friezen zich op 7 november 1299 nogmaals, nu met graaf Jan I van Holland door bemiddeling van graaf Jan II van Avesnes. Op 7 november 1299 werd voor hen met goedvinden van graaf Jan II van Avesnes door graaf Jan I een handvest me: een regelingen en voorrechten uitgevaardigd. Dit in Den Haag uitgevaardigde stuk werd gezegeld door de ridders DIRK, Willem II van Egmond en zijn zoon Gerard ( 1300), en door schepenen, raden en vertegenwoordigende burgers van de steden Haarlem en Alkmaar. = LANDRECHT - Dit handvest of landrecht was in feite een samenvatting van alle reeds door graaf Floris V gegeven voorrechten, nu vermeerderd met een deel van het Kennemer Landrecht van 1292. Dit laatste werd in 1310 door graaf Willem III in zijn geheel voor West-Friesland in gelding gebracht. Oorkonde van 7 november 1299 (fragment): - '... Ende wy (= graaf Jan I) hebben gebeden heren Diedericke den here van Brederode, heren Willem van Egmondt ende here Gheraerdt sinen zoen ende onse poirteren van Hairlem ende van Alkemare, dat sy dese letteren besegelt hebben mit haren segelen biden onsen. Ende wy Diederic heere van Brederode, Willaem van Egmonden en Gheraet sinen zoen, ridderen voirnoemd, ende wy scepene, raetsmanne ende die ghemeyne poirte van Hairlem ende van Alcmair hebben in oirconde van alle desen saken voirscr. ende ... dese letteren beseghelt, wy ridders met onsen segelen, ende wy poirters mit onser ghemeene stede segelen, die gegeven was in den jair ons Heren dusent twee hondert negentich ende neghen, des Saterdaghes na Alrehei- lighendach in den Haghe'. e.4 Baljuw / 1288 - DIRK fungeerde in 1288 onder graaf Floris V als baljuw van Kennemerland. Op 16 augustus 1288 DIRK komt als baljuw met Heer Willem van Haarlem ( 1318) overeen de regeling van het dijkonderhoud tussen Outgatskoghe en Limmen te hebben opgeheven. Zij stelden hierop een nieuwe keur vast. De Heerlijkheid Brederode viel niet onder het baljuwschap van Kennemerland. Dat gebied werd bestuurd door een vanwege de Heren van Brederode aangestelde eigen baljuw. e.5 Solidair met Zeeuwse edelen / 1290 - In 1290 voegde DIRK zich, onder de invloed van zijn halfbroer Jan I van Renesse, bij een groep van ongeveer dertig meest Zeeuwse edelen, die ontevreden waren over allerlei regelingen en besluiten van graaf Floris V en hierom tegen de graaf opstonden. = IN CONFLICT - In maart 1290 verbonden vrijwel alle Zeeuwse en enkele Hollandse edelen waaronder ook DIRK zich met de Vlaamse graaf Gwij van Avesnes (broer van graaf Jan II van Avesnes) en erkenden hem als hun leenheer. Zij verwachtten van hem meer steun dan van de Hollandse graaf Floris V wiens macht zij met ergernis zagen toenemen. Vooral verzetten zij zich tegen een grafelijke belasting in Zeeland van de 4e penning op de inkomsten van de edelen. Graaf Gwij zag daarin zijn kans schoon. Een leger onder bevel van zijn zoon graaf Robert III van Béthune en Nevers ( 1322) stak vanuit Vlaanderen over naar Middelburg op Walcheren om ook met de wapens het Vlaamse gezag in dit betwiste leengebied te vestigen. Graaf Floris V nam terstond tegenmaatregelen. Gesteund door de steden trok hij met een Hollands leger op en kwam daarmee in mei 1290 bij Zierikzee aan. Versterkt door Zeeuwse edelen had graaf Robert III het beleg voor Middelburg geslagen. Het werdgeen gewapend treffen. Na overleg op 12 juni 1290 tussen Floris V, hertog Jan I van Brabant ( 1294) en graaf Gwy van Avesnes werd besloten tot een wapenstilstand. Het beleg voor Middelburg werd opgebroken en de Vlaamse troepen verlieten Walcheren. Reeds eerder hadden ook de ontevreden edelen, met name Jan I van Renesse, Wolfert I van Borselen en DIRK, op 2 juni 1290 aan graaf Gwy van Avesnes en hertog Jan I van Brabant verzocht in het geschil bemiddelend op te treden. Op 8 juni 1290 beloofde hertog Jan I uitspraak te doen die leidde tot bovengenoemde wapenstilstand. Inmiddels hadden graaf Floris V en hertog Jan zich naar Biervliet begeven voor de overeenkomst, maar daar werd Floris V verraderlijk door graaf Gwij, die ook zijn schoonvader was en met wie hij sedert 1286 onenigheden had, gevangengezet. Met vernederende voorwaarden kreeg Floris V op 2 juni 1290 zijn vrijheid terug. = VERZOENING - Graaf Floris V verzoende zich op 11 juni 1290 in Biervliet met de aanvankelijk ontrouwe edelen DIRK, Jan I van Renesse en hun aanhangers. Oorkonde van 11 juni 1290: - 'Wy Jan van Rienesse ende Diderick van Brederode, ridderen, maken cond allen den ghenen, die dese letteren sien zolen ofte hooren, dat wy hebben ghelovet, ende noch gheloven voor ons ende voor alle die ghene, daer wy macht over hebben, ende voor alle onze vrienden, met ghezworene heede, ende met ghegheven- re trouwen, dat wy onzen lieven heere haren Florense, grave van Holiant, te stade sullen staen ewelike, zoo waer hyt te doene hevet, ende sullen hem dienen ende helpen ghetrauwe- like, als wy sculdich zijn te doene onsen gherechten heere zonder arghelist, soe wy ghetrauwelike moegen. Ende gheviele eenighen twist ofte pilicheet (= moeilijkheid) tusschen onsen heere den grave, die hier voren is ghenomet, ende ons ofte onse vriende, des gheloewe wy met ghezworen eede ende met ghevenre trouwen, altoes te hoerene den hertoghe van Brabant, ende te synen seghene te staenne van hooghen ende van nederen, ende vast ende ghestade zyn zegghen te houdene. Waer dat zake, dat wy niet en daden deze stucken, die hier vooren zijn ghescreven, soe bekennen wy, dat wy zijn trauweloos ende meenhedich. In oorconde van dezen brieve, die bezeghelt is met onzen zeghelen, ende ghegheven int jaer ons Heeren duusent twee hondert ende neghentich, des zonnedaeghes naer Sinte Bonifaes- dach'. NB Deze oorkonde behoorde bij de verkoop in 1725 van Vianen in het Brederode-archief aldaar. = GEVANGEN EN VERZOEND - Het bleek evenwel dat de halfboers DIRK en Jan I van Renesse ten aanzien van het Land van Renesse voordelige regelingen met de Vlaamse graaf Gwy hadden getroffen waardoor deze leenheer van Renesse bleef. Graaf Gwy had hiervoor een belangrijke geldsom aan de Heer van Renesse verstrekt. Graaf Floris V was uitermate verbolgen over de regeling die DIRK en Jan I getroffen hadden en zette hen in Geertruidenberg gevangen. Deze maatregel ging de beide edelen toch te ver en zij kwamen op 6 februari 1292 en op 7 februari 1292 met graaf Floris V verzoening overeen. = BORGEN - Voor DIRK stonden op 6 februari 1292 borg Dirk Szn. van Teylingen ( ca.l305), Jan van Teylingen ( voor 1304) en Willem van Oegstgeest. Voor Jan van Renesse stonden op 7 februari 1292 borg Gijsbrecht IV van Amstel en Herman van Woerden. Gijsbrecht IV beloofde, dat als zijn neef ... die har Diederic van Brederode ofte sine arefnamen brake ofte braken enich van den poncten ende vorewarden ... hij ... die here van Brederoede ute den lande te weern, te houdene ende te hinderen in alle sticken ende steden.. Het borg staan van de twee laatst genoemden zou DIRK na de moordaanslag in 1296 op graaf Floris V slecht te pas komen. Oorkonde van 6 februari 1292 (fragment van 799): - 'Ic Diederic van Brederode, riddre, ... omme alreande twiste ende broke die ic gehad ebbe jeghens minen rechten here, haren Floren¬ce grave van Holland, ... bi mire sculden ende buten sire verdiente, waerbi ic in sire ghevanghe- nesse quam, welke twiste ende broken bi mine consente ende minen vrien wille, ... vereffent es in deser manieren, alse dat ic ... beloven ... dien vorghenomeden minen here grave ... ewelike ende sonder ende te helpene ende in staden te stane, met rade, met dade, met live ende met goede, ... so eb ic hem te borghe gheset haren Florense van Brederode riddre ende Diedericke van der Dortoghe, ..., so set ic hem ... tenen overborghe haren Janne van Renisse, ridder, minen broeder, ... Ende wi Jan, bi der genaden Gods ende des stoels van Rome biscop tote Utrecht, dor beden wille des Diederix van Brederode, ridders, ebbe desen brief beseghelt met onsen seghele ... In oreconde ende sekerheiden ende waarheiden alle de stucken die hier vorscreven sijn, so ebbic Diederic van Brederode, riddre, wi Florens van Brederode, riddre, Diederic van der Dortoghe, Florens van der Wort ende Florens van der Wort sijn sone, borghen ende sakeweldighen, ende ic Jan van Renisse overborghe beseghelt desen brief met onsen seghelen daer onse here die biscop van Utrecht sinen seghele, vor ane ghehanghen hevet om bede des voreghesei- den Diederix van Brederode, ridders. DIRK zegde op 6 februari 1292 zelfs toe zich te zullen houden aan onduidelijke of ten dele uitgewerkte voorwaarden uit de verzoeningsoorkonde. Oorkonde van 6 februari 1292: - 'Ic Diric van Brederoede, ridder, bekenne mid desen brieve, dat alle die sticken ende voerwarden, die staen gescreven in die hantveste, die mijn here die grave van Holiant, van Zeelant, ende here van Vrieslant, hevet van der zoene twisschen him ende mi, ofte enich van den poncten ende voerwarden twivelic ware of donker, dat hi of sine erfnamen dat bescheyden sullen ende ombinden na hors selves welle, ende wat hi ofte sine erfnamen daer toe seghet ofte segghen, dat sel ic ofte mine erfnamen sonder alle wedersegghen houden. In oirconden der waerhede so heb ic desen jegenwordigen brief bezegelt mid minen seghele. Ghegeven in ons Heeren jaere dusent twie hondert ende eene ende negentich, des woensdaghes naSinte Aggeten daeghe'. = BEVESTIGING BISSCHOP - Eveneens op 6 februari 1292 werd de verzoening bekrachtigd door bisschop Jan II van Sierck van Utrecht ( 1296). DIRK beloofde hierin voor zich en zijn nakomelingen op straffe van de kerkelijke ban de voorwaarden van de verzoening met graaf Floris V voor altijd te zullen onderhouden. Dit was een harde bepaling. Wanneer hij ook maar om de geringste reden zijn toezeggingen tegenover Floris V en zijn opvolgers niet zou nakomen, zouden hij en zijn nakomelingen al het eigen goederenbezit met toebehoren verliezen. Ook voor Jan I vanRenesse gold eenzelfde bepaling. Oorkonde van 6 februari 1291 (fragment): - 'Reverendo in Christo patri, dilecto domino suo domino episcopo Trajec¬tensi, Theodericus de Brederode, miles, reverentiam debitam et honorem. Et si, quod absit, unquam antedictorum instrumentorum formis et conditionibus in aliquo notabiliter seu probabiliter attemptavero contraire, tune ipso facto me submitto vestre excommunicationis sententiae et innodo, quod vobis pateat et per presentes, quibus meum sigillum apposui in perpetuae testimonium veritas. Datum ...'. = BELOFTE VAN TROUW - Tussen 20 april 1291 / 4 april 1292 beloofden de halfbroers DIRK en Jan I van Renesse zich te zullen onderwerpen aan Vrouwe Catharina van Durbuy van Voorne ( 1328), weduwe van de in 1287 overleden burggraaf Albrecht van Voorne, burggravin van Zeeland en optredende namens graaf Floris V die medezegelde. Toen op 1 augustus 1292 opnieuw een twintigtal Zeeuwse edelen zich tegen Floris V keerde, hebben DIRK, Jan I van Renesse en Floris van Borselen van Scoudee ( 1344) daaraan niet meegedaan. DIRK en Jan bevestigden op 8 juni 1292 nogmaals onder ede hun trouw jegens de graaf. Oorkonde van 8 juni 1292 (fragment): - 'Wy Jan van Renes¬se, en DIRK van Brederode, Ridderen, ... geloven voor ons ... dat wy onsen ... Grave ... te stade sullen staen ewelyken, waer hy dat te doen heeft, ... hem ... dienen getrouwelyken, als wy schuldig syn te doene onsen gerechten Heere sonder arg of list, soo wy getrouwelyx mogen; ... waer dat saeke, dat wy niet en daden dese sticken, die hier voor syn geschre¬ven, soo bekennen wy te syn trouweloos en meenedig. ...'. In het volgende jaar was DIRK bij de ca. 35 Hollandse en Utrechtse edelen, die op 7 mei 1293 in Dordrecht het vriendschapsverdrag bevestigden tussen graaf Floris V en bisschop Jan II van Sierck ( 1296). DIRK staat hierin op de 5e plaats vermeld tussen Jan II van Arkel ( 1297) en Jan II van Heusden als '... haren Diddrike, here van Brederode. Ontevreden edelen - Terwijl Zeeland-beooster-Schelde een Hollands grafelijk leen was, werd dezelfde status voor Zeeland-bewester-Schelde tot medio 12e eeuw door de Vlaamse graven betwist. Zij beschouwden dit gebied als behorende aan Vlaanderen. Per verdrag van 7 maart 1167 moesten zij dit gebied erkennen als een Hollands leen. De gehele 13e eeuw gaf deze situatie aanleiding tot twisten tussen de Hollandse en de Vlaamse graven. De Zeeuwse edelen werden de toestand moe en meenden dat zij minder erkenning en steun van hun Hollandse leenheer en graaf ondervonden dan zij gewenst achtten. Graaf Floris V was zelf zeker schuldig aan een en ander omdat hij zich niet wederzijdse regelingen hield. Met lede ogen hadden de Zeeuwse edelen de successen aangezien die Floris V behaalde op de West-Friezen en het Sticht. Zij voelden zich tegenover de Hollandse adel door de graaf achtergesteld bij de oplossing van hun problemen met het steeds weer opnieuw infiltrerende Vlaanderen. Toen bovendien een ongewone belasting, nl. de 4e penning op hun inkomsten, werd opgelegd, lieten zij niet na van hun ongenoegen blijk te geven en verklaarden zich in maart 1290 openlijk in twist met graaf Floris V. Deze nam dit niet en beklaagde zich op zijn beurt bij rooms-koning Rudolf I ( 1291) als zijn leenheer. Op 8 mei 1290 vermaande deze op straffe van ongenade met name o.a. Jan I van Renesse en DIRK als eerst genoemden, alsmede de grafelijke raden Wolfert I en Floris van Borselen en hun medestanders tot onderdanigheid aan de Hollandse graaf. Door bemiddeling van hertog Jan I van Brabant kwam een einde aan het conflict. Floris V werd o.a. verplicht tot betaling van de oorlogskosten van 20.000 Parijse ponden. Floris V is spoedig deels van deze betaling ontslagen zodat de schade nog meeviel. Graaf Floris V herkreeg ook Zeeland in leen, zij het via Vlaanderen als achterleen van de Duitse keizer. Overigens liet hij zich maar weinig aan de hem opgelegde harde voorwaarden gelegen liggen. Oorkonde van 8 mei 1290 (fragment): - 'Rudolphus Dei gratia Romanorum rex semper augustus, nobilibus viris Joanni, domino de Rynesse, Theodorico domino de Brederode, Wulfardo domino de Bersela, Johanni domino de Malsteden, Hugoni domino de Cruningen, Florencio de Bersela, Nicolao de Ketza, eorumque fautoribus et sibi adherentibus ac amicis, graciam suam et omne bonum .... Op 31 augustus 1294 werd de waarschuwing van 8 mei 1290 aan de Zeeuwse edelen door rooms-keizer Adolf van Nassau ( 1298) bevestigd. e.6 Blijde Inkomst bisschop van Kamerijk / 1292 - In september 1292 was DIRK mede aanwezig en getuige bij de blyde Inkoomst in het bisdom Kamerijk in West-Vlaanderen van Willem van Avesnes ( 1299, zoon van Jan I van Avesnes/ 1257 en Aleida van Holland/ 1284, dochter van graaf Floris IV/ 1234), die op 9 mei 1286 aldaar tot bisschop was aangesteld. DIRK wordt in de oorkonde na een aantal geestelijken en graven vermeld als 3e van ca.150 ridders, waarna nog vele andere personen volgen. Oorkonde van september 1292 (fragment): - 'Testes & auditores hujus novi pacti fuerunt Petrus, Archie- piscopus Remensis, Burchardus ... Dedricus de Brederode ...'