Huis Brederode

Genealogische aantekeningen betreffende de familie van Brederode vanaf de dertiende eeuw tot heden

Deel Print Voeg bladwijzer toe

Aantekeningen


Treffers 1,851 t/m 1,900 van 1,921

      «Vorige «1 ... 34 35 36 37 38 39 Volgende»

 #   Aantekeningen   Verbonden met 
1851 Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. Gezin: George Henry Hubert Lascelles / Patricia Tuckwell (F1690798658)
 
1852 Wettelijk datum: BEF 20 NOV 1353 Gezin: Jan II van Polanen / Machteld van Rotselaer-Brabant (F1690795830)
 
1853 Wettelijk datum: BEF 30 JUL 1382 Gezin: Jan III van Polanen / Odilia van Salm-Ravenstein (F1690796000)
 
1854 Wettelijk datum: BEF 31 MAR 1331 Gezin: Jan I van Egmont / Guyote van IJsselstein (F1690798990)
 
1855 Wettelijk datum: BEF 9 APR 1410 Gezin: Dirk van Egmont / Hendrika van Liesvelt (F1690795267)
 
1856 Wigbold Adriaan was heer van Woudenberg, Odijk, Zeist, Driebergen, Cortgene, Mijlpolder, Krabbe, Middelharnis en Alblas en vrijheer van Bergen. Hij diende als burgemeester van Alkmaar. Hij stond bekend onder verschillende naamsvarianten: als Wigbold Adriaan van Nassau-Bergen[1], van Nassau-LaLecq, van Nassau-Odijk en van Nassau-Woudenberg.

Wigbold Adriaan was vernoemd naar zijn grootvader aan moeders kant, Wigbold van der Does, heer van Noordwijk.
Hij erfde in 1754 van Hendrik van Nassau, Graaf van Grantham, de ridderhofstad (maar niet de heerlijkheid) Woudenberg, en noemde zich hierna Nassau-Woudenberg. Na het overlijden van zijn broer Willem Lodewijk in 1792 erfde hij de1 CONC n.

Van Nassau had een reeks bestuurlijke functies. Sinds 1765 was hij dijkgraaf van Geestmerambacht en de Schager- en Niedorper-koggen. Hij was rentmeester-generaal van de kas van der Staten, Domeinen en Espargnes in Westfriesland en het Noorderkwartier, zat een aantal keer in de gecommitteerde raad van de Admiraliteit van het Noorderkwartier en diende in 1778-88 als bewindhebber van de Vereenigde Oostindische Compagnie. Ook zat hij in het vroedschap van Alkmaar (1654-1788) en was burgemeestervan Alkmaar in 1775, 1776, 1780, 1783 en 1784.

Hij werd de "gekke Nassau" genoemd, en zowel zijn moeder als zijn broer zouden krankzinnig zijn geworden. Hij stond er bekend om dat hij kwistig met geld om ging. Zijn vader had bij zijn overlijden in 1759 zelfs bepaald dat zijn erfenis een enormfortuin ter waarde van een half miljoen gulden direct naar de kleinkinderen zo gaan, zodat Wigbold er geen cent van zou krijgen. In 1788 werd hij ontslagen als rentmeester-generaal van de kas van der Staten, Domeinen en Espargnes in Westfrieslanden het Noorderkwartier toen er in de kas een tekort van 98.105 gulden bleek te zijn. Hij werd naar Den Haag gebracht en daar in gijzeling gehouden. Hij werd onder curatele gesteld, en zijn bezittingen door de curatoren verkocht om de schulden te betalen. Zo werd het huis Woudenberg in 1791 verkocht voor 5250 gulden. De curatoren wisten wel te voorkomen dat Wigbold vervolgd zou worden voor de financiële malversaties. In 1794 waren alle schulden voldaan.

Na zijn dood in 1797 werd hij bijgezet in de Grafkelder van Nassau-Bergen in Bergen (Noord-Holland). Het is het enige graf in de grafkelder dat nog is overgebleven.