. Bisdom Kamerijk - Gedurende de 12e eeuw waren de Kamerijkers erin geslaagd zich zoveel mogelijk zelfstandigheid te verwerven. Tenslotte was dit bisdom een toonbeeld geworden voor maatschappelijke instellingen. Het gelukte inmiddels de graven van Vlaanderen zich door keizerlijke gunst tot beschermheren van Kamerijk te doen benoemen waardoor zij aldaar aanzienlijke invloed en inkomsten verkregen. Zij deden alle moeite steeds een lid van het Vlaamse gravengeslacht of een naaste aanhanger hiervan op de Kamerijkse bisschopszetel te brengen. In dit streven stonden zij niet alleen want ook de graven van Henegouwen en de koning van Frankrijk streefden hetzelfde doel na. Pas in de 15e eeuw gelukte het aan hertog Filips de Goede ( 1467) één van zijn bastaardzonen op Afbeelding van een Blyde Incomste, zoals DIRK II van Brederode in Kamerijk de Kamerijkse bisschopszetel te plaatsen. e.7 Strijd in Zeeuws-Vlaanderen / 1295 - Toen graaf Gwy van Vlaanderen vernam dat graaf Floris V in Engeland was, bracht hij bij Cadzand een grote strijdmacht bijeen. Zijn bedoeling hiermee was Walcheren en andere delen van Zeeland onder zijn gezag te brengen. Dit vernemende, verzamelden DIRK en zijn halfbroer Jan I van Renesse in de eerste maanden van 1295 bij afwezigheid van graaf Floris V in korte tijd tussen Vlissingen en Zoutelande een gewapende macht bijeen voor een aanval in Vlaanderen op het leger van graaf Gwy en zijn edelen. Ondertussen had de in haast uit Engeland teruggekeerde graaf Floris V bij Vlissingen eveneens een vloot verzameld en een legermacht op de been gebracht, waarbij ook een flink aantal West-Friezen was opgeroepen. Toen graaf Gwy van Vlaanderen van deze uitgebreide voorbereidingen door zijn tegenpartij hoorde, durfde hij niet naar Walcheren over te steken en overlegde hoe hij zijn plannen zou kunnen veranderen. Omdat graaf Gwy zo twijfelde en tevens om toch resultaat te behalen tegenover de vele kosten en alle moeite om zoveel strijdbaren bijeen te krijgen, besloten Jan I van Renesse en DIRK van Brederode op eigen gezag tot een aanval op het meest noordwestelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen. Als eerste stak Jan van Renesse vanaf Zoutelande op Walcheren met zijn leger zuidwaarts over en ging aan de monding van het toen nog tot Brugge lopende Zwin bij Sluis aan land. De stad werd zonder strijd veroverd en na plundering zwaar door brand verwoest. Ook DIRK stak met zijn in hoofdzaak West-Friese manschappen over naar het destijds nog eiland zijnde Cadzand en verbrandde het dorp. Daarna voer de rest van het leger naar Vlaanderen over en bezette met wapperende vanen en bazuingeschal het brede en lange noordelijke strand en stroopte vandaar de omgeving af met verwoesting en verbranding van huizen en dorpen. De zoveel mogelijk teruggetrokken of naar het vaste land overgestoken Vlaamse troepen waren niet in staat de aanvallen te keren en moesten lijdelijk de verwoestende invallen aanzien. Talloze Vlamingen werden gevangengenomen of gedood. Beladen met buit keerde DIRK in triomf terug naar Floris V. Deze oorlog werd beëindigd met het sluiten van een bestand op 6 mei 1295 dat 4 maanden geldig zou blijven. Het werd evenwel op 27 oktobert 1295 door de Vlamingen gewroken met een aanval op Baarland. = MELIS STOKE - Melis Stoke gewaagt in zijn Rijmkroniek bij zijn beschrijving van de dubbele rooftocht naar Sluis en Cadzand niet van de zegevierende DIRK, hoewel hij Jan I van Renesse wel noemt: 'De Vlaminghe lagen jeghen Catsande / In den polre bider scure. / Daer laghen si dus naghebure, / Dat haerlijc andren niet en sochte. / Van Renissen haer Jan bedechte, / Dat hi selve voer ter Sluse, / Ende bernede daer vele huse, / Ende quam wedersonder strijt. / Doe gheviel, een ander tijt, / Dat de Vresen voeren over / Tote Caetsant an den oever / Ende stichten roof ende brant. / De Vlaminghe stonden ant ander lant / Ende zaghen toe, si ne mochten weren. Ook hier wordt door Brederode zelf in eigen huis de banier weer hoog opgestoken terwijl die buitenshuis niet wordt opgemerkt. Overigens zwijgt Melis Stoke in zijn gehele rijmkroniek over de Brederodes. Wraakoefening in Zeeland - Graaf Floris V zag het harde krijgsgebeuren van zijn leenmannen, de halfbroers DIRK en Jan I van Renesse, als wraak voor de hem in 1290 aangedane beledigingen. Een door 3000 Vlamingen op 27 oktober 1295 ondernomen vergeldingsaanval op het toenmalige eilandje Baarland onder Zuid-Beveland, waarbij niets werd ontzien, werd afgeslagen door een kleine legergroep. Deze bestond uit 300 Zeeuwen onder bevel van Doudijn van Everingen en Wolfert I van Borselen, wiens bezittingen een kleine 8 km westelijk lagen op het toenmalige eiland West-Borselen. Ruim duizend Vlamingen werden gedood, de overigen vluchtten, 'moedernaeckt' uitgeschud, met hun schepen tijdens zware storm naar Vlaanderen. Tegen hoog losgeld kwamen de belangrijkste gevangenen vrij. e.8 Met graaf Floris V naar Parijs / 1296 - Tegen het einde van de 13e eeuw was DIRK in de beste jaren van zijn leven. Bij vele grafelijke bestuurszaken werd hij als de eerste onder de Hollandse edelen beschouwd. Hij was lid van de grafelijke raad. In 1/1296 maakte hij met enkele hoge Hollandse en Zeeuwse edelen deel uit van het gezelschap, dat met graaf Floris V naar Parijs ging om aan het hof van de Franse koning Filips IV de Schone ( 1314) op 8 januari 1296 het verbond tussen beide vorsten mede te ondertekenen en te bezegelen. DIRK tekende na zijn leenheer graaf Floris V als eerste van het gezelschap edelen, gevolgd door de Heren Jan II van Renesse, Willem II van Egmond ( 1304), Hendrik van Leiden, Nicolaes III van Putten ( 1311), Philips I van Wassenaer ( 1300), Willemvan Arkel, en Jan van Teylingen ( ca,1304). Zodra koning Edward l van Engeland van deze overeenkomst vernam, kende zijn verbolgenheid geen grenzen. Hij gaf opdracht om alle handelsbetrekkingen en contacten met het graafschap Holland onmiddellijk af te breken. Oorkonde van 8 januari 1296 (fragment): - 'A tous ceus qui ces présentes lettres verront, Florenz cuens de Hollande salut. Nous faisons assavoir que entre tresexcellent prince nostre chier seigneur Phelippe par le grace Dieu roy de France et nous sont traitieés, faites et accordees les aliances et les aconvenances qui sensuivent. Premierement ... Et nobles hommes Theod. sires de Brederodes, Jehan sires de Reinisse, Weillaume sires de Eghemont, Henry sires de Helduit, chevaliers, Willaume sires de Authorine, Nicholas sires de Pute, Phelippe de Wassenare, Johans de Colinghem, presenz pardevant le dit roy de France, prometons loiaul- ment par nostre foy que nous ferons et pourchacerons a nostre povir que li diz cuens gardera et acomplira les convenances dessus dites et li aiderons a les garder ...'. Verbond met Frankrijk - Op 8 januari 1296 werd door graaf Floris V en koning Filips IV de Schone uit het Franse Huis Capet in overleg met de Hollandse edelen een bondgenoot-schap gesloten met voor Floris V fatale gevolgen. Floris V verkreeg bij dit verdrag tegen betaling van 25.000 pond toernoisen en een jaarrente van 4000 pond idem het bondgenootschap van de Franse koning, met uitsluiting van acties tegen Engeland en tegen de rooms-koning/keizer. Floris V kon tegenover zijn rivaal Vlaanderen nauwelijks rekenen op enige steun van het hem alsnog bevriende Engeland omdat dit land sterke economische bindingen had met de Vlaamse wolindustrie. Alleen Frankrijk kon echte hulp bieden, omdat het aan zijn noordgrens weinig op had met Engelse bemoeiingen. Bovendien kon de Franse koning op zijn beurt wel hulp gebruiken tegenover zijn aartsvijand Vlaanderen. Floris V voldeed aan het verzoek van de Franse koning tot nauwe samenwerking met als doel het te niet doen van de Vlaamse macht en een einde te maken aan de twisten over Zeeland. Dit besluit van Floris V om zijn aandacht aan Frankrijk te geven ten koste van Engeland, waar zijn zoon Jan I (geb.1284) aan het Hof werd opgevoed, zal hem niet gemakkelijk zijn gevallen. De ontwikkeling na 1300 heeft hem in het gelijk gesteld. Dat de Engelse koning deze gang van zaken niet waar-deerde, bleek uit het afbreken op 24 januari 1296 van de handel met Holland, na een half jaar gevolgd door het trieste einde van de Hollandse graaf en schoonvader van zijn dochter. e.9 Terughalen van graaf Jan I / 1297 - Het terughalen uit Engeland van graaf Jan I, zoon van de in 1296 bij Muiderberg vermoorde graaf Floris V, had nogal wat voeten in de aarde. = BESTUURSRIVALITEIT - Nadat op 27 juni 1296 graaf Floris V uit wraak door Heer Gerard van Velsen ( 1296) met hulp van Gijsbrecht IV van Amstel en Herman van Woerden was omgebracht en hierover recht was gedaan, kwam graaf Reinoud I van Gelre ( 1326) naar Holland en matigde zich de voogdij aan over het noordelijk deel van het graafschap. Daarentegen stelde Gwy van Avesnes, kanunnik en schatbewaarder te Luik, namens zijn broer graaf Jan II van Avesnes van Henegouwen die verhinderd was naar Holland te komen, zuidelijk Holland onder zijn bestuur. Hierdoor ontstond in Holland grote onenigheid en twist waardoor gevreesd moest worden dat het tenslotte op een burgeroorlog zou uitlopen. = OVERLEG VAN EDELEN - Heer DIRK van Breder ode die vele goede diensten aan graaf Floris V bewezen had, toonde ook zijn trouw tegenover diens zoon. Hij was verontrust over de ontstane situatie en overlegde hierover met abt Floris Utenhaghe van Egmond en met Heer Willem II van Egmond ( 1304) en diens schoonzoon Heer Hendrik van Egmond van Kuik ( 1319), burggraaf van Leiden, beiden ridders en leden van de grafelijke raad. Zij kwamen tot het besluit ieder op eigen kosten gezamenlijk naar Engeland te reizen om vandaar de pas 12-jarige graaf Jan I, niet de oudste maar wel de enige overlevende zoon van Floris V, op te halen. DIRK nam de kosten van de benodigde schepen op zich. Opvolgingsperikelen = POLITIEKE VERWARRING - Na de moord op graaf Floris V op 27 juni 1296 ontstond er grote verwarring wegens de afwezigheid van een opvolger. Al direct namen enkele edelen maatregelen om jonker Jan, zoon van Floris V, uit Engeland terug te halen en verzochten zijn naaste bloedverwant graaf Jan II van Avesnes van Henegouwen de jonge graaf in de eerste tijd bij te staan. Inmiddels dachten velen hun kans schoon te zien om vaste voet in het graafschap te krijgen. Behalve de door Jan van Leiden genoemde graaf Reinoud I van Gelre was er Wolfert I van Borselen, alsmede graaf Dirk VIII van Kleef ( 1305). Diens vader graaf Dirk VII van Kleef ( 1275) was meermalen met Floris V ten strijde opgetrokken, zijn oom Dirk van Kleef ( 1245) was halfzwager van graaf Floris IV. = ACTIE GRAVEN VAN KLEEF - Reeds op 29 juni 1296, twee dagen na de moordaanslag, zonden graaf Dirk Loef II van Kleef ( 1311), Jan II van Arkel ( 1297) en Hendrik II van der Lecke bericht over de aanslag naar koning Edward I van Engeland. Zij verzochten hem de grafelijke opvolger Jan I naar Holland te zenden. Tussen 27 juni en ca.16 september 1296 zond graaf Dirk Loef II een persoonlijk verzoek naar de Engelse koning voor de terugzending van Jan I. Als antwoord verzocht Koning Edward I op 16 september 1296 aan Dirk Loef II de zaken van de jonge graaf Jan I in Holland te willen behartigen. Onder bevel van graaf Dirk Loef II was, met zijn 600 ruiters en met bevolkingsgroepen, het sterke kasteel Kronenburg van Gerard van Velsen aan de Vecht veroverd en waren de daarin gevluchte moordenaars van Floris V gevangengenomen. Hierbij kwam, dat de West-Friezen, de Stichtenaren en de Vlamingen niet nalieten het stuurloze Holland te bestoken. Het is opvallend dat DIRK, naar de 15e eeuwse kronieken uitgebreid doen weten met zijn geslacht uit het Hollandse gravenhuis afstammende, geen poging gedaan heeft op enigerlei wijze aan de top van het braakliggende landsbestuur te geraken. Zoals de Kleefse en Henegouwse graven zou ook hij zich hebben kunnen aanmelden. Of zou die grafelijke afstamming toch een fantasie uit latere tijden zijn? = ACTIE VAN DIRK - Het was wel een goede gedachte van DIRK te pogen de verwarring op te lossen en het land in het goede spoor te brengen door de wettige opvolger uit Engeland te doen halen en hem het bestuur over Holland op te dragen. Er is tweemaal een gezelschap naar Engeland overgestoken, de eerste maal van een aantal Hollandse edelen in medio 1296 op initiatief van DIRK, de tweede maal op uitnodiging van de Engelse koning per 14 september 1296. Deze verzoekt gemachtigden tezenden voor overleg inzake het huwelijk van zijn dochter met graaf Jan. Bedacht moet worden dat het ophalen van graaf Jan niet een eenmans actie van DIRK is geweest. Het was de gezamenlijke ridderschap, zij het niet in de georganiseerde vorm van latere jaren en eeuwen, die na samenspreking tot daden is overgegaan. DIRK zal een belangrijke inbreng in het overleg hebben gehad of vergaande en verstandige voorstellen ter tafel gebracht hebben. Dat aan hem door de kroniekschrijver een solorol werd toebedeeld, paste in het streven van de Heren van Brederode de vanen van hun geslacht zo hoog mogelijk te doen wapperen. = GEZANTSCHAP NAAR ENGELAND - Zo spoedig mogelijk stak het Hollandse gezelschap, waartoe ook Willem II en Gerard van Egmond, Nicolaas II (niet Jan II) Persijn ( 1304), Jan II van Renesse, Jan van Teylingen en Simon van Bent hem ( 1327) behoorden, alsmede enkele afgevaardigden van de grootste Hollandse steden Dordrecht, Haarlem, Middelburg en andere, met een vloot van zestig schepen naar Engeland over. Zij overhandigden aan koning Edward I een door abt Floris van Egmond op 29 juni 1296 opgestelde brief, die namens de Hollandse edelen door graaf Dirk Loef II van Kleef was gezegeld. In de brief, die een verslag over de moord bevatte, deelden zij als hun mening mee dat jonker Jan in plaats van zijn vader het bestuur diende over te nemen, zij het nog onder regentschap van zijn naaste bloedverwant graaf Jan II van Avesnes van Henegouwen. Zij verzochten 'met tranen in de ogen de koning van Engeland daarin toe te stemmen en jonker Jan, de zoon van graaf Floris V, zonder verwijl met hen terug te laten gaan om hem als erfgenaam en opvolger van zijn vader in het graafschap Holland te laten inhuldigen. Koning Edward I ontving de afgezanten eervol en hoorde hen welwillend aan, maar wilde eerst afwachten hoe de toestand in Holland zich zou ontwikkelen. Het duurde tot 14 september 1296 eer hij antwoordde. De koning betuigde zijn instemming met de plannen, maar bepaalde dat graaf Jan niet eerder dan in januari 1297 zou kunnen terugkeren, d.w.z. na de sluiting van het huwelijk van zijn dochter Elisabeth ( 1316) met graaf Jan I. Hij verzocht tevens nog de overkomst van een delegatie afgezanten van de edelen van alle Hollandse gewesten. Op 16 september 1296 verzocht de Engelse koning aan de vertegenwoordigende edelen de zaak van graaf Jan I tewillen begunstigen. = SPAARNWOUDER REUS - Om zijn grote lengte van 2.69 m. werd in 1296 de Spaarnwouder reus Claes van Kyethen door DIRK, abt Floris van Egmond, Hendrik van Egmond van Kuik de burggraaf van Leiden en Heer Willem II van Egmond, die na de moord van graaf Floris V in 1296 met enkele andere Hollandse edelen naar Engeland gingen om Floris' zoon graaf Jan I af te halen, als een zeldzaamheid derwaarts medegenomen, .daer hoer de Engelschen seer af verwonderden ...'. Reus - Op de buitenmuur van de kerk in Spaarnwoude staat horizontaal de lengtemaat van de reus aangegeven over wie Vondel in zijn 'Gijsbrecht van Aemstel' (regel 243) schreef: '... de Sparewouer reus, zo onbeschoft als groot...'. De Divisie-Kroniek (XX/XIII) maakt melding '... van enen roese geheten Claes van Kyeten, geboren van cleine ouders in enen dorp geheten spaerwoude bi haerlem wiens statuere oft lichaem bi andere menschen niet en was te gelicen. Want onder sijn wtgerechte arm so ginc wel die langste man doer die int lant was. Ende onder een scoe van siene voete so werden wel vier voeten onder bedect. Die scoel kinderen ghaende oft comende vander scolen sagen hem wel aen van achteren mer van voeren en dorsten si hem niet ansien ende nochtans so was deze claes een saftmoedich ende goedertieren man ende was niet fel en quaet ...'. Een oude kroniek schrijft: '... Hij was alsoo groot, datter een jonck kindt in een van sijn schoenen mochte liggen; oock en dorsten die vrouwen en kinderen hem van voren niet aansien, van sijn overgrootheyt ...'. De bekende Wilhelmus Procurator schrijft, dat hij zelf de reus heeft gezien en dat in zijn tijd in Zeeland een reuzin leefde, die eveneens niet alleen zeer groot maar ook buitengewoon sterk was. Deze vrouw bevond zich in 1323 in het gevolg van graaf Willem III van Holland bij de kroning van koning Karei IV de Schone van Frankrijk. Het geval van Claes van Kythen vond kennelijk navolging. = GEDICHT - W.J. Hofdijk* schreef een fraai gedicht over 'De reus van SPAERNWOUDE' die, na het redden van een moeder met haar wichtjen uit het gevaar van een aanstormende losgebroken stier: zijn trouwhartig gelaat omhoog hief ... En met een vonkelend oog zeide: 'Ik dank U, o Heer! voor mijn kracht'. En toen zich de moeder daar wierp aan zijn voet, (Den blik vol welsprekenden glans!) En luid schreiend hem dankbaar heur kind hief omhoog - Toen boog hy het hoofd, met een traan in het oog; En nooit was hy grooter dan thands'. = HUWELIJK GRAAF JAN I - Het huwelijk van graaf Jan I van Holland en Elisabeth van Engeland werd op 7 januari 1297 in tegenwoordigheid van o.a. voornoemde edelen te Ipswich voltrokken. Zij waren hiertoe allen op 30 december 1296 schriftelijk door koning Edward I uitgenodigd, waarbij derhalve eveneens DIRK. Uitnodiging van 30 december 1296: - 'Rex vene- rabili in Christo patri, R. eadem gratia episcopo Londiniensi, salutem. Quia inter comitem Hollandiae et Elizabetham fiiiam nostram carissimam, matrimonium hac proxima die lune, in crastino Epiphanie,apud Gippewicum solemnizari proponimus, Domino concedente; paternitatem vestram requirimus et rogamus, quod eidem solem- nizationi omnibus modis personaliter intersitis. Teste rege apud Gippewicum 30. die Decembris. Subjicitur, eodem modo roga- tos fuisse octo viros et octo mulieres, quorum nomina recensentur'. Vervolgens kwamen de vorsten in 1290 een huwelijk overeen tussen de Engelse prinses Elisabeth en de graven¬zoon Jan I van Holland. Deze verkeerde toen reeds enige tijd ter opvoeding aan het Engelse hof. Daarnaast werd over een geheel andere zaak intens overleg gevoerd, nl. de door graaf Floris V op tafel gelegde rechten van hem op de Schotse kroon, die in 1286 was vrijgekomen door het overlijden zonder erfgenaam van koning Alexander III van Schotland. Graaf Floris V stamde af van zijn bet-overgrootmoeder en Schotse koningsdochter Ada ( na 1204). Holland - Engeland - In de 13e eeuw onderhield het graafschap Holland uitgebreide handelsrelaties met Engeland. In deze sfeer deden zich nogal eens onenigheden voor tussen de zeevaarders van beide landen, die op hoog regeringsniveau veel briefwisseling en heen en weer zenden van gezantschappen noodzakelijk maakten. Ook wegens overleg over politieke verwikkelingen op het vaste land waren de Engelse koning en de Hollandse graaf geen onbekenden voor elkaar. Hierbij werden ook de verhoudingen tussen beide vorstenhuizen in het persoonlijke vlak nauwer. Op 5 juli 1281 werd in Londen door koning Edward I en graaf Floris V besloten tot een huwelijk tussen de Engelse koningszoon prins Alfons ( 1284) en de Hollandse gravendochter Margaretha ( ca.l284). Om die reden meende hij zich als kroonpretendent te kunnen opwerpen. Hij heeft zich echter spoedig uit deze zaak teruggetrokken omdat andere rivalen dichter bij de troon stonden dan hij. Al met al viel er zo het een en ander voor tussen Holland en Engeland en het is in deze sfeer dat het terughalen van de nieuwe graaf Jan I van Holland plaats vond, zij het met nogal wat toestanden. Vlak voor zijn terugreis werd het huwelijk met zijn Engelse bruid voltrokken onder belang¬stellend oog van een aantal Hollandse gezanten. = GRAAF JAN I NAAR HOLLAND - Koning Edward I liet een schip gereedmaken en met vele kostbare versieringen verfraaien. Hij deed de jonge graaf jonker Jan daarop scheep gaan en beval hem aan in de hoede van DIRK. De bruid volgde met een afzonderlijkschip. Aldus zijn zij naar Holland overgestoken. Omdat de wind tegen was, moesten zij in Zeeland in het Brouwershavense Gat op het gebied van Renesse op Schouwen aan land gaan. = ACTIE VAN WOLFERT I VAN BORSELEN - Vrijwel direct heeft Heer Wolfert I van Borselen van Veere, met terzijde zetten van Jan II van Avesnes, zich als voogd opgeworpen en de jonge graaf Jan I onder zijn toezicht geplaatst. Door ingeving van de op Brederode zeer jaloerse Van Borselen vanwege de mate waarin die in de grafelijke gunst stond, heeft de jonge graaf aan DIRK te verstaan gegeven, dat hij zijn diensten als grafelijk raadslid niet meer behoefde en naar Holland diende te vertrekken. Hierop zijn de Heren weggegaan. Zo ontving DIRK die zich in verbittering had teruggetrokken, weinig dank voor al het goede dat hij zowel aan de jonge graaf als voorheen aan zijn vader bewezen had. Hieruit blijkt duidelijk dat zelfs vorsten niet voldoen aan hun plicht om dankbaarheid te tonen voor ontvangen weldaden. Wolfert I van Borselen - DIRK had zich ook in het per-soonlijk vlak veel moeite en kosten getroost bij de actie voor het terughalen van graaf Jan I uit Engeland. Als zijn directe rivaal is in deze zaak Wolfert I van Borselen te noemen. Wolfert was geboren in 1250 als zoon van Heer Hendrik Wisse van Borselen ( 1266/71). Hendrik Wisse was een oom van Jutte van Borselen, die schoonmoeder was van DIRK. Wolfert I van Borselen, Veere en Zandenburg verkeerde veel in de omgeving van graaf Floris V, maar viel in 1291 in ongenade omdat Wolfert zich tot de Vlaamse graaf Jan II als leenheer gekeerd had. Na 5 jaar volgde op 1.5.1296 een laatste verzoening met Floris. Tijdens het 3-jarig bewind van de jonge, zwakke en onbekwame graaf Jan I werd de zich opdringende Wolfert oppermachtig en handelde naar goeddunken. Tenslotte namen de steden dit niet meer en gingen zich tegen hem verzetten. Het volk vermoordde hem op 1.8.1299 in Delft door hem van een hoog stenen huis af te werpen. Na tien jaren verzoenden de daders en de familie zich. Wolfert van Borselen huwde 1e vóór 12 november 1282 met een zekere Sibilie, 2e in 1297 met de bekende Vrouwe en erfdochter Catharina van Durbuy ( 1328), weduwe van Heer Albrecht van Voorne ( 1287). = GETUIGE - Nog in Engeland zijnde, behoorde DIRK van Brederode Monsr. Terry de Brederode chevalers. op 8 januari 1297 als eerstgenoemde tot de ruim 20 edelen uit Holland en Zeeland, ten overstaan van wie koning Edward I van Engeland regelde datgraaf Jan I van Holland al zijn geschillen met Vlaanderen en Brabant diende te onderwerpen aan het oordeel van de Engelse koning. Op 17 januari 1297 was DIRK mede in Harwich als getuige en borg bij de toezegging aan Wolfert I van Borselen door koning Edward I, geen vrede of bestand te zullen sluiten met de koning van Frankrijk met wie hij in oorlog was, zolang deze de zonen van Wolfert I in gevangenschap hield. Oorkonde van 17 januari 1297 (fragment): - 'Rex omnibus ... [Et memorandum, quod ista littera patens, proximo prece- dens, liberata fuit apud Herewic. 17. die Jan. a regni regis Edwardi XXV. dominis Theodorico de Brederode, domino Johanni de Renesse et domino Henrico Buffell, militibus.] ... Et super hoe dictus dominus Theodoricus, dominus de Brederode corporale prestitit juramentum. Op 4 mei 1297 is mede DIRK getuige bij de regeling door graaf Jan I van een lijftochtrente van 8000 pond voor diens vrouw Elisabeth van Engeland. De oorkonde bevat veel namen van edelen als getuigen, zoals Hendrik II van der Lecke, Wolfert I van Borselen, Nicolaes I van Cats, Jan II van Renesse, Willem II van Egmond, Hendrik Buffel en Cristans van Raephorst, ridders, vervolgens de knapen Floris van Borselen, Nicolaes III van Putten ( 1311), Jan van Teylingen, Geraerd van Raephorst, Dirk III van Wassenaer ( 1300), Nicolaes II Persijn ( 1304), Hendrik van Kuik burggraaf van Leiden, Hendrik I van Naaldwijk ( vóór 1300), Willem van Oudshoorn, Dirk van Zandhorst, Gerard van Voorne ( 1337), Willem van Haerlem ( 1318), Gerard I van Heemskerk ( 1333) en Gerard Wzn. van Egmond ( 1300). Deze doorsnede van de toenmalige Hollandse adel toont aan, dat de ongenoegens uit de eerste jaren negentig voorbij en graaf en adel bij de gang van 's lands zaken op elkaar aangewezen waren. Dit gold na Floris V zeker ook voor graaf Jan I en in diens jaren ook voor de onbesuisde Wolfert I van Borselen. = OPVOLGING GRAAF JAN - Kort hierna is in 1299 graaf Jan I gestorven nadat hij vier en een half jaar over Holland geregeerd had. Hij werd als graaf van Holland opgevolgd door zijn neef graaf Jan II van Avesnes van Henegouwen. e.10 Verdacht van moordaanslag /1298 - Ondanks de vele goede diensten die DIRK aan graaf Floris V bewezen had, met wie hij overigens een geschil van gering belang had, werd hij beschuldigd medeplichtig te zijn aan de moordaanslag in 1296 op de graaf. = VERBLIJF IN HAARLEM - Op 2 augustus 1296 moesten DIRK alsmede Willem II van Egmond ( 1304), Nicolaes II Persijn ( 1304) en Gerard van Egmond ( 1300) als ridders en Willem van Haerlem ( 1318 / zoon van Symon van Haerlem/ 1280, de begunstiger van het carmelietenklooster, Jan van Teylingen (= zijtak van Teylingen) en Gerard I van Heemskerk ( 1333) als knapen beloven naar Haarlem te gaan. Daar moesten zij de komst uit Engeland van graaf Jan I van Holland afwachten alsmede het onderzoek naar hun mogelijke medeplichtigheid aan de moord op graaf Floris V. Zij moesten beloven in de stad Haarlem te blijven totdat graaf Jan I in Holland aangekomen zou zijn en het bestuur over het graafschap zou hebben overgenomen. Zij dienden hem in het bestuur bij te staan en zijn belangen te helpen bevorderen. Tijdens het verblijf zouden hun kinderen zo nodig ondergebracht worden bij de nonnen van Bakenes. Oorkonde van 2 augustus 1296: - 'Wi Dideric here van Bredero- de, Willaem van Egmonde, Liclais Persin, Gerard van Egmonde, ridders; Willaem van Harlem, Jan van Teilinghe, Gerard van Emskerke, knapen, al den ghenen die dit sellen horen oft zien, doen te weten ende orcondent, dat wi ghelovet hebben in te comen te Harlem onghehecht op onse onscoude (= onschuld) tote des jongheren coemst van Holland, te siner rechter warheit ende vonnesse van onsen huisghenoeten; war oc saké, dat wi wilden vitvaren, so soude wi onse wive of onse volkindren, of volkinders kindren, of onse vol broders, of onse vol broeders of susters kindren, of onse vol oemen, of onse vol omes kindren, of vol moien kindren te Harlem inlaten, op een bichaghenesse (= Bakenes) ende een verbeit, wy onser onscoude tote de rechte waerheit des jongherens van Holland, ende vonnesse van onsen huisghenoeten, ende ombe te doen na onser macht ende onser wisheit den best orbaer des jonghe¬rens van Holland ende der porte van Harlem, ende den jongheren van Holland sijn land mede te bihouden; ende ombe dat dit vast blive, so hebbe wyt met onsen seglen doen seglen. Dit wer | van Brederode, Dirk II 3e heer van Brederode (I2639)
| ||||||||||||
107 | Aage was een Deense prins uit het Huis Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Glücksburg. In 1909 trad Aage toe tot het Deense leger. In de Eerste Wereldoorlog diende hij als luitenant, onder meer in Italië. In 1922 kreeg hij toestemming van zijn vader om toe te treden tot het Frans Vreemdelingenlegioen. Bij dat legioen nam hij - als kapitein - deel aan de Rif-oorlog in Marokko. Hij ontving het Franse Croix de guerre, naar aanleiding van zijn inspanningen daar. Hij verbleef zeventien jaar in het legioen en werd ook nog onderscheiden met een orde in de Franse Legioen van Eer. In 1940 stierf hij in Marokko, maar hij werd - in eerste instantie - begraven in Sidi-bel-Abbès, in Algerije. In 1962 werd zijn lichaam, tezamen met dat van drie andere soldaten, herbegraven in de Franse plaats Puyloubier | van Denemarken, Aage Christiaan Alexander Robert (I4271)
| ||||||||||||
108 | aanhanger van de Kabeljauwen, verwierf 11 augustus 1398 de Heerlijkheden van Ameland en het Bilt in leen )zie van Mieris, III, 686, voerde in 1400 het bevel over de Hollandse troepen die naar Friesland optrokken, maar stond bij de Hoekse graaf Willem VI niet in de gunst | van Egmont, Arend (I4949)
| ||||||||||||
109 | Abdij van Egmond [Necr. Bald.] in Noorder Abside [Vlg. Woutersz. als laatste Heer van Egmont] | van Egmont, Wouter III 20e Heer van Egmont van 1312 tot 1321 (I16820)
| ||||||||||||