Van Nassau had een dochter maar geen wettelijke zonen. Met hem stierf zijn tak van het huis Nassau dus uit 
van Nassau, des H.R. Rijksgraaf Wigbold Adriaan (I9735)
 
1857 Wijziging van de voornamen Hugo Johan Paulus Anne in Hugo bij vonnis Raad van Justitie Batavia van 2 juni 1863. van Beresteyn, Jhr. Hugo (I16923)
 
1858 Wilhelm August was van 1603 tot aan zijn dood hertog van Brunswijk-Harburg. Hij behoorde tot het huis Welfen.

Wilhelm werd beschouwd als een geleerd man en was net zoals zijn vader een trouwe aanhanger van het lutheranisme. In 1575 werd hij rector aan de Universiteit van Rostock en later zette hij zijn studies voort aan de Universiteit van Leipzig. In 1582 ondernam hij een grand tour door Frankrijk en Engeland en ging daarna samen met zijn broers aan de universiteit van Helmstedt studeren. In 1594 deed hij opnieuw een grand tour, ditmaal door Duitsland, Polen, Zwitserland, Italië, Nederland, Denemarken en Lijfland. Tijdens zijn reizen hield Willem Augustus een dagboek bij.

Na het overlijden van zijn vader in 1603 werd Wilhelm samen met zijn broers Christoffel en Otto III hertog van Braunschweig-Harburg. Nadat zijn broers kinderloos gestorven waren, regeerde Wilhelm August van 1641 tot aan zijn dood in 1642 alleen.

In 1618 begon Wilhelm aan de bouw van het paleis van Moisburg. Na het overlijden van hertog Frederik Ulrich van Braunschweig-Wolfenbüttel erfde hij in 1634 eveneens het Graafschap Hoya.

In 1642 overleed Wilhelm Augus ongehuwd en kinderloos. Zijn erfenis werd vervolgens verdeeld tussen hertog Frederik van Braunschweig-Lüneburg en hertog August van Braunschweig-Wolfenbüttel 
von Braunschweig-Harburg, Wilhelm August (I2163)
 
1859 Wilhelm Eitel, Prins van Pruisen.

Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog werd Eitel Frederik (in familiekring Eitel Fritz genoemd) aangesteld als commandant van het Eerste Garderegiment te voet. Daarbij viel hij onder zijn manschappen op door zijn dapperheid. Na de oorlog was hij actief in de veteranenbond Stahlhelm en in de Semper talis Bund (een veteranenverbond van voormalige keizerlijke gardisten). Hij sloot zich ook aan bij allerlei monarchistische bewegingen die tijdens de Weimarrepubliek ontstonden.

Tijdens het nationaalsocialisme wierp hij zich op als een felle tegenstander van Hitler. Dat was de reden dat hem, hoewel hij een gedecoreerde officier was, een militaire begrafenis werd geweigerd.

Eitel Frederik was de 34ste Herrenmeister van de Johanniterorde en Ridder in de orde Pour le Mérite. Voor verdiensten voor het door de Keizerlijke familie gestichte hospitaal in Jeruzalem stichtte hij het Olijfberg-kruis 
von Preußen, Prins Wilhelm Eitel Friedrich Christian Karl (I11386)
 
1860 Wilhelm Fwas van 21 februari tot 3 september 1914 soeverein vorst van Albanië.

Hij diende eerst als officier in het Garde du Corps en werd vervolgens als ritmeester naar Potsdam overgeplaatst. In 1913 werd hij tot vorst van Albanië gekozen.