110 | Adalbert was een Beierse prins, historicus en diplomaat. Adalbert diende als offcier in de Eerste Wereldoorlog. Aanvankelijk aan het front, later als lid van de generale staf. Na de revolutie van 1918 verliet hij het leger, om geschiedenis te gaan studeren aan de Ludwig-Maximiliaans-Universiteit in München. Daar promoveerde hij ook, waarna hij verschillende publicaties op zijn naam bracht. Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog werd hij weer onder de wapenen geroepen. Hij diende in de generale staf onder Wilhelm Ritter von Leeb, met wie hij zijn leven lang bevriend bleef. In 1941 werd hij, ten gevolge van de zogenaamde Prinzenerlass (een maatregel waarbij Hitler alle nakomelingen van voormalige Duitse vorstendommen uit het leger ontsloeg), met ontslag gestuurd. Hij trok zich terug op zijn slot, om zich, tijdens het Amerikaanse bewind bezig te houden met de opbouw van het Beierse Rode Kruis. In 1952 werd Adalbert door Konrad Adenauer benoemd tot ambassadeur van de Bondsrepubliek Duitsland in Spanje. Werken - Das Ende der Habsburger in Spanien (2 Bände). Bruckmann Verlag, München 1929 - Vier Revolutionen und einiges dazwischen. Siebzig Jahre aus dem Leben der Prinzessin Ludwig Ferdinand von Bayern, Infantin von Spanien. Hans Eder Verlag, München, 1932 - An Europas Fürstenhöfen. Lebenserinnerung der Infantin Eulalia von Spanien 1864-1931. Verlag Robert Lutz Nachfolger Otto Schramm, Stuttgart, 1936 - Eugen Beauharnais. Der Stiefsohn Napoleons. Ein Lebensbild. Propyläen Verlag, Berlin, 1940 - Nymphenburg und seine Bewohner. Oldenbourg Verlag, München, 1949 - Max I. Joseph von Bayern. Pfalzgraf, Kurfürst und König. Bruckmann Verlag, München, 1957 - Die Herzen der Leuchtenberg. Chronik einer napoleonisch-bayerisch-europäischen Familie. Prestel Verlag, München, 1963 - Der Herzog und die Tänzerin. Die merkwürdige Geschichte Christians IV. von Pfalz-Zweibrücken und seiner Familie. Pfälzische Verlagsanstalt, Neustadt/Weinstraße, 1966 - Als die Residenz noch Residenz war. Prestel Verlag, München, 1967 - Die Wittelsbacher. Geschichte unserer Familie. Prestel Verlag, München, 1979 - Erinnerungen 1900-1956. Langen-Müller Verlag, München, 1991 | von Bayern, prins Adalbert Alfons Maria Ascension Antonius Hubertus Joseph (I569)
| ||||||||||||
111 | Adalbert was een prins uit het huis Hohenzollern. Adalbert werd, samen met zijn oudere broer, kroonprins Wilhelm opgeleid in het leger. Vervolgens ging hij naar het Marine-instituut in Kiel om opgeleid te worden tot marineofficier. Hij trouwde in Wilhelmshaven met prinses Adelheid van Saksen-Meiningen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog voerde Adalbert het bevel over verschillende onderdelen van de Duitse vloot. Als marine-man trof het hem bitter dat juist een muiterij in de haven van Kiel (op 4 november 1918) het einde van de Duitse monarchie inluidde. Na de oorlog woonde Adalbert teruggetrokken met zijn gezin in een villa in Bad Homburg. Vanaf 1928 vertrok het gezin op doktersadvies naar Zwitserland, vooral omdat de berglucht Adelheids zwakke gezondheid goed zou doen. Zij overleefde evenwel haar man, die in 1948 overleed, jaren. | von Pruißen, Adalbert Ferdinand Berengar Viktor (I11426)
| ||||||||||||
112 | Adalbert was een Pruisische prins uit het Huis Hohenzollern. Adalbert had een tweelingbroer die slechts twee jaar oud werd. Adalbert trad op jonge leeftijd toe tot de Pruisische krijgsmacht, waar hij diende bij de artillerie. Tussen 1826 en 1842 maakte hij verschillende buitenlandse reizen naar onder meer Nederland, Groot-Brittannië, Griekenland, Turkije, Rusland en Brazilië. Tijdens deze reizen ontwikkelde hij belangstelling voor de marine en voor de rol die de zeestrijdkrachten kunnen vervullen in het stimuleren van de buitenlandse handel. Tussen 1835 en 1836 schreef hij een plan voor de opbouw van een Pruisische vloot. Tijdens de eerste Duits-Deense Oorlog (1848 - 1851) zou blijken dat Pruisen - dat zich vooral op de landmacht had geconcentreerd - het op zee tegen de Denen moest afleggen. In 1848 had Adalbert de leiding gekregen over de Marinecommissie die zich moest gaan bezighouden met de opbouw van een Reichsflotte (Rijksvloot). Dit leidde tot het Denkschrift über die Bildung einer deutschen Flotte, dat aan de basis zou liggen van de opbouw van de Pruisische en later keizerlijk-Duitse vloot. Tijdens de Frans-Duitse oorlog (1870-1871) had Adalbert als prins-admiraal het commando over de Noord-Duitse vloot. Na die oorlog trok hij zich uit het leger terug. In 1850 was hij morganatisch getrouwd met de Oostenrijkse balletdanseres Therese Elßler, die door koning Frederik Willem IV als Freifrau von Barnim in de adelstand zou worden verheven. Met haar had hij al een zoon: Adalbert von Barnim, die in 1841was geboren en die in 1860 stierf tijdens een expeditie op de Nijl | von Preußen, prins Heinrich Wilhelm Adalbert (I11345)
| ||||||||||||
113 | Adalbert Willem was een prins van Beieren en erfprins van Griekenland. Op 25 april 1856 huwde hij met Amelia van Bourbon. In de Griekse grondwet van 1840 werd hij aangewezen als troonopvolger, mocht zijn oudere broer, Otto, die koning van Griekenland was, kinderloos sterven. Daartoe had Adalbert zich tot de Oosters-orthodoxe Kerk bekeerd | von Bayern, prins Adalbert Wilhelm Georg Ludwig (I570)
| ||||||||||||
114 | Adelgunde Auguste was een Beierse prinses uit het Huis Wittelsbach. In 1842 trad ze zelf in het huwelijk met Frans V, de laatste regerend hertog van Modena en Reggio. In 1846 besteeg haar man de hertogelijke troon. Deze moest evenwel worden opgegeven ten gevolge van de Italiaanse eenwording. Na hun aftreden woonde de hertogin en haar man afwisselend in Beieren en Wenen. Na de dood van haar man, in 1875, vestigde Adelgunde zich aan het Beierse hof, waar zij - naast haar broer prins-regent Luitpold als tante Modena een rol vervulde als eminence grise | von Bayern, prinses Adelgunde Auguste Charlotte Caroline Elisabeth Amalie Marie Sophie Luise (I571)
| ||||||||||||
115 | Adelgunde was een Portugese prinses. Zij was van 1920 tot 1928 regentes voor de minderjarige Portugese troonpretendent. In 1876 trouwde zij met Hendrik van Bourbon-Parma. Het paar had geen kinderen. Van 1920 tot 1928 was Adelgunde regentes-in-absentia voor haar minderjarige neef, de Portugese troonpretendent Duarte Nuno, hertog van Bragança. Bij het begin van haar regentschap kreeg ze de titel hertogin van Guimaraes. In 1921 publiceerde ze een manifest over het herstel van de monarchie in Portugal door het huis Bragança. Ook sloot ze als regentes een overeenkomst met voormalig koning Emanuel II, waarin deze Duarte Nuno als zijn opvolger erkende | van Portugal, infante Adelgunde (I11190)
| ||||||||||||
116 | Adelheid trouwde in 1817 met August van Oldenburg, erfgroothertog van Oldenburg. Na de geboorte van haar jongste dochter, overleed Adelheid in het kraambed. Haar weduwnaar zou later hertrouwen met haar zuster Ida, die na de geboorte van haar enige zoon, Nicolaas Peter Frederik, eveneens zou overlijden in het kraambed. Dit was overigens ook haar oudere zuster, Hermine overkomen | von Anhalt-Bernburg-Schaumburg-Hoym, prinses Adelheid (I176)
| ||||||||||||
117 | Adelheid was de laatste hertogin van Nassau en de eerste groothertogin-gemalin van Luxemburg uit het huis Nassau. In 1866 verloor haar echtgenoot na de Duitse Oorlog het hertogdom Nassau, dat door Pruisen werd geannexeerd. In 1890 stierf koning Willem III der Nederlanden, tevens groothertog van Luxemburg, zonder mannelijke nakomelingen na te laten. Zijn dochter Wilhelmina erfde de Nederlandse troon, maar het groothertogdom van Luxemburg was niet overerfbaar in de vrouwelijke lijn. Conform de bepalingen van de Nassause erfvereniging ging de titel op 23 november 1890 over op Adolf van Nassau. Adelheid Marie werd daarmee groothertogin-gemalin van Luxemburg. | von Anhalt-Dessau, prinses Adelheid Marie (I184)
| ||||||||||||
118 | Adelheid was een Duitse prinses. Ze was getrouwd met voormalig koning Michaël I van Portugal. Haar man overleed in 1866. Adelheid slaagde erin om haar dochters goed uit te huwelijken. Zij werd zo de grootmoeder van de Belgische koningin Elisabeth (1876-1965), de Luxemburgse groothertoginnen Maria Adelheid van Luxemburg (1894-1924) en Charlotte van Luxemburg (1896-1985), koningin Maria Louisa van Bulgarije (1870-1899) en keizerin Zita van Oostenrijk (1892-1989) | von Löwenstein-Wertheim-Rosenberg, Sophie Amalie Adelheid Luise Johanne Leopoldine (I8939)
| ||||||||||||
119 | Adelheid was een prinses uit het Huis Bourbon-Parma en een benedictijner kloosterzuster. Haar vader had in zijn eerste huwelijk met prinses Maria Pia der beide Siciliën twaalf kinderen gekregen, van wie het merendeel jong was overleden of aan zwakzinnigheid leed. Dit werd mede verklaard door de nauwe bloedverwantschap tussen beide echtelieden. Zelf trad Maria Adelheid in bij de Benedictinessen van Solesmes. Hier nam ze de naam Maria Benedicta aan. Ze was moeder-overste van de kloostergemeenschap waar ze in 1959 overleed | de Bourbon-Parma, prinses Maria della Neve Adelaide Enrichetta Pia Antonia (I1871)
| ||||||||||||
120 | Adelheid was een prinses uit het Huis Wettin. Ze trouwde in 1914 met prins Adalbert van Pruisen, een zoon van de laatste Duitse keizer Wilhelm II en diens vrouw Augusta Victoria. Tijdens de Eerste Wereldoorlog diende haar man bij de Duitse marine. Zelf werd ze, mede op aandrang van haar schoonmoeder, actief in de liefdadigheid. Onder haar leiding werden twee hospitalen voor gewonde Duitse mariniers opgericht. Na de oorlog en de val van de monarchie leefden zij en haar man een teruggetrokken bestaan. Eerst in Bad Homburg, later in Zwitserland, waar ze zich - vanwege Adelheids gezondheid - vestigden. Ze zou haar man al in 1948 verliezen en ze verloor daarop ook het contact met haar schoonfamilie. | von Sachsen-Meiningen, prinses Adelheid Erna Karoline Marie Elisabeth (I12444)
| ||||||||||||
121 | Adelheid was een tante van de Belgische prins Lorenz. Haar vader volgde in 1916 Frans Jozef I op als keizer van het - ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog - uiteenvallende Oostenrijkse keizerrijk. Vanaf 1919 woonde het keizerlijk gezin inballingschap, aanvankelijk in Zwitserland, later op Madeira. Zij was in 1933 het eerste lid van de keizerlijke familie dat weer voet zette op Oostenrijkse bodem. Zij studeerde aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar zij ook promoveerde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vluchtten de Habsburgers naar de Verenigde Staten. Na de oorlog vestigde Adelheid zich in het Beierse Pöcking, waar zij in 1971 ongetrouwd en kinderloos stierf | von Österreich, aartshertogin Adelheid (I10478)
| ||||||||||||
122 | Adelheid was koningin van het Verenigd Koninkrijk als vrouw van koning Willem IV. Voordien werd ze aangesproken als Hare Koninklijke Hoogheid de hertogin van Clarence. Ze kreeg de titel Hare Hoogheid Prinses Adelheid van Saksen-Meiningen, Hertogin in Saksen vanaf haar geboorte tot aan het Congres van Wenen. Vanaf dat moment mochten ze zich Hoogheid noemen. Huwelijk Adelheid trouwde met Prins Willem, Hertog van Clarence. Het was het eerste huwelijk voor zowel Willem als Adelheid. Willem was meer dan twintig jaar ouder dan Adelheid, en had vele onwettige kinderen bij Dorothy Jordan. Op 6 november 1817 stierf in het kraambed de erfgenaam van de troon, prinses Charlotte Augusta van Wales, vrouw van prins Leopold van Saksen-Coburg-Saalfeld (de latere koning Leopold I van België). Door het overlijden van Charlotte Augusta zat Prins-Regent George zonder erfgenaam, en het was duidelijk dat hij geen kinderen meer zou krijgen. Daarom moesten de broers van George een goede huwelijkskandidaat vinden om zodoende erfgenamen te bekomen. Omstreeks dezelfde tijd als Willem en Adelheid trouwde Willems jongere broer, prins Eduard August van Kent met Victoria van Saksen-Coburg-Saalfeld, en Adolf met Augusta van Hessen-Kassel, dit allemaal na de dood van Charlotte Augusta. Koningin In 1818 stierf Willems moeder, koningin Charlotte en in 1820 stierf zijn vader op 81-jarige leeftijd. Willems oudere broer volgde zijn vader op als koning George IV. Toen Willem trouwde met Adelheid werd er niet gedacht dat Willem koning zou worden, maar dit idee kwam steeds dichter bij toen zijn oudere broer, prins Frederik, hertog van York, kinderloos stierf in 1827. Door Willems relatieve jonge leeftijd en sterke gezondheid, en de kans dat hij nog kinderen zou krijgen, zou zijn bestijging van de troon erg aannemelijk zijn. Op 26 juni 1830 stierf Willems oudere broer, koning George IV. Willem werd koning en dus Adelheid koningin. Ze werden samen op 8 september 1831 gekroond in de Westminster Abbey. Adelheid was geliefd bij het Britse volk door haar vroomheid, haar sympathiek voorkomen en liefdadigheidswerk maar ook door de tragische dood van haar kinderen en geschiedenis van zwangerschappen. Een groot gedeelte van haar inkomen werd weggegeven aan liefdadigheidsinstellingen. Ze behandelde de jonge prinses Victoria van Kent (Willems waarschijnlijke opvolger en de latere koningin Victoria) aardig, hoewel ze zelf geen kinderen kon krijgen. Ze zorgde ook voor een goede band tussen Willem en Victorias moeder, de hertogin van Kent. Adelheid was een overtuigd aanhanger van de Tories (de conservatieven) en probeerde op politiek gebied de koning te beïnvloeden. Laatste jaren en dood Adelheid overleefde haar man twaalf jaar. In 1836 werd bij de stichting de Australische stad Adelaide naar haar vernoemd. Ze stierf tijdens de regering van haar nichtje Koningin Victoria op 2 december 1849 aan een natuurlijke dood in het Bentley Priory in Middlesex en werd bijgezet in de St. Georges Kapel in Windsor. Titels - Hare Hoogheid Prinses Adelheid Hertogin in Saksen (1792 - 1815) - Hare Hoogheid Prinses Adelheid Hertogin in Saksen (1815 - 1818) - Hare Koninklijke Hoogheid de Hertogin van Clarence en St. Andrews (1818 - 1830) - Hare Majesteit de Koningin (1830 - 1837) - Hare Majesteit Koningin Adelheid (1837 - 1849) | von Sachsen-Meiningen, Adelheid Louise Theresa Caroline Amelia (I12445)
| ||||||||||||
123 | Adelheid was tot 1905 een gravin van Lippe-Biesterfeld. Daarna werden zij en haar familieleden prinsen en prinsessen van Lippe. Zij is het oudste kind van Ernst van Lippe-Biesterfeld en diens vrouw Karoline von Wartensleben en een tante van de latere Prins der Nederlanden Bernhard. Ze trouwde, in 1889, in Neudorf met Frederik van Saksen-Meiningen. | von Lippe-Biesterfeld, gravin Adelheid Caroline Mathilde Emilia Agnes Ida Sophie (I8761)
| ||||||||||||
124 | Adolf Frederik III was van 1708 tot aan zijn dood hertog van Mecklenburg-Strelitz. Hij behoorde tot het huis Mecklenburg. In 1701 stichtte zijn vader het hertogdom Mecklenburg-Strelitz. Na de dood van zijn vader in 1708 werd Adolf Frederik III de tweede hertog van Mecklenburg-Strelitz. In 1712 brandde het hertogelijk kasteel en de stad Strelitz volledig af, waardoor Adolf Frederik III en zijn familie verplicht waren om zich in hun jachtslot te vestigen. Rond dit kasteel werd een nieuwe stad Neustrelitz gebouwd, die in 1733 werd gesticht en in 1736 officieel de hoofdstad werd van het hertogdom Mecklenburg-Strelitz. In 1752 stierf Adolf Frederik III op 66-jarige leeftijd in de stad Neustrelitz, waarna hij als hertog van Mecklenburg-Strelitz werd opgevolgd door zijn neef Adolf Frederik IV | zu Mecklenburg(-Strelitz), hertog Adolf Friedrich (I9249)
| ||||||||||||
125 | Adolf Frederik VI was van 1914 tot 1918 groothertog van Mecklenburg-Strelitz. Samen met zijn verwant Frederik Frans, de latere groothertog Frederik Frans IV van Mecklenburg-Schwerin, bezocht hij het gymnasium te Dresden. Vervolgens studeerde hij rechten in München en diende hij in het leger. Groothertog Adolf Frederik verkreeg na de dood van zijn vader op 11 juni 1914 de groothertogelijke waardigheid. Toen enige maanden later de Eerste Wereldoorlog uitbrak, mobiliseerde hij zijn troepen en streed als bevelhebber aan het front in Frankrijk. KeizerWilhelm II beloonde hem hiervoor met het IJzeren Kruis der beide klassen en de rang van majoor-generaal. In de binnenlandse politiek trachtte hij de liberale richting van zijn vader voort te zetten, maar hij werd hierbij eveneens tegengewerkt doorde ridderstand en de regering. Zelfmoord en opvolging Adolf Frederik VI pleegde in de avond van 23 februari 1918 in een bos bij Neustrelitz zelfmoord. Zijn beweegredenen hiervoor zijn niet bekend. Mogelijk speelden de affaire rond de Britse prinses Daisy van Pless en het feit dat hij een niet-adellijke actrice wenste te huwen een rol. Hij werd op 3 maart naar eigen wens begraven op de Liebesinsel te Mirow en niet in de groothertogelijke crypte aldaar. De ongelukkige groothertog had in een nagelaten brief te kennen gegeven zijn lievelingsneef en petekind Christiaan Lodewijk (1912-1996; zoon van Frederik Frans IV) als zijn opvolger te wensen. Volgens de erfopvolging kwam de troon echter toe aan zijn verwant Karel Michael (1863-1934), die was geboren en getogen in Rusland en in het Russische leger diende. Deze had echter al eerder blijk gegeven van de intentie van zijn aanspraak op de troon te willen afzien. Bovendien kon in deze oorlogstijd van een Russisch militair op een Duitse troon geen sprake zijn. In afwachting van Karel Michaels officiële afstand van zijn aanspraak op de troon werd Frederik Frans IV als regent aangesteld. De Novemberrevolutie leidde echter al enkele maanden later tot het einde van de monarchie | von Mecklenburg-Strelitz, groothertog Adolf Friedrich Georg Ernst Albert Eduard (I9225)
| ||||||||||||
126 | Adolf Frederik was een Duits koloniaal en reiziger, en hertog van het Verenigd Baltisch Hertogdom (1918). Hij was een oudere broer van prins Hendrik der Nederlanden en jongere broer van groothertog Frederik Frans III. Hij, zijn broers Hendrik en Frederik Willem werden de kleine prinsen genoemd, ter onderscheiding van de veel oudere kinderen uit hun vaders eerste huwelijk. Hij bezocht evenals Hendrik het gymnasium Vitzthum te Dresden en nam vervolgens als luitenant dienst in het garderegiment kurassiers. Reeds vroeg werd zijn interesse in verre landen gewekt. In 1894 maakte hij een reis naar Klein-Azië, in 1902 naarCeylon en Duits-Oost-Afrika. Hij werd in 1904 majoor in het tweede garderegiment dragonders en bezocht in 1905 opnieuw Oost-Afrika. Bekendheid kreeg hij door een grote expeditie naar Afrika in 1907/1908, die van aanzienlijk wetenschappelijk belangwas. Met zijn geschriften trachtte hij bij het volk de interesse in Duits kolonialisme te wekken. De regering van Mecklenburg-Schwerin stichtte een "Herinneringsmedaille voor de deelnemers aan de Expeditie naar Afrika 1907 - 1908" ter herinnering aan deze expeditie. Hij bezocht in 1910/1911 West-Afrika en Belgisch-Congo, waar hij van mening was dat Duitsland de natuurlijke hulpbronnen van dat land beter zou kunnen exploiteren dan de Belgen. Vanwege zijn ervaring in Afrika werd hij op 19 juni 1912 tot gouverneur van Duits Togoland benoemd, welk ambt hij tot 26 augustus 1914 bekleedde. Als zodanig steunde hij plantagemaatschappijen bij het zich toe-eigenen van grondgebieden. Tegen misbruik van minderjarigen greep hij pas in toen dit ook missiescholen trof. Voorts streed hij tegen de slaapziekte. In de Eerste Wereldoorlog streed hij in het leger van Oostenrijk-Hongarije (1915) en korte tijd in dat van het Ottomaanse Rijk (1916). In 1918 werd hij - na aanvankelijk kandidaat voor de troon van Finland te zijn geweest - aangewezen als hertog van het Verenigd Baltisch Hertogdom, een beoogde semi-soevereine staat binnen het Duitse Keizerrijk die in het kader van de Vrede van Brest-Litovsk uit het gebied van Estland en Letland werd geschapen. Hij besteeg de troon echter nooit en de Duitse nederlaag in de oorlog leidde reeds kort na de oprichting tot het einde van deze staat. Na de Eerste Wereldoorlog werd hij vicepresident van de Deutsche Kolonialgesellschaft (waarvan zijn broer Johan Albrecht van 1895 tot 1920 president was) en lid van het Internationaal Olympisch Comité. Sinds 1934 maakte hij om de handelsbetrekkingen te versterken weer reizen naar Afrika en Zuid-Amerika. Van 1949 tot 1951 was hij lid van het Duits Olympisch Comité. Het feit dat hij in 1960 deel uitmaakte van de officiële Duitse delegatie bij de feestelijkheden ter gelegenheid van de onafhankelijkheid van Togo wekte enige opschudding. Hij stierf op 5 augustus 1969 te Eutin | von Mecklenburg-Schwerin, hertog Adolf Friedrich Albrecht Heinrich (I9182)
| ||||||||||||
127 | Adolf Frederik was van 1727 tot 1750 prins-bisschop van Lübeck en koning van Zweden van 1751 tot aan zijn dood in 1771. Op 23 juni 1743 werd Adolf Frederik gekozen als troonopvolger; via de familielijn van zijn moeder stamde hij af van het Huis Wasa (tot Catharina Wasa terug). Na het overlijden van Frederik I in 1751 besteeg hij de troon. Zijn officiële naam was koning Adolf I Frederik van Zweden, maar hij staat bekend als koning Adolf Frederik. Op 26 november 1751 werd hij gekroond. Voor zijn troonsbestijging was hij prins-bisschop van Lübeck. Deze titel droeg hij sinds 1727, hij regeerde toen ook over de gemeente Eutin. Hij was ook de regent van Holstein-Kiel tijdens de minderjarigheid van Karel Peter Ulrich, die later als Peter III de tsaar van het Keizerrijk Rusland was. Om zijn populariteit onder de Zweedse bevolking te bevorderen, ondernam Adolf Frederik meerdere reizen door verschillende landsdelen van Zweden. Het lukte hem niet om meer macht naar zich toe te trekken ten koste van de invloedrijke Rijksraad. Alsgevolg daarvan ondernamen enkele vertrouwelingen van zijn vrouw Louisa Ulrika van Pruisen en aanhangers van de zogenaamde hofpartei in 1756 een koninklijke revolutie. Deze poging mislukte en verschillende bondgenoten van het koningspaar werden op het schavot ter dood gebracht. Adolf Frederik bleef koning, maar met zeer geringe invloed. De resterende tijd tot aan zijn dood in 1771 werd gekenschetst door voortdurende strijdigheden tussen de politieke partijen. Koning Adolf Frederik stierf op 12 februari 1771 aan de gevolgen van een beroerte. Er wordt aangenomen dat dit een gevolg was van spijsverteringsproblemen. Na het eten van kreeft, kaviaar, zuurkool, gerookte haring en champagne tijdens een weelderige maaltijd, at hij 14 porties van zijn favoriete gerecht als dessert, een semla gevuld met warme melk, amandelpasta en room. Bij Zweedse schoolkinderen staat hij bekend als de koning die zichzelf dood at | van Zweden, koning Adolf Fredrik (I16595)
| ||||||||||||
128 | Adolf Frederik was van 1904 tot 1914 groothertog van Mecklenburg-Strelitz. Adolf Frederik nam in 1870/1871 deel aan de Frans-Pruisische Oorlog en was in 1871 namens zijn vader aanwezig bij de keizerskroning van Wilhelm I te Versailles. Bij de dood van zijn vader op 30 mei 1904 nam hij de regering op zich. Door het goede financiële beleid van Frederik Willem was hij in staat het aantal ambtenaren te verdubbelen, het pensioenrecht in te voeren en economie en onderwijs te stimuleren. In tegenstelling tot zijn reactionair-conservatieve voorgangers was Adolf Frederik een voorstander van het parlementaire stelsel. Op 4 maart 1907 kondigde hij, evenals de groothertog van buurstaat Mecklenburg-Schwerin, Frederik Frans IV, een grondwetsherziening aan die beter bij de liberale tijdgeest zou aansluiten. Eerdere pogingen hiertoe waren door de ridderstand getraineerd. Tevens trachtte hij de vete met Pruisen die onder het bewind van zijn vader was ontstaan bij te leggen. Adolf Frederik V stierf in Berlijn en werd in aanwezigheid van keizer Wilhelm II bijgezet in de groothertogelijke crypte te Mirow. Hij werd opgevolgd door zijn oudste zoon Adolf Frederik VI | von Mecklenburg-Strelitz, groothertog Georg Adolf Friedrich Victor Ernst Adalbert Gustav Wilhelm Wellington (I9232)
| ||||||||||||
129 | Adolf II was van 1911 tot 1918 de laatste vorst van Schaumburg-Lippe. Als vorst, sinds de dood van zijn vader in 1911, liet hij bij Slot Bückeburg een vorstelijk mausoleum bouwen en gaf hij de opdracht voor verschillende bouwwerken in Bad Eilsen. Andere plannen werden verhinderd door de Eerste Wereldoorlog. In de Novemberrevolutie van 1918 trad hij evenals alle andere Duitse vorsten af (16 november), waarna Schaumburg-Lippe een vrijstaat werd. Adolf sloot op 10 januari 1920 een morganatisch huwelijk met Ellen Bischoff-Korthaus. In de jaren '20 raakte hij verwikkeld in een financiële affaire met zijn tante Victoria, weduwe van zijn oom Adolf van Schaumburg-Lippe, in verband met haar omstreden nieuwe huwelijk met Aleksander Zoebkov. Adolf en zijn vrouw kwamen op 26 maart 1936 om het leven toen hun vliegtuig boven Mexico neerstortte in een bergpas tussen de vulkanen Popocatépetl en Iztaccíhuatl. Bij het ongeluk kwamen in totaal 14 mensen om. Adolf werd als titulair hoofd van het huis Schaumburg-Lippe opgevolgd door zijn broer Ernst Walraad van Schaumburg-Lippe | zu Schaumburg-Lippe, vorst Adolf (I12809)
| ||||||||||||
130 | Adolf was een Duits militair en politicus. Hij nam in 1815 deel aan de strijd tegen Napoleon, wijdde zich daarna aan de landbouw en was actief als districtscommissaris en officier. Met name bij de bewaking van de Poolse grens onderscheidde hij zich. Later werd hij lid van de provinciale landdag van Silezië en de Verenigde Landdag (1847). Sinds 1850 had hij zitting in het Erfurter Parlement en de Pruisische Eerste Kamer, in 1856 werd hij president van het Herrenhaus. Na het aftreden van het liberale kabinet op 11 maart 1862 leidde hij het nieuwe conservatieve ministerie. Dit ambt stond hij echter al op 23 september van datzelfde jaar af aan Otto von Bismarck | zu Hohenlohe-Ingelfingen, prins Adolf Karl Friedrich Ludwig (I6798)
| ||||||||||||
131 | Adolf was een Duitse prins uit het huis Schaumburg-Lippe. Hij trouwde met Victoria van Pruisen. Het paar vestigde zich in Paleis Schaumburg te Bonn. Na de dood van de kinderloze vorst Woldemar van Lippe in 1895, werd Adolf regent voor diens broer, de geesteszieke Alexander van Lippe. Dit had Woldemar bij testament bepaald. De rechten op de troon van Lippe werden evenwel aangevochten, door de twee grafelijke linies te weten Lippe-Biesterfeld en Lippe-Weißenfeld. De Duitse keizer was op de hand van zijn zwager, de Lippische landdag besloot een en ander over te laten aan een bemiddelingsraad. Deze deed - onder voorzitterschap van Albert van Saksen - in 1897 uitspraak, namelijk dat graaf Ernst van Lippe-Biesterfeld, de grootvader van de latere Nederlandse prins-gemaal Bernhard, de wettelijke opvolger was. Graaf Ernst trad op 17 juli 1897 triomfantelijk zijn vorstendom binnen. Prins Adolf trok zich hierop terug in Bonn. Zijn huwelijk met Victoria van Pruisen bleef kinderloos | zu Schaumburg-Lippe, prins Adolf Wilhelm Viktor (I12812)
| ||||||||||||
132 | Adolf was van 1839 tot 1866 de laatste hertog van Nassau en van 1890 tot 1905 groothertog van Luxemburg. Nassau Bij de dood van zijn vader op 30 augustus 1839 werd hij hertog van Nassau. Hij regeerde op conservatieve wijze, maar zag zich in het revolutiejaar 1848 op het allerlaatste moment - voor zijn slot stond een woedende menigte van 30.000 mensen - genoodzaakt de zogenaamde "negen eisen der Nassauers" in te willigen en een Kamer van Afgevaardigden met algemeen kiesrecht in te voeren. Hij zette zijn beleid op meer liberale wijze voort en schreef in 1849 Frederik Willem IV van Pruisen zelfs een nederige brief waarin hij deze verzocht de hem door het liberale Frankfurter Parlement aangeboden Duitse keizerskroon te aanvaarden. Later zette zich echter weer een conservatieve periode in waarin Adolf veel van zijn liberale maatregelen terugdraaide: de landdag werd ontbonden, de pers gemuilkorfd en het recht op vergadering en vereniging beperkt. Nassau was Oostenrijks gezind en in de Pruisisch-Oostenrijkse Oorlog van 1866 verklaarde Adolf Pruisen dan ook de oorlog. De overwegend liberale Kamer weigerde echter geld beschikbaar te stellen en op 15 juli moest de hertog vluchten. Pruisen bezette op 18 juli Wiesbaden en beschouwde Nassau na de overwinning als oorlogsbuit. De formele annexatie van het hertogdom vond plaats op 8 oktober. Luxemburg Willem III, koning der Nederlanden en groothertog van Luxemburg, liet na zijn dood op 23 november 1890 slechts een dochter na. Deze Wilhelmina volgde hem in Nederland op, maar door de in Luxemburg van kracht zijnde Nassause huisbepalingen kon zij geen groothertogin worden. Derhalve ging de Luxemburgse kroon over op Adolf, hoofd van de Walramse linie van het Huis Nassau. Hij had zich reeds in 1889, toen Willems gezondheidstoestand zeer slecht was, bij de Luxemburgse premier Paul Eyschen als regent aangeboden. Toen Willem III dit vernam, zond hij vanaf zijn sterfbed een telegram aan Adolf van Nassau-Weilburg, waarin hij hem erop wees dat hij het prefereerde om pas na zijn overlijden te worden opgevolgd. De opvolging van Adolf te Luxemburg was niet het gevolg van de Salische wet zoals vaak gedacht, maar van een Salische structuur zoals die door de overgebleven takken van het huis Nassau in de Erneuter Erbverein van 1783 (bevestigd in 1815) was overeengekomen. De opvolging van Adolf heeft in die zin nog aan een zijden draad gehangen. Hij kon immers van zijn kant de verdragsbepalingen niet meer nakomen door het verlies van zijn erflanden aan Pruisen. Koning-groothertog Willem III voelde zich om die reden ook niet meer aan het Huisverdrag gebonden. Door de inspanningen van koningin Emma der Nederlanden, oomzegger van hertog Adolf, en de politieke elite in Nederland is het verdrag uiteindelijk toch gehonoreerd. De reeds 73-jarige Adolf hield zich in het liberale Luxemburg afzijdig van de dagelijkse politiek en schoof in 1902 zijn zoon en troonopvolger Willem (IV) Alexander als stadhouder naar voren. Hij besteedde zijn tijd aan het uitbreiden van de kunstcollectie in zijn paleis in de stad Luxemburg en aan de restauratie van het slot Berg, dat sindsdien de residentie van de groothertogelijke familie is. Hij bracht het grootste deel van zijn tijd echter niet in Luxemburg door, maar op zijn slot Hohenburg bij Lenggries in de Beierse Alpen. Hij stierf daar op 17 november 1905 en werd opgevolgd door zijn zoon Willem IV | von Nassau, hertog Adolph Wilhelm Carl August Friedrich (I9738)
| ||||||||||||
133 | Adolf Willem was van 1662 tot aan zijn dood hertog van Saksen-Eisenach. Hij behoorde tot de Ernestijnse linie van het huis Wettin. In 1656 ging hij als officier in de militaire dienst van koning Karel X Gustaaf van Zweden en vocht in de Noordse Oorlog tegen Polen. Tijdens deze oorlog werd hij door het Keizerlijk Leger gevangengenomen, maar in ruil voor een keizerlijke officier werd hij terug vrijgelaten. In 1661 werd hij aangesteld tot generaal-majoor van de Zweedse infanterie. Na de dood van zijn vader in 1662 werd het Saksen-Weimar verdeeld tussen Adolf Willem en zijn drie nog levende broers. Hierbij kreeg hij het hertogdom Saksen-Eisenach toegewezen. In november 1668 stierf Adolf Willem op 36-jarige leeftijd. Onder de bijnaam de Edele was hij eveneens lid van het Vruchtdragende Gezelschap | von Sachsen-Eisenach, hertog Adolf Wilhelm (I12381)