Een coalitie van de grootmachten Oostenrijk-Hongarije, Rusland, Frankrijk en Duitsland erkende op 29 juli 1913 de onafhankelijkheid van Albanië van het Ottomaanse Rijk als zelfstandig vorstendom. Men koos ten slotte Wilhelm zu Wied, die was voorgedragen door de Roemeense koningin Elisabeth (een geboren prinses zu Wied), de echtgenote van koning Carol I. Deze Duitse prins behoorde niet tot een van de landen die interesse in Albanië hadden (Oostenrijk, Italië, Servië), had vorstelijke familierelaties, lag bij niemand slecht en zou als protestant een neutrale positie innemen tussen zijn overwegend Grieks-orthodoxe, rooms-katholieke en islamitische onderdanen. Wilhelm stemde na lang aarzelen en onderhandelen toe. Zijn oom Carol had hem desgevraagd gezegd: "Veel kans heb je niet, maar je kunt slechts één keer sterven." Een achttienkoppige delegatie uit Albanië bood hem op 21 februari 1914 de Albanese kroon aan.

Wilhelm betrad op 7 maart 1914 samen met zijn vrouw Sophie van Schönburg-Waldenburg en zijn twee kinderen in Durrës voor het eerst Albanese bodem, enthousiast door het volk begroet. Hij trof een zeer arm land aan dat niet over een noemenswaardige infrastructuur en administratie beschikte. Zijn "paleis", voor Albanese begrippen luxueus, was een gebouw van twee verdiepingen met een aantal kamers rond een binnenhof midden in de stad. Een Nederlandse delegatie - Nederland was een neutraal land en Wilhelm bovendien een achterneef van koningin Wilhelmina - onder leiding van generaal-majoor Willem de Veer en majoor Lodewijk Thomson trachtte een plaatselijke gendarmerie te vormen.

De onervaren Wilhelm wist vrijwel niets van zijn land en de lokale verhoudingen en was daarom volkomen op zijn adviseurs aangewezen. Hij slaagde er niet in bij het volk en de lokale machthebbers aanzien te winnen en het land verviel al snel tot anarchie. Lokale leiders probeerden, opgehitst door de voormalige minister van Binnenlandse Zaken en Oorlog Essad Pasha, de macht te grijpen, terwijl in het zuiden de Grieken invloed trachtten te verkrijgen en moslims uit Midden-Albanië de hoofdstad aanvielen. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog lieten de grootmachten hem in de steek. De beloofde gelden bleven uit en Italië, dat zijn oog op Albanië had laten vallen, intrigeerde. Wilhelm verliet zijn land op 3 september 1914. Veel verwijten werden hem hierom niet gemaakt. De latere premier Fan Noli oordeelde dat Wilhelm slechts kon worden bekritiseerd, omdat hij geen wonder had weten te bewerkstelligen.

Wilhelm keerde terug naar Duitsland, nam weer dienst als officier in het Duitse leger, maar trok zich in april 1918 terug. Na de oorlog trachtte hij weer op de troon te komen. Vergeefs, want als Duits militair werd hij door Frankrijk niet meer aanvaardbaar geacht. Hij bleef de rest van zijn leven echter de titel vorst van Albanië voeren en werd door de Almanach de Gotha als zodanig erkend. Hij verhuisde in 1925 naar Roemenië, waar hij in 1945 stierf 
zu Wied, Prins Wilhelm Friedrich Heinrich (I15686)
 
1861 Wilhelm I, ook bekend als Willem I van het Huis Hohenzollern, was een Pruisische en Duitse vorst. Hij werd koning van Pruisen in 1861, kreeg het Bundespräsidium van de Noord-Duitse Bond in 1867 en was Duitse keizer vanaf 1871 tot aan zijn dood.

Onder de heerschappij van Wilhelm en zijn kanselier Otto von Bismarck, verwezenlijkte Pruisen de eenmaking van Duitsland en de stichting van het Duitse Keizerrijk.

Na de troonsbestijging van zijn kinderloze broer Frederik Willem IV werd Wilhelm de beoogde troonopvolger. Hij was in politiek opzicht conservatief gezind en wilde derhalve zoveel als mogelijk vasthouden aan de oude privileges en voorrechten van de aristocratie. In het revolutiejaar 1848 was hij daarom o.a. voorstander van een gewelddadig neerslaan van de Maartrevolutie in Berlijn. Toen dit bekend werd, moest hij voor zijn eigen veiligheid enige tijd in Groot-Brittannië doorbrengen. Een jaar later was hij weer terug in Duitsland om in Baden en de Palts leiding te geven aan de troepen, die de opstandige democraten de kop in drukten.