| ||||||||||||
134 | Adolf, 1e markies van Cambridge, was een lid van de Britse koninklijke familie. Hij was de oudste broer van koningin Mary, de gemalin van koning George V. Hij volgde zijn vader in 1900 op als hertog van Teck in het koninkrijk Württemberg. Hij deed in 1917 afstand van al zijn Duitse titels en werd markies van Cambridge. Adolf kreeg bij zijn geboorte de titel Zijne Doorluchtige Hoogheid Prins Adolf van Teck. Omdat hij een onhandig aantal van negen namen had, stond hij bij familieleden bekend als Dolly. Leger Prins Adolf was een officier van de ruiterij, waarmee hij in de voetstappen trad van zijn vader, zijn beide grootvaders en zijn oom. Hij kreeg les aan het Wellington College, Berkshire, voordat hij naar de Koninklijke Militaire Academie Sandhurst ging. Op 19-jarige leeftijd sloot Adolf zich aan bij de 17th Lancers, een regiment van zijn oom prins George, hertog van Cambridge, die van 1856 tot 1895 opperbevelhebber van het Britse leger was. In 1894 werd hij overgeplaatst naar de 1st Life Guards. Adolf volgde zijn vader in januari 1900 op als hertog van Teck. De nieuwe hertog diende met zijn regiment tijdens de Boerenoorlog en werd transportofficier in de Household Cavalry. Vervolgens diende hij van 1904 tot 1910 als attaché van het Britse leger in Wenen, waarna hij met de rang van luitenant-generaal met pensioen ging. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, ging hij weer in dienst; hij diende eerst bij het War Office, een departement dat verantwoordelijk is voor de administratie van het Britse leger. Later diende hij als militaire secretaris van de opperbevelhebber in Frankrijk met de rang van brigadegeneraal. Hij werd in 1897 benoemd tot commandeur in de Koninklijke Orde van Victoria, in 1900 gepromoveerd tot ridder grootkruis in de Koninklijke Orde van Victoria en in 1911 volgde de benoeming tot ridder grootkruis in de Orde van het Bad. Hij werd door de bevolking als held gezien en had de bijnaam soldier-prince. De pers onthulde echter in 1998 dat Adolf tijdens de Eerste Wereldoorlog een aantal medische keuringen onderging om ziekteverlof aan te vragen. In 1911 gaf zijn schoonbroer, koning George V, hem de aanspreektitel Zijne Hoogheid als geschenk bij zijn kroning. Markies van Cambridge Tijdens de Eerste Wereldoorlog heerste een anti-Duitse stemming in het Verenigd Koninkrijk en koning George V verzocht zijn familieleden afstand te doen van hun Duitse titels. Hij veranderde zelf de naam van het koninklijke huis van het Duitse huis Saksen-Coburg en Gotha naar het meer Engels klinkende Huis Windsor. Adolf deed daarom afstand van de titel hertog van Teck in het koninkrijk Württemberg en van de aanspreektitel Zijne Hoogheid. Adolf nam met zijn broer, prins Alexander van Teck, de achternaam Cambridge aan. Hun grootvader, prins Adolf, was namelijk hertog van Cambridge. Hij kreeg vervolgens de titels markies van Cambridge, graaf van Eltham en burggraaf Northallerton in de adelstand van het Verenigd Koninkrijk. Zijn oudste zoon nam de titel graaf van Eltham aan. Zijn jongere kinderen kregen de naam Lord/Lady (christelijke naam) Cambridge. Adolf stierf in 1927 te Shatton Hall, Engeland. Zijn oudste zoon volgde hem op als 2e markies van Cambridge | von Teck, Adolphus Charles Alexander Albert Edward George Philip Louis Ladislaus (I14138)
| ||||||||||||
135 | Adolf, hertog van Cambridge, was lid van het Britse koninklijk huis. Hij was eenentwintig jaar lang onderkoning van Hannover. Carrière in het leger Prins Adolf kreeg thuis privé-les voordat hij met zijn broers, prins Ernst en prins August, in de zomer van 1786 naar de universiteit van Göttingen in Duitsland werd gestuurd. In 1791 ging hij met Ernst naar Hannover om van veldmaarschalk HeinrichWilhelm von Freytag militaire training te ontvangen. Adolf promoveerde in 1794 naar de rang van kolonel, in 1798 naar die van luitenant-generaal en in 1813 naar die van veldmaarschalk. Adolf diende vervolgens in verschillende regimenten. Onderkoning van Hannover Van 1816 tot 1837 had Adolf de functie van onderkoning van Hannover voor zijn oudere broers, George IV en Willem IV. Koning Willem IV werd na zijn dood in 1837 in het Verenigd Koninkrijk opgevolgd door zijn nicht Victoria. De in Hannover geldende Salische Wet maakte opvolging in de vrouwelijke lijn daar echter onmogelijk. Zo kwam Willems eerste mannelijke erfgenaam, Ernst August, op de Hannoveraanse troon en kwam er een einde aan de personele unie tussen Groot-Brittannië en Hannover, die sinds 1714 had bestaan. Hierdoor verloor Adolf zijn functie als onderkoning van Hannover en keerde hij met zijn gezin terug naar Londen, waar hij in Kensington Palace ging wonen. Vlak voor zijn vertrek sprak hij de bevolking van Hannover toe, waarbijhij zei altijd met affectie aan hen zou blijven denken en hoopte dat het omgekeerde ook het geval zou zijn. Dit laatste was ongetwijfeld het geval. Al was het maar omdat Ernst August, meteen na zijn aantreden de onder Adolf ingevoerde liberale grondwet van 1833 verscheurde en zijn leven lang als een absoluut monarch over Hannover regeerde. Adolf stierf op 76-jarige leeftijd en werd begraven te Kew, een stadsdeel van Londen. Zijn overblijfselen werden later herbegraven in de St. Georges Chapel van Windsor Castle. Titels Koning George III stelde prins Adolf in 1786 aan als ridder van de Kousenband (KG) en gaf hem in 1801 de titels Hertog van Cambridge, Graaf van Tipperary en Baron Culloden. Later wees de koning hem aan als lid van de Privy Council (PC), een raadsorgaan van de koning, en stelde hij Adolf aan als ridder grootkruis in de Orde van het Bad, ridder grootkruis in de Orde van Sint-Michaël en Sint-George en ridder grootkruis van de Koninklijke Welfische Orde (GCH). Adolf was geboren met de titel Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Adolf Frederik van het Verenigd Koninkrijk en stierf met de titel Zijne Koninklijke Hoogheid Veldmaarschalk De Prins Adolf Frederik, KG, PC, GCB, GCMG, GCH, Hertog van Cambridge, Graaf van Tipperary en Baron Culloden | van Cambridge, hertog Adolphus Frederick (I3795)
| ||||||||||||
136 | Agnes | von Anhalt-Dessau, prinses Friederike Amalie Agnes (I192)
| ||||||||||||
137 | Agnes was een lid van de hoge Duitse adel. Onder het pseudoniem Angelica Hohenstein was zij ook actief als schrijfster. Agnes van Württemberg richtte verschillende stichtingen en instellingen op die naar haar genoemd zijn, zoals de Agnes-Schule, een onderwijsinstelling voor vrouwelijke dienstboden in Gera. Werken - Helene (Erzählung; 1867) - Aus schönen Stunden. Acht Bilder (enth.: Fra Giovanni Angelico da Fiesole, Roswitha, Aus Venedig, Eine Waldphantasie, Drei Volkslieder in einem Bilde, Im Hinterstübchen, Die Lilie auf dem Meraner Friedhof, Johann Arnolds Tagebuch; 1878) - Der Segen der Grossmutter (Familienbild in zwei Bänden; 1880) | von Württemberg, prinses Pauline Louise Agnes (I16067)
| ||||||||||||
138 | Aimone, hertog van Spoleto, prins van Savoye en vanaf 1942 vierde hertog van Aosta, was van 18 mei 1941 tot 12 oktober 1943 als Tomislav II officieel koning van de Onafhankelijke Staat Kroatië, een satellietstaat van nazi-Duitsland, hoewel hij nooit voet op Kroatische bodem zette. Het koninkrijk Joegoslavië sloot in maart 1941 onder grote druk een pact met Duitsland. Hierop zette het leger, aangemoedigd door Engelse agenten, de regering en prins Paul (regent voor de minderjarige koning Peter II) af. Een week later viel een Duits-Italiaans-Hongaars-Bulgaarse strijdmacht Joegoslavië binnen. De Kroaten keerden zich tegen de Serviërs (waartoe de koninklijke familie behoorde) en Kroatië werd als dank hiervoor door Adolf Hitler tot onafhankelijk koninkrijk verheven. Deze staat - die in feite helemaal niet onafhankelijk was en volledig naar de pijpen van Duitsland en Italië danste - besloeg het grootste deel van Kroatië en Bosnië en Herzegovina en werd geleid door de Kroatische fascist Ante Pavelic. Aimone werd in absentia gekroond tot koning van Kroatië, prins van Bosnië en Herzegovina en woiwode van Dalmatië, Tuzla en Temun. Hij noemde zich in deze hoedanigheid Tomislav II, naar Tomislav, de eerste koning van Kroatië die regeerde van 910 tot 928. Hij bleef echter in Italië wonen, zette nooit voet op Kroatische bodem en had in feite geen enkele macht. Aimone werd op 3 maart 1942 na de dood van zijn broer de vierde hertog van Aosta. Zijn broer Amadeus, de derde hertog, kwam om in een Brits krijgsgevangenenkamp in Nairobi. Na de Italiaanse capitulatie van 8 september 1943 deed hij op 12 oktober troonsafstand | van Kroatië, Aimone Robert Margaretha Maria Jozef Torino (I8184)
| ||||||||||||
139 | Akte van echtscheiding Klik links in het vakje akte om de akte, als pdf, te bekijken (nieuw venster). | Gezin: Willem Antonius van Zanten / Cornelia Maria van der Laan (F103)
| ||||||||||||
140 | Akte van erkenning door Gijsbert Johannes van der Laan en moeder Klik links in het vakje akte om de akte, als pdf, te bekijken (nieuw venster). | van der Laan, Hendrik Johannes Pieter (I17064)
| ||||||||||||
141 | Akte van erkenning door Gijsbert Johannes van der Laan en moeder Klik links in het vakje akte om de akte, als pdf, te bekijken (nieuw venster). | van der Laan, Daniel Gijsbert (I17063)
| ||||||||||||
142 | Alastair was lid van de Britse koninklijke familie. Hij volgde zijn grootvader op als hertog van Connaught en Strathearn en graaf van Sussex. Jeugd Alastair werd geboren in het ouders huis aan de Mount Street in Londen. Als achterkleinzoon in mannelijke lijn van koningin Victoria kreeg Alastair de titel Zijne Hoogheid Prins Alastair van Connaught bij zijn geboorte. De prins werd thuis gedoopt en had als doopgetuigen koning George V, koningin Alexandra, koning Alfons XIII van Spanje, prinses Maria van het Verenigd Koninkrijk, hertog Arthur van Connaught en Strathearn en hertogin Louise van Argyll. Een nieuwe titel Kort na de geboorte van Alastair brak de Eerste Wereldoorlog uit en ontstond er in het Verenigd Koninkrijk een sterke anti-Duitse sfeer. Koning George V reageerde hierop door o.a. de naam van het koninklijke huis te veranderen van Saksen-Coburg-Gotha in Windsor. In datzelfde jaar besloot George V dat alleen kinderen van een Brits monarch een prinselijke titel mochten dragen, met een aparte regel voor de kinderen van de Prins van Wales. Andere afstammelingen in mannelijke lijn kregen de titel en aanspreekvorm, die de kinderen van hertogen hebben. Alastair echter kreeg de titel graaf van Macduff als zoon van de hertogin van Fife. Zijn vader had namelijk zelf geen hertogelijke titel, maar was eerste in lijn van opvolging van het hertogdom Connaught en Strathearn. Alastair werd dus voortaan Alastair Arthur Windsor, graaf van Macduff. Leger Alastair werd opgeleid aan de Bryanston School en vervolgens aan de Koninklijke Militaire Academie Sandhurst. In 1935 werd hij aangesteld als tweede luitenant bij de Scots Greys, waarin ook zijn vader had gediend. Hij werd vervolgens gestationeerdin Egypte en bleef daar tot hij in 1939 naar Canada werd verplaatst. In datzelfde jaar werd hij gepromoveerd tot eerste luitenant. In Canada diende hij als aide de camp van Alexander van Teck, de gouverneur-generaal. Hertog van Connaught en Strathearn Zijn vader stierf in 1938, waardoor Alastair eerste in lijn voor opvolging van het hertogdom Connaught en Strathearn werd. Zijn grootvader, Arthur van Connaught en Strathearn, stierf in 1942, waarna Alastair hertog van Connaught en Strathearn en graaf van Sussex werd. De hertog stierf in 1943 in de Rideau Hall in Ottawa, de residentie van de gouverneur-generaal. Hij was daar te gast bij Alexander van Teck en diens echtgenote Alice. De omstandigheden van zijn dood waren nogal ongewoon: hij was in slaap gevallen of buiten bewustzijn geraakt voor een open raam en stierf vervolgens door onderkoeling. Zijn as werd later bijgezet in de Mar Lodge Chapel te Breamer, Aberdeenshire. Met zijn dood verviel het hertogdom Connaught en Strathearn. Zijn neef James Carnegie volgde uiteindelijk zijn moeder Alexandra op als hertog van Fife in 1959. Titels - Zijne Hoogheid Prins Alastair van Connaught (1914-1917) - Graaf van MacDuff (1917-1942) - Zijne Genade De Hertog van Connaught (1942-1943). | of Connaught en Strathearn, hertog Alastair Arthur Windsor (I3980)
| ||||||||||||
143 | Albert Casimir, hertog van Teschen, was landvoogd van de Oostenrijkse Nederlanden en kunstverzamelaar. Hij nam als vrijwilliger dienst in het Oostenrijkse leger en werd in 1760 luitenant-generaal. In 1766 trad hij in het huwelijk met aartshertogin Maria Christina van Oostenrijk, dochter van keizer Frans I Stefanus en Maria Theresia. Omdat Frans Stefan kort tevoren was overleden werd er tijdens de bruiloft zwart gedragen. Het huwelijk, dat als gelukkig te kenmerken is, bracht Albert Casimir uit de nalatenschap van zijn schoonvader diens bezittingen rond Teschen in Silezië, waaraan de titel hertog van Teschen werd verbonden. Na van 1765 tot 1780 te Presburg stadhouder van Hongarije te zijn geweest, werd hij in dat laatste jaar door Maria Theresia samen met zijn echtgenote tot landvoogd van de Oostenrijkse Nederlanden benoemd. Deze functie bracht echter geen politieke verantwoordelijkheid met zich mee. Tussen 1782 en 1784 werd voor het paar als buitenverblijf te Brussel het Kasteel van Laken gebouwd. Albert ontvluchtte Brussel bij de Brabantse Omwenteling in 1789 met zijn vrouw en keerde pas in 1791 terug. In de oorlog tegen Frankrijk voerde hij in 1792 het bevel over het leger voor Rijsel. Hij moest het beleg echter opgeven en, nadat hij bij Jemappes was verslagen, de Nederlanden andermaal verlaten. Hij streed in 1794 als rijksveldmaarschalk nog samen met Pruisen, maar verliet het leger op 25 mei 1795. Hierna vestigde hij zich samen met zijn vrouw in Wenen. Daar gaf hij grote sommen geld uit aan schetsen van grote meesters als Albrecht Dürer, Rafaël en Peter Paul Rubens en aan kopergravures. Deze verzameling, die na zijn dood overging op zijn neef en adoptiefzoon aartshertog Karel, heet naar hem Albertina, bestaat nog steeds en is ondergebracht in zijn voormalige residentie. Na Maria Christina's dood aan tyfus (1798) liet hij Antonio Canova voor haar een grafmonument bouwen | von Sachsen, Albert Kasimir August Ignaz Pius Franz Xaver (I12197)
| ||||||||||||