Frederik Willem IV kreeg in zijn laatste jaren te maken met gezondheidsproblemen, onder andere een paar beroertes, waardoor zijn verstandelijke vermogens uiteindelijk ernstig waren aangetast. In feite was hij niet meer in staat om te regeren, en zijn beoogde opvolger, zijn jongere broer Wilhelm, nam vanaf 1858 de regering over als regent namens zijn geestesziek geworden broer. Frederik Willem IV overleed op 2 januari 1861.

Koning van Pruisen>/b>

In 1861 besteeg Wilhelm officieel de troon van Pruisen als Wilhelm I. Een jaar later kwam hij al in aanvaring met het Huis van Afgevaardigden over het begrotingsrecht met betrekking tot militaire uitgaven. Wilhelm wilde onder andere betere bewapening voor het leger en langere dienstplicht voor de soldaten maar het Huis van Afgevaardigden wilde daarvoor niet de benodigde fondsen vrijmaken. Dit aanvankelijk oppervlakkige conflict nam zulke grote vormen aan, geen van beide partijen was bereid om water bij de wijn te doen, dat het uitdraaide op een constitutionele crisis en koning Wilhelm I op een gegeven moment zelfs aan aftreden dacht. Hij deed dit uiteindelijk toch niet maar stelde wel een nieuwe premier aan die het probleem voor hem moest oplossen. Dankzij de aanstelling van Otto von Bismarck tot premier van Pruisen slaagde Wilhelm er in om het conflict toch in zijn voordeel te beëindigen. Hierna hield de koning zich minder met politieke zaken bezig. Hij liet deze voortaan zo veel mogelijk over aan zijn eerste minister. Wel probeerde hij zich enkele malen, overigens tevergeefs, te verzetten tegen de oorlogen die Bismarck voerde om zijn politieke ideaal, de vereniging van de Duitse staten in een federatie onder Pruisische leiding (klein-Duitse richting), te verwezenlijken.

In de Noord-Duitse Bond van 1867, de federale staat die Noord-Duitsland verenigde nadat Oostenrijk als machtsfactor was verdrongen tijdens de Oostenrijks-Pruisische Oorlog (1866), kreeg de Pruisische koning het Bundespräsidium. Daarmee waren de taken van een monarchistisch staatshoofd verbonden. Tijdens de Frans-Pruisische Oorlog (1870-1871) kreeg de Bond een nieuwe grondwet. Vanaf 1 Januari 1871 had de Pruisische koning eveneens de titel Deutscher Kaiser.

Reichsgründung

Bekender dan de nieuwe grondwet is nu de zogeheten keizerproclamatie van 18 januari 1871 in de spiegelzaal van het Paleis van Versailles. De Pruisische legerleiding had haar hoofdkwartier daar toen, voor korte tijd, gevestigd. De aristocratische leiders van Pruisen en de Duitse bondgenoten waren daar ook aanwezig. De groothertog van Baden bracht op die dag als eerste een "hoog!" uit op "keizer Wilhelm".
Wilhelm had zich tot eind 1870 tegen de titel Kaiser von Deutschland verzet. Wilhelm was bang dat de Duitse keizertitel niet door andere landen zou erkend worden. Uiteindelijk legde de nieuwe Duitse keizer zich, op aandringen van onder andere zijnpremier Bismarck, toch maar neer bij zijn nieuwe titel maar hij bleef bij voorkeur toch liever koning van Pruisen genoemd worden. Verder had de 18e januari geen staatsrechtelijke betekenis maar werd later wel als dag van de Reichsgründung gezien.
Hij gaf later ook toe dat de werkelijke macht in het keizerrijk niet bij hem berustte, maar bij Bismarck. Dit bleek uit de uitspraken: Bismarck ist wichtiger en Es ist nicht leicht, unter einem solchen Kanzler Kaiser zu sein.