144 | Albert I, prins van België, hertog van Saksen, prins van Saksen-Coburg-Gotha, was van 23 december 1909 tot 17 februari 1934 de derde koning der Belgen. Door het overlijden van kroonprins Leopold in 1869 evenals het overlijden van zijn vader prins Filips (de jongere broer van Leopold II) en het overlijden van zijn eigen oudere broer Boudewijn in 1891 werd Albert van dan af voorbereid op de onverwachte taak als toekomstige koning. Als troonopvolger kon hij een beroep doen op veel familiebanden; zijn oom Carol was koning van Roemenië, zijn tante Stephanie koningin van Portugal, nog een andere tante, Charlotte, was de keizerin van Mexico. Zijn overgrootvader was de (verdreven) koning der Fransen, Lodewijk Philips van Orléans, zijn nicht Stephanie van België was kroonprinses van Oostenrijk-Hongarije, de tante van zijn vrouw was keizerin Elisabeth van Oostenrijk en zijn zwager was kroonprins van Beieren. Veel van deze familiebanden werden op de proef gesteld tijdens de Eerste Wereldoorlog; hij liet om die reden later de Saksische kwartieren uit zijn familiewapen bannen en de familienaam Saksen-Coburg-Gotha uit zijn titulatuur schrappen. Eerste Wereldoorlog Op 11 oktober 1914 was de beslissing gevallen het Belgisch leger te verzamelen achter de IJzer. Daar zou het ook slag leveren waardoor een definitief einde kwam aan de bewegingsoorlog en de loopgravenoorlog begon. Terwijl de regering in ballingschap was in Le Havre, bleef koning Albert I de gehele oorlog bij zijn soldaten in de buurt van de loopgraven. De koning verbleef op enkele kilometers van het front in een villa in De Panne. Na de oorlog richtten de oud-strijders in Nieuwpoort naast de IJzer een monument op om hem te gedenken en te eren. De koning ging de mythologie van de Belgische geschiedenis in als koning-ridder en koning-soldaat. De koning zelf was met de officieuze titel van zijn hagiografen niet opgezet. Wel nam hij, in overeenstemming met het toenmalige begrip van de grondwet, daadwerkelijk het opperbevel waar over de Belgische strijdkrachten en hij woog op de belangrijke beslissingen die tijdens de veldtocht moesten genomen worden. Een bijzonder moeilijke beslissing van historisch belang was het Belgisch Leger niet naar Frankrijk terug te trekken, maar wel naar de streek van Nieuwpoort, Veurne, Diksmuide achter de IJzer. Na de oorlog ontving koning Albert I de Amerikaanse president Woodrow Wilson in juni 1919 op bezoek in België, het eerste bezoek van een Amerikaans president aan België in de geschiedenis. Albert en de wetenschappen Op 1 oktober 1927 hield koning Albert I (1875-1934) zijn beroemd gebleven toespraak van Seraing in de bedrijven van John Cockerill. Deze redevoering is een mobiliserende mythe geworden, lezen we in de Geschiedenis van de Wetenschappen in België. Tot de huidige dag toe wordt Albert I immers geciteerd in elk politiek discours over wetenschap. Er heerst in België een echte crisis der wetenschappelijke instellingen en laboratoria, zei de koning tegen de verzamelde fine fleur van economie en politiek. Albert I stelde de betere kringen ook een oplossing voor: Door de initiatieven onzer industriëlen en financiers, de kunde onzer ingenieurs, de bekwaamheid onzer arbeiders, zullen alle hinderpalen uit de weg worden geruimd. De rijken der Belgische aarde hadden de boodschap begrepen en een jaar later werd het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO) gesticht, onder het voorzitterschap van Emile Francqui. Het meteen stevig gespekte fonds kreeg de steun van onder andere de familie Solvay en de belangrijkste banken van België en zorgde niet alleen voor een opleving van de industrie via laboratoriumonderzoek, maar ook voor de uitbreiding van het Belgische patrimonium. Ook de huidige Federale Wetenschappelijke Instellingen (FWI) profiteerden immers van deze duw in de rug, en in de overzichtswerken van de instellingen vinden we in de jaren 1930 vooral wetenschappelijke expedities naar verre landen. Niet alleen werden de plaatselijke archeologie, etnografie, fauna en flora bestudeerd, als het even kon werd een en ander ook mee huiswaarts genomen. De jaren 1930 blijken een opvallend rijke periode voor een aantal FWI's. In de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (KMKG) was Jean Capart hoofdconservator (1925-1942). Voor die tijd had hij bijzonder veel aandacht voor het publiek en het educatieve gehalte van zijn collecties. Zo bracht men bij de Frans-Belgische expeditie naar het Paaseiland in 1934 met het schoolschip Mercator twee van de bekende grote beelden mee: een voor het Parijse Musée de l'Homme, en een voor de Brusselse KMKG. In 1935 bijvoorbeeld, nam een team archeologen, gesteund door het NFWO, uit Apamea in Syrië een indrukwekkend jachtmozaïek mee, die tot vandaag tot de topstukken van KMKG wordt gerekend. Niet alleen het Jubelparkmuseum leefde op, ook het Museum voor Natuurwetenschappen organiseerde tussen 1933 en 1938 belangrijke dier- en plantkundige zendingen naar het Nationaal Albert Park. Het Afrika-museum verzamelde van 1927 af volgens het principe van zo veel mogelijk reeksen specimens per soort en zelfs per vindplaats, waardoor het Museum uitgroeide tot een van de belangrijkste centra op het gebied van de Afrikaanse zoölogie. De Sterrenwacht kreeg in 1930 een aantal nieuwe instrumenten, waaronder een Zeiss-telescoop van 1 m diameter. Alberts plan voor een nuttige, patriottische, sociale, pacifistische, op privé-mecenaat steunende wetenschap overleefde de Tweede Wereldoorlog niet. De opkomende big science verplichtte de Staat tot een ander, meer internationaal gericht wetenschapsbeleid. Reizen Albert heeft enkele reizen gemaakt voor en tijdens zijn koningschap. Zo reisde hij in 1898 als prins en in 1919 als koning naar de Verenigde Staten van Amerika. Tijdens die twee bezoeken trok hij door het land. Albert werd in 1919 als oorlogsheld met veel luister ontvangen door de Amerikanen. Ook was Albert de eerste koning die door Belgisch-Congo reisde: in 1909 als prins, in 1928 als koning. De tocht in 1928 was vooral bedoeld om aan te tonen dat men comfortabel kon reizen door Congo. Overlijden Albert I stierf na een val van de rotsen in Marche-les-Dames (Namen) op 17 februari 1934. Zijn lichaam werd om twee uur in de nacht van 17 op 18 februari gevonden. De ochtend van 18 februari stond de wereldpers al op zijn kop door het overlijden van Albert I. Omdat er van de val geen getuigen waren, werd druk gespeculeerd over de ware doodsoorzaak. Albert was een bekwame klimmer en daarom menen sommigen dat het moeilijk aan te nemen is dat het om een ongeval zou gaan en dat het waarschijnlijker is dat de koning elders zou vermoord zijn (of zelfs zelfmoord zou gepleegd hebben) en dat zijn dode lichaam nooit in Marche-les-Dames heeft gelegen of daar pas in de nacht van 17 op 18 februari werd neergelegd om een val te ensceneren. Theorieën gaan van jaloerse echtgenoten tot moord door de Franse geheime dienst, omdat Albert I het militaire akkoord met Frankrijk zou willen opzeggen en terugkeren naar de Belgische neutraliteit. Geen van deze stellingen heeft men kunnen bewijzen. Onderzoek 80 jaar later In 2016 raakte bekend dat journalist Reinout Goddyn van het VTM-programma Royalty met bloed besmeurde bladeren had gekocht die op de plaats van het ongeval waren verzameld door omwonenden. Vergelijking in 2016 door de Leuvense forensische geneticus dr. Maarten Larmuseau en zijn team van het DNA van twee van Alberts verwanten (onder wie voormalige Tsaar Simeon van Saksen-Coburg en Gotha in vaderlijke lijn en Anna Maria Freifrau von Haxthausen in moederlijke lijn) en het bloed op de bladeren bewees dat het wel degelijk om het bloed van de koning ging. Larmuseau werd geholpen door de Gentse professor Dieter Deforce die in 2014 reeds had aangetoond dat het om menselijk bloed ging. Dit onderzoek onderschrijft de officiële versie van de feiten en toont ook aan dat het juridisch onderzoek reeds van in het begin niet perfect kon verlopen aangezien de plaats van het ongeval was verstoord door souvenirjagers. Uitvaart De begrafenis van koning Albert vond plaats op 22 februari volgens het uitgeschreven ceremonieel. De rouwstoet trok van het Koninklijk Paleis in Brussel naar de Sint-Goedelekathedraal, waar de dienst werd geleid door kardinaal Van Roey. Daarna waren er salvo's in het Jubelpark en werd verder gereden naar Laken, waar de kist werd bijgezet in de koninklijke crypte. 's Avonds was er een concert in het Brussels Conservatorium. De begrafenis bracht een ongeziene volkstoeloop teweeg. Volgens de kranten stonden er twee miljoen mensen langs het parcours van de rouwstoet, wat overeenkwam met een kwart van de Belgische bevolking. Nalatenschap Vanwege zijn houding en gedrag tijdens de Eerste Wereldoorlog is Albert I nog steeds een van de populairste Belgische vorsten. Er zijn in België veel standbeelden van hem te vinden en verschillende zaken naar hem vernoemd: zoals de Albertina-bibliotheek (Koninklijke Bibliotheek van België) in Brussel, het Albertkanaal, het Koning Albertpark in Gent, Kortrijk en Brugge en het Koning Albert I-monument. In 2005 eindigde hij op nr. 126 in de Vlaamse versie van De Grootste Belg en op nr. 12 in de Waalse versie. De faam van Koning Albert I reikt tot ver over de grenzen van België. Ook in het buitenland zijn straten en pleinen naar hem genoemd en monumenten opgericht. Honoraria - Grootmeester van de Leopoldsorde, - Grootmeester van de Orde van de Afrikaanse Ster, - Grootmeester van de Kroonorde BUITENLANDSE ORDEN - Ere-Ordeketen met briljanten en robijnen Orde van Skanderbeg Albanië, - Grootkruis Orde van de Condor van de Andes Bolivia, - Ordeketen Orde van Sint-Cyrillus en Sint-Methodius Bulgarije, - Grootkruis Sint-Alexander Orde Bulgarije, - Grootkruis Koninklijke Orde van Cambodja, - Grootkruis Orde van Verdienste Chili, - Eerste Klasse Tweede Graad Orde van de Dubbele Draak China, - Grootkruis Orde voor Verdienste China, - Buitengewoon Grootkruis Boyaca Orde Colombia, - Gouden Herinneringsmedaille van de Onafhankelijkheid Costa-Rica, - Grootkruis Orde Carlos Manuel de Cespedes Cuba, - Ridder Orde van de Olifant Denemarken, - Ordeketen met briljanten en smaragden in de Orde van Muhammad Ali Egypte, - Grootkruis Orde voor Verdienste Ecuador, - Vrijheidskruis 1ste Klasse Estland, - Ordeketen Orde van het Zegel van Salomon Ethiopië, - Ordeketen Orde van de Witte Roos Finland, - Grootkruis Legioen van Eer, - Militaire Medaille, - Oorlogskruis met Palm Frankrijk, - Extra-Companion in de Orde van de Kousenband, - Honorair Ridder-Grootkruis in de Orde van het Bad - Honorair Ridder-Grootkruis in de Koninklijke Orde van Victoria - Baljuw Grootkruis in de Soevereine Militaire Orde van Sint-Jan van Jeruzalem, Rhodos en Malta - Distinguished Flying Cross Groot-Brittannië, - Grootkruis in de Orde van de Heilige Stefanus Hongarije, - Ridder in de Orde van de Allerheiligste Boodschap, - Grootkruis Militaire Orde van Savoye, - Oorlogskruis en Medaille van Oorlogsvrijwilliger Italië, - Ordeketen van de Opperste Chrysanthemumorde Japan, - Eerste Klasse Militaire Orde van Lacplesis, - Grootkruis Orde van de Drie Sterren Letland, - Grootkruis Orde van de Afrikaanse Onafhankelijkheid Liberia, - Ridder Vytis Orde Litouwen, - Grootkruis Orde van de Gouden Leeuw van Nassau Luxemburg en het Huis Oranje-Nassau, - Baljuw Grootkruis van Eer en Devotie in de Soevereine en Militaire Orde van Malta, - Grootkruis met briljanten Ouissam Alaouite Orde en Militaire Medaille Marokko, - Grootkruis Orde van de Heilige Karel Monaco, - Ridder - Grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw, - Ordeketen Orde van Sint-Olaf Noorwegen, - Gouden Medaille voor Solidariteit Panama, - Grootkruis met briljanten Orde van de Zon Peru, - Grootkruis Kroonorde Perzië, - Grootkruis Orde van de Witte Adelaar - Grootkruis Militaire Orde Virtuti Militari Polen, - Ordeketen Orde van de Toren en het Zwaard - Het lint van de Drie Orden Portugal, - Ordeketen Orde van Carol I, - Grootkruis Orde van de Ster - Grootkruis Orde van Michaël de Dappere - Kruis voor Luchtmachtverdienste Roemenië, - Ridder in de Orde van Sint-Andreas, - Ridder Orde van Sint Joris, - Ridder Orde van de Witte Adelaar, - Grootkruis Orde van Sint-Stanislaus - Ridder Orde van Orde van Alexander Newsky - Ridder in de Orde van Sint-Anna Rusland, - Grootkruis Orde van de Ster van Karageorge met Zwaarden, - Gouden Medaille voor Dapperheid, - Militair Kruis Servië, - Ridder in de Orde van het Gulden Vlies. Albert werd in 1907 de 1152e Ridder in de Oostenrijkse Orde van het Gulden Vlies. - Ordeketen van de Orde van Karel III Spanje, - Eerste Klasse met Ordeketen in de Orde van de Witte Leeuw, - Oorlogskruis (Tsjecho-Slowakije), - Ridder in de Orde van Christus, - Ridder Grootkruis Orde van het Heilig Graf Heilige Stoel, - Ordeketen Orde van de Bevrijder Venezuela, - Army Distinguished Service Medal Verenigde Staten, - Ridder in de Serafijnenorde Zweden | van België, koning Albert Leopold Clemens Marie Meinrad (I746)
| ||||||||||||
145 | Albert Karel was een Saksische prins uit het Huis Wettin. Aan zijn leven kwam een einde toen hij onderweg met zijn rijtuig in botsing kwam met het rijtuig dat werd bestuurd door Miguel Maximiliano van Bragança, waarbij zijn rijtuig over de kop sloeg en hij aan zijn verwondingen overleed. Er was meteen sprake van geruchten als zou Miguel opzettelijk Karel Alberts rijtuig hebben aangereden, maar deze geruchten zijn nooit bevestigd | von Sachsen, prins Albert Karl Anton Ludwig Wilhelm Viktor (I12196)
| ||||||||||||
146 | Albert was de laatste regerende vorst van Thurn und Taxis (1888-1918) en zette zich in en na zijn regeerperiode in voor de bevolking en voor de cultuur van het vorstendom | von Thurn und Taxis, vorst Albert Maria Joseph Maximilian Lamoral (I14272)
| ||||||||||||
147 | Albert was een Duits historicus en een lid van het voormalige Saksische koningshuis Wettin. In 1954 deed hij eindexamen gymnasium. Vanaf 1955 studeerde hij aan de Ludwig Maximilians-Universiteit. Hij begon met economie maar studeerde later geschiedenis en volkskunde. Hier promoveerde hij in 1961 op een proefschrift dat handelde over zijnvoorvader, koning Johan van Saksen. In datzelfde jaar riep hij, samen met zijn vader en oudere broer (Maria Emanuel) het kapittel van de Saksische Militaire Orde van Sint-Hendrik opnieuw bijeen. Aan de universiteit van München stond hij aan de basis van het Instituut voor Saksische Geschiedenis. Hij schreef tal van werken over de geschiedenis van Saksen. Pas in 1982 kreeg hij van de regering van de DDR voor het eerst toestemming om zijn vaderland te bezoeken. Hij bezocht Saksen nogmaals in 1983 en 1985, maar daarna kreeg hij geen toestemming meer van de Oost-Duitse regering. Sinds de Duitse hereniging (1989-1990) was Albert Jozef vooral bezig met het verkrijgen van financiële genoegdoening voor het verloren gegane familiebezit | von Sachsen, prins Albrecht Joseph Maria Franz-Xaver (I12198)
| ||||||||||||