Aanslagen
Gedurende Wilhelms bewind werden er diverse aanslagen op hem gepleegd. Op 11 mei 1878 pleegde Max Hödel, een loodgietersgezel uit Leipzig een mislukte moordaanslag op Wilhelm in Berlijn. Hödel vuurde met een revolver twee kogels af op de open koets waarin de keizer en zijn dochter Louise Marie Elisabeth over de Unter den Linden reden, maar die misten hun doel. Hödel werd ter dood veroordeeld. Een tweede poging om Wilhelm om te brengen mislukte eveneens. Karl Nobiling schoot op 2 juni 1878 op de keizer die in de Tiergarten wandelde. Wilhelm raakte daarop zwaargewond. Nobiling probeerde vervolgens zelfmoord te plegen, maar dat mislukte. Drie maanden later overleed hij alsnog aan de verwondingen die hij bij zijn zelfmoordpoging had opgelopen. Wilhelm had geruime tijd nodig om te herstellen en in de tussentijd nam zijn zoon, kroonprins Frederik, als regent de staatszaken waar voor zijn vader. Bij de inwijding van het Niederwalddenkmal in Rüdesheim op 28 september 1883 bereidden August Reinsdorf en enkele mede-anarchisten een aanslag met dynamiet voor op de keizer. Vanwege het natte weer werkte het ontstekingsmechanisme echter niet. Reinsdorf en een medeplichtige werden ter dood veroordeeld.

Overlijden

Wilhelm I overleed uiteindelijk in 1888 in Berlijn op 90-jarige leeftijd. Hij was toen de oudste regerende vorst ooit, en werd hierin pas in 1950 gepasseerd door Gustaaf V van Zweden. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Frederik III.

Monumenten
Tussen 1867 en 1918 werden er meer dan 1000 monumenten geplaatst in het Duitse Rijk die min of meer ter ere waren van Wilhelm. Het ging bij lang niet alle monumenten alleen om Wilhelm, maar vaak om de Duitse eenwording in het algemeen. De bekendste monumenten zijn het Kyffhäuserdenkmal (1896), het Kaiser-Wilhelm-Denkmal in Porta Westfalica (1896), het Kaiser-Wilhelm-Denkmal (1897) aan de Deutsches Eck in Koblenz en het afgebroken Kaiser-Wilhelm-Nationaldenkmal (1897) in Berlijn 
von Preußen, Koning Wilhelm Friedrich Ludwig (I11389)
 
1862 Wilhelm II uit het huis Hohenzollern was als Wilhelm II de laatste Duitse keizer en koning van Pruisen. Hij was het erfelijke staatshoofd van het Duitse Keizerrijk en het koninkrijk Pruisen van 15 juni 1888 tot 9 november 1918. Deze periodein de Duitse geschiedenis wordt ook het wilhelminische tijdperk genoemd.

Inleiding?
Wilhelm II was een kleinzoon van de Britse koningin Victoria en was verwant aan vele monarchen en prinsen van Europa. Hij werd gekroond in 1888, ontsloeg in 1890 Otto von Bismarck, die al sinds 1871 rijkskanselier was maar in Wilhelms ogen niet volgzaam genoeg was, en wilde van Duitsland, dat aan het eind van de 19e eeuw al een dominante positie op het continent had, een nog grotere mogendheid maken. Hij was temperamentvol en impulsief en deed daarom vaak tactloze en ondoordachte uitsprakendie geregeld voor nationale en internationale ophef zorgden. Ook had hij moeite zijn plek te vinden in een monarchie waarin naast de keizer nog andere belangrijke politieke organen bestonden: regelmatig zocht hij de grenzen op van zijn constitutionele macht en overschreed die ook meer dan eens. Vóór 1900 domineerde hij de Duitse politiek grotendeels maar na de eeuwwisseling verminderde zijn invloed geleidelijk, door zijn blunderende optreden en door verschillende publieke en in de media breed uitgemeten schandalen rondom zijn persoon die zijn aanzien flink beschadigden, niet alleen in het buitenland maar vooral ook binnenslands. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914 had hij al betrekkelijk weinig invloed op debesluitvorming en aan het eind van deze oorlog was zijn generale staf de facto de werkelijke machthebber. Aan het eind van de oorlog in oktober-november 1918 werd duidelijk dat Duitsland deze strijd had verloren en brak er in het land een revolutie uit, de zogenaamde novemberrevolutie, die als resultaat had dat de monarchie werd afgeschaft en Duitsland een republiek werd. Wilhelm II werd afgezet en vluchtte op 10 november 1918 vanuit het Duitse hoofdkwartier in België, de stad Spa, waar hijzich op dat moment bevond, naar Nederland, waar hij troonsafstand deed. Hij zag Duitsland nooit meer terug en in 1941 overleed hij in zijn permanente verblijfsplaats Huis Doorn, waar hij bijgezet werd in een mausoleum. Zijn gebalsemde lichaam is er nog steeds aanwezig en zal pas naar Duitsland terugkeren wanneer dat land weer een monarchie is geworden - aldus de laatste wens van Wilhelm II.

Biografie

Jeugd

Doordat Wilhelm met een tangverlossing ter wereld kwam, als gevolg van een stuitligging en daarbij zenuwen in zijn schouder werden beschadigd, was hij zijn leven lang licht gehandicapt: zijn linkerarm was zo goed als verlamd en bleef in groei achter ten opzichte van zijn rechterarm, een zogenaamde Erbse parese. Op veel foto's van hem tracht Wilhelm zijn kleine arm enigszins uit het zicht te houden of te verbergen door hem vast te houden met zijn rechterhand. Zijn Engelse familie sprak altijd van "Willy's withered arm".

Hij werd in zijn jeugd gekweld door een minderwaardigheidscomplex vanwege zijn handicap. Van zijn moeder kreeg Wilhelm geen steun: ze beschouwde zijn handicap als 'walgelijk en schandelijk' en verkeerde tevens in de overtuiging dat hij ook geestelijk niet helemaal in orde zou zijn. Zij onderwierp de kleine Wilhelm aan een keihard regime van fysieke en intellectuele oefeningen. Daarvoor hadden zijn ouders, zoals gebruikelijk in adellijke kringen, een privéleraar aangesteld: de streng calvinistische pedagoog Georg Ernst Hinzpeter. Met harde hand nam deze de opvoeding van de kleine Wilhelm ter hand. Ondanks zijn handicap moest hij aan alle fysieke activiteiten meedoen en kreeg hij, naast harde massages, ook elektroshocktherapie. In zijnlatere autobiografie vermeldde Wilhelm dat hij dan ook een 'moeilijke jeugd' had gehad. Desondanks ging hij goed vooruit. Zijn linkerarm bleef weliswaar achter in ontwikkeling maar in zijn rechterarm compenseerde Wilhelm dat. Zijn sterke handdruk was berucht onder diplomaten en andere hoogwaardigheidsbekleders. Als aristocraat moest hij ook leren paardrijden maar dat ging niet van een leien dakje: de kleine Wilhelm had er moeite mee om zijn evenwicht te bewaren en voortdurend viel hij van zijn paard maar werd even vaak, ondanks zijn smeekbeden aan Hinzpeter, weer erop gezet. Na lange tijd lukte het hem zijn evenwicht te bewaren en hij werd uiteindelijk zelfs een goede ruiter. Volgens onder anderen zijn Britse neef George V was hij ondanks zijn gehandicapte linkerarm ook een opvallend goede schutter - zij het met een aangepast jachtgeweer. Wilhelm ging naar het Friedrichsgymnasium van Kassel en sloot dit met goed resultaat af. Daarna ging hij naar de universiteit van Bonn om rechten en politiek te studeren. In tegenstelling tot wat zijn moeder dacht was er met Wilhelms intellectuele vermogens niks mis: met leren had hij niet veel moeite en hij sprak dan ook uiteindelijk naast Duits ook vloeiend Engels en Frans. Later toen hij in Nederland in ballingschap woonde leerde hij ook Nederlands. Wilhelm had een goed geheugen en buitenlandse diplomaten, ambassadeurs en politieke leiders die later met hem te maken kregen roemden zijn grote feitenkennis op uiteenlopende gebieden. Ook had hij grote interesse in natuurwetenschappen en techniek. Zijn grootste interesse ging uit naar geschiedenis, vooral die van Duitsland en de oudheid. Verder hield hij zich ook bezig met kunst en cultuur zoals schilderkunst en muziek. Als afsluiting van zijn opleiding ging hij naar de militaire academie.

Karakter en persoonlijk leven

Wilhelm stond ambivalent tegenover het Britse koningshuis. Hij hield van zijn grootmoeder Victoria, maar had een grote hekel aan zijn Engelse moeder en zijn oom Eduard VII. Hij had een grote bewondering voor de kracht en macht van het Britse Rijk,maar voelde ook jaloezie.

Wilhelm was ijdel, theatraal, praalziek, impulsief en onnadenkend en tegelijkertijd ook verlegen, gevoelig en intelligent. In zijn openbare optreden uitte hij zich dikwijls in agressieve taal maar als het op daden aankwam trok hij vaak zijn handenaf van delicate politieke en diplomatieke zaken die eigenlijk wel opgelost dienden te worden. Heel vaak veranderde zijn mening over personen of zijn standpunten in bepaalde kwesties van enthousiasme in grote afkeer, soms van de ene dag op de andere. Zijn beleid was dan ook zwalkend en volstrekt inconsequent. Wilhelm II verborg zijn onzekerheid achter een façade van meedogenloosheid en arrogantie. Tussen 1907 en 1909 kwam de Harden-Eulenburgaffaire aan het licht, een reeks van militaire en burgerlijke rechtszaken over vermeend homoseksueel gedrag door prominente leden van het kabinet en de entourage van keizer Wilhelm II. Philipp zu Eulenburg, een van de belangrijkste verdachten in deze processen was, al voor diens troonsbestijging, de beste vriend van Wilhelm II. Beiden maakten deel uit van een genootschap, waaraan later werd gerefereerd als de Liebenberger Kreis. Leden van dit genootschap waren allen Duitse edelen, waarvan vandaag de dag aangenomen wordt dat de meesten homoseksueel waren. Ook keizer Wilhelm II, toen nog prins, maakte van deze kring deel uit. Vaak was Wilhelm te vinden op het kasteel van Philipp zu Eulenburg, waar hij de rust en liefde vond die hij tijdens zijn opvoeding had gemist. Na de Harden-Eulenburgaffaire was Wilhelm politiek beschadigd en moest mede daarom zijn vriend laten vallen. Daarna nam als beste vriend van de keizer, Maximilian Egon II von Fürstenberg, deze rol over.

Hoewel zijn huwelijk met prinses Augusta Victoria van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Augustenburg aanvankelijk een politiek huwelijk was - Sleeswijk-Holstein was pas sinds 1866 na oorlogen met Denemarken en Oostenrijk deel van het koninkrijk Pruisen en moest dus sterker aan de kroon gebonden worden -, werd het snel gekenmerkt door wederzijds respect en genegenheid. Ondanks dit huwelijk deden er echter ook nog altijd roddels de ronde over Wilhelms appreciatie van het eigen geslacht, met name betreffende zijn vriend Philipp zu Eulenburg. Wat ook niet hielp om deze roddels tegen te gaan was dat Wilhelm de jarenlange vaste gewoonte had om in de zomer met een besloten gezelschap een vaarvakantie te houden in de Noorse fjorden. Opvallend was dat Wilhelm zich dan omringde met jonge en goed