148 | Albert was een Duitse militair, maar een kleinzoon van koningin Victoria, en daarmee lid van de Britse koninklijke familie. Zoals zijn oudere broer Christiaan Victor was hij voorbestemd voor een militaire carrière. Maar terwijl zijn broer in het Britse leger diende, nam Albert dienst in het Pruisische leger. In de Eerste Wereldoorlog diende hij als luitenant-kolonel aan Duitse zijde, maar vanwege zijn afkomst niet aan het westelijk front; hij had een staffunctie in Berlijn. In 1921 volgde hij zijn kinderloze neef Ernst Günther van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Augustenburg op als hoofd van de Augustenburg-tak van het huis Sleeswijk-Holstein. Dochter Hoewel prins Albert nooit getrouwd was, had hij wel een dochter die hij uiteindelijk erkende (zij het pas tien dagen voor zijn overlijden): Valerie Marie (1900-1953) | von Schleswig-Holstein-Sonderburg-Augustenburg, prins Albert John Charles Frederick Arthur George (I12952)
| ||||||||||||
149 | Albert was een prins van Saksen-Altenburg. Van 1861 tot 1865 was hij luitenant in het Vijfde Pruisische Ulanenregiment, daarna trad hij in dienst van het leger van tsaar Alexander III van Rusland, als generaal à la suite. Albert raakte bevriend met de tsaar en was vaak te gast bij het hof in Sint-Petersburg. Na zijn huwelijk keerde Albert terug naar Pruisen, waar hij bij de Pruisische cavalerie eveneens de rang van generaal à la suite kreeg. Nadat Marie hem twee dochters had geschonken, overleed zij. Hierop hertrouwde Albert in 1891met Helene van Mecklenburg-Strelitz, een dochter van George August van Mecklenburg-Strelitz en Catharina Michajlovna van Rusland. Dit huwelijk bleef kinderloos | von Sachsen-Altenburg, prins Albert Heinrich Joseph Carl Viktor Georg Friedrich (I12279)
| ||||||||||||
150 | Albert was van 11 december 1936 tot aan zijn dood in 1952 koning van het Verenigd Koninkrijk en van de Britse overzeese gebieden. Hij was van 1936 tot 1947 de laatste keizer van Indië en tot 1949 de laatste koning van Ierland. Als tweede zoon van koning George V was hij aanvankelijk niet voorbestemd om zijn vader op te volgen als koning en stond hij, vooral in zijn jeugd, in de schaduw van zijn oudere broer Eduard (die in de familie en bij zijn vrienden beter bekend wasals David). Albert diende tijdens de Eerste Wereldoorlog bij de Royal Navy en na die oorlog nam hij zijn publieke functies waar. Na de dood van hun vader in 1936 besteeg Alberts broer de troon als Eduard VIII. Minder dan een jaar later deed Eduard VIII afstand van de troon, omdat hij wilde trouwen met de al twee keer gescheiden Amerikaanse Wallis Simpson. De toenmalige Britse minister-president, Stanley Baldwin, informeerde Eduard dat hij niet kon trouwen met mevrouw Simpson én koning blijven; hij moest op dat moment kiezen. Eduard VIII koos voor de liefde en deed afstand van de troon, een unicum in de Britse geschiedenis. Hoewel hij er geweldig tegenop zag, want hij was verlegen en stotterde, moest Albert nu koning worden. Hij besteeg de troon als George VI, de derde monarch uit het huis Windsor. Zijn vrouw, koningin-gemalin Elizabeth, heeft het Eduard en Wallis altijd kwalijk genomen dat zij dit haar man hebben aangedaan. Vierentwintig uur na zijn troonsbestijging nam het Ierse parlement (de Oireachtas), de External Relations Act aan. Hierdoor had de Engelse monarch geen macht meer in Ierland. Drie jaar later was het Britse Rijk in oorlog met Duitsland, daarna met Italië en ook nog met het Keizerrijk Japan. De Tweede Wereldoorlog had grote gevolgen voor het Verenigd Koninkrijk. De positie van 's werelds grootste mogendheid werd overgenomen door twee rivaliserende supermachten: de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Bovendien begon het rijk na de oorlog uiteen te vallen; de onafhankelijkheid van India en Pakistan in 1947 en de stichting van de Ierse Republiek in 1949 heeft George VI nog meegemaakt. De toekomstige George VI kreeg als eerste naam Albert en werd in de familiekring "Bertie" genoemd. Hij werd tijdens de regering van zijn overgrootmoeder koningin Victoria geboren in het York Cottage, een huis op het landgoed Sandringham in Norfolk, waar zijn ouders woonden. Zijn vader prins George, hertog van York (Duke of York) en later koning George V, was de tweede zoon van de toenmalige prins Eduard en prinses Alexandra van Wales. Zijn moeder, de hertogin van York (Duchess of York), wasde latere koningin Mary. Zij was de oudste dochter van hertog Frans van Teck en prinses Mary Adelaide van Cambridge. Op de dag dat Albert werd geboren (14 december), was in 1861 zijn overgrootvader prins Albert overleden. Onzeker over hoe diens weduwe koningin Victoria zou reageren op de geboorte van Albert, schreef de prins van Wales aan zijn zoon, prins George, dat de koningin van streek was. Twee dagen later schreef hij weer: "I really think it would gratify her if you yourself proposed the name Albert to her". Dit bedaarde de koningin en in een brief aan de hertogin van York schreef zij: "I am all impatience to see the new one, born on such a sad day but rather more dear to me, especially as he will be called by that dear name which is a byword for all that is great and good". Albert droeg vanaf zijn geboorte het predicaat en de titel Zijne Hoogheid Prins Albert van York. Bij koninklijk besluit van 28 mei 1898 verleende koningin Victoria aan de kinderen van de oudste zoon van de Prins van Wales de aanspreektitel koninklijke hoogheid. Op de leeftijd van twee jaar werd Albert daardoor Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Albert van York. Prins Albert had een slechte gezondheid en was vaak ziek. Zijn ouders, de hertog en hertogin van York, waren vaak niet thuis. Als toekomstig koning en koningin waren ze vaak op reis. Albert stotterde hevig toen hij nog een klein kind was en had ook vaak last van maagproblemen. Ook leed de prins aan Genua valga, beter bekend als X-benen, en om dit te genezen moest hij metaalstroken langs zijn benen dragen, wat veel pijn veroorzaakte. Albert werd gedwongen om rechts te schrijven terwijl hij linkshandig was. Koningin Victoria stierf op 22 januari 1901 en de prins van Wales, Alberts grootvader, volgde haar op als koning Eduard VII. De hertog van York werd de nieuwe prins van Wales. Alberts oudere broer werd de tweede in lijn van de troonopvolging en Albert zelf de derde. Militaire loopbaan Vanaf 1909 ging Albert naar de Royal Navy school in Osborne als matroos. Hij begon onderaan, maar door goed werk en een goede reputatie werd hij in 1911 overgeplaatst naar het Royal Naval College in Dartmouth in Devon. Toen koning Eduard VII stierf op 6 mei 1910, werd Alberts vader de nieuwe koning als George V. Eduard werd de nieuwe prins van Wales op 2 juni 1910 en Albert werd tweede in de lijn van de troonopvolging. Albert werd aangesteld als Adelborst (Engels: Midshipman) op 15 september 1913. Een jaar later begon de Eerste Wereldoorlog. Hij diende op het schip HMS Collingwood in de Zeeslag bij Jutland (31 mei 1 juni 1916), die uitmondde in een tactische overwinning voor Duitsland, maar een strategische overwinning voor het Verenigd Koninkrijk. Albert moest de oorlog vroegtijdig verlaten omdat hij een maagzweer had. In februari 1918 werd prins Albert aangewezen als Officer in Charge of Boys bij de Royal Naval Air Service (RNAS). Na de oorlog, vanaf oktober 1919, ging prins Albert een jaar geschiedenis, economie en de leer van burgerrechten en -plichten studeren aan Trinity College in Cambridge. Op 3 juni 1920 werd prins Albert hertog van York, graaf van Inverness en baronvan Killarney. Vanaf dat moment vervulde hij koninklijke plichten als vertegenwoordiger van zijn vader, de koning. In een periode waarin er van de royals werd verwacht om te trouwen met kandidaten van koninklijken bloede, was het nogal ongewoon dat Albert veel vrijheid had in het kiezen van zijn vrouw. In 1920 ontmoette hij Lady Elizabeth Bowes-Lyon, de jongste dochter van Claude Bowes-Lyon, 14e graaf van Strathmore en Kinghorne en Cecilia Cavendish-Bentinck. Albert was vastbesloten om met haar te trouwen. Elizabeth was, hoewel zij afstammeling was van koning Robert I van Schotland en van koning Hendrik VII van Engeland, een gewone burger voor de Britse wet. Elizabeth wees Albert twee keer af en aarzelde bijna twee jaar, omdat ze, naar men zegt, bang was fouten te maken binnen de koninklijke familie. Uiteindelijk accepteerde Elizabeth het aanzoek. Opvolgingscrisis Op 20 januari 1936 stierf koning George V en prins Eduard besteeg de troon als koning Eduard VIII. Koning Eduard had geen kinderen en daardoor was Albert de eerste in lijn voor de troonopvolging tot zijn broer kinderen zou krijgen of zou sterven. George V had bedenkingen over zijn oudste zoon Eduard. Hij zou eens gezegd hebben: - "I pray God that my eldest son will never marry and that nothing will come between Bertie and Lilibet and the throne". - Vrij vertaald: "Ik bid tot God dat mijn oudste zoon nooit zal trouwen en dat niets in de weg zal staan tussen Bertie (Albert) en Lilibet (Elizabeth) en de troon". Minder dan een jaar later, op 11 december 1936, abdiceerde koning Eduard VIII om te trouwen met Wallis Warfield Simpson. Eduard werd door de toenmalige minister-president gezegd dat hij niet én koning kon blijven én trouwen met een gescheiden vrouw van wie de twee ex-mannen nog steeds in leven waren. Eduard koos voor zijn liefde en abdiceerde. Dus werd prins Albert, de hertog van York, nu koning, een positie die hij aarzelend accepteerde. De dag voor de bestijging van de troon ging hij naarLonden om zijn moeder, koningin Mary, te bezoeken. Hij schreef in zijn dagboek: - "When I told her what had happened, I broke down and sobbed like a child". - Vrij vertaald: Toen ik haar vertelde wat er gebeurd was, verloor ik mijn zelfbeheersing en huilde als een kind. Er is nog gespeculeerd over een troonopvolging door een van zijn twee jongere broers Henry en George, van wie George zelfs een zoon had. Uiteindelijk bleef de keuze bij Albert. Hij koos voor de naam George, omdat koningin Victoria ooit de wens hadgeuit dat er nooit een koning Albert (de naam van haar betreurde echtgenoot) zou komen, en ook als eerbetoon aan zijn vader. De kroning van George VI vond plaats op 12 mei 1937 in de Westminster Abbey. Er werd geen Durbar (ceremoniële bijeenkomst)in Delhi gehouden voor George VI. Wel werden er twee buitenlandse staatsbezoeken gebracht aan Frankrijk en aan Noord-Amerika. Regeringsperiode In 1939 ondernamen de koning en koningin een uitgebreide reis door Canada. Terwijl ze daar waren brachten ze ook een vluchtig bezoek aan de Verenigde Staten. Vanaf Ottawa werd het koninklijk koppel vergezeld door de minister-president van Canada en niet door een Britse minister; dit kwam doordat ze in Canada de titel Koning en Koningin van Canada droegen. George was de eerste regerende monarch van Canada die Noord-Amerika bezocht. Hij was al eerder in Canada geweest, maar toen als prins Albert, hertog van York. De toenmalige Canadese minister-president was William Lyon Mackenzie King, die de koning en koningin ontving in zijn residentie in Rideau Hall. De gehele reis was bedoeld om Canada niet in een isolement (isolationisme) te laten vallen. Ook al was het grootste gedeelte van de rondreis politiek gezien heel belangrijk, vooral omdat er in Europa oorlog op handen was, toch werden de koning en koningin goed ontvangen door het Canadese volk. De vrees dat George minder geliefd zou zijn dan zijn voorganger, Eduard VIII, werd niet bewaarheid. Ze werden ook warm ontvangen door het Amerikaanse volk; ze bezochten in 1939 de New York World's Fair, ook wel de wereldtentoonstelling van 1939 genoemd. Ze verbleven bij president Franklin D. Roosevelt in het Witte Huis en in zijn privéhuis in Hyde Park in New York. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak in 1939, besloten koning George VI en zijn vrouw om in Londen te blijven en niet naar Canada te vluchten, zoals werd aanbevolen. De koning en koningin bleven in Buckingham Palace tijdens de oorlog, maar 's nachts verbleven ze in Windsor Castle om de Blitz op Londen te ontwijken. George VI en koningin Elizabeth ontkwamen ternauwernood aan de dood, toen twee Duitse bommen in de tuin van Buckingham Palace terechtkwamen. In 1940 werd Neville Chamberlain vervangen door minister-president Winston Churchill. Tijdens de oorlog legden de koning en koningin vele bezoeken af aan slachtoffers en aan munitiefabrieken. Verder spande de koninklijke familie zich in om het volk te verenigen. De premier hield de koning op de hoogte van alle belangrijke politieke en militaire beslissingen. De koning was zelf slecht tegen de oorlogstaak opgewassen. Hij was zenuwpatiënt en werd discreet maar goed in de gaten gehouden door zijn medewerkers. Laatste jaren en overlijden De stress tijdens de oorlog had zijn tol geëist van de gezondheid van de koning. In januari 1952 zwaaide George zijn oudste dochter uit op het vliegveld. Zij ging op reis naar Australië. Een kinderjuf uit haar jeugd vergezelde Elizabeth tegen wie d e koning had gezegd Take care of Lilibet for me (Zorg goed voor Lilibet voor me). De kinderjuf beloofde dat ze dat zou doen. Het was de laatste keer dat de koning zijn dochter zag. De koning, een kettingroker, leed aan longkanker. Uiteindelijk stierf hij op 6 februari 1952 in zijn slaap aan een hartaanval in Sandringham House in Norfolk, op de leeftijd van 56 jaar. Nadat hij was opgebaard in de Westminster Hall, werd hij bijgezet op 15 februari in de St. Georges Kapel in Windsor Castle. Op 9 februari 2002 stierf de jongste dochter van George VI, Margaret. Op 30 maart van datzelfde jaar stierf zijn weduwe Elizabeth, vijftig jaar na zijn dood. Zij werden naast hun vader en man bijgezet. Titels Zijn titels als lid van het huis Windsor. - Zijne Hoogheid Prins Albert van York (1895-1898) - Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Albert van York (1898-1901) - Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Albert van Cornwall en York (1901) - Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Albert van Wales (1901 - 1910) - Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins Albert (1910 - 1920) - Zijne Koninklijke Hoogheid de Hertog van York (1920 - 1936) Zijn titels als meervoudig staatshoofd. - Zijne Keizerlijke Majesteit, de Keizer van Indië, deze titel werd niet werkelijk gebruikt. - Zijne Majesteit, de Koning van Canada (1936-1952) - Zijne Majesteit, de Koning van Australië (1936-1952) - Zijne Majesteit, de Koning van Nieuw-Zeeland (1946-1952) - Zijne Majesteit, de Koning van Zuid-Afrika (1936-1952) - Zijne Majesteit, de Koning van Ceylon (1948-1952) - Zijne Majesteit, de Koning van Ierland (1936-1949) - Zijne Majesteit, de Koning van Pakistan (1947-1952) - Zijne Majesteit, de Koning van het Verenigd Koninkrijk (1936-1952) | van het Verenigd Koninkrijk, koning Albert Frederick Arthur George (I14884)
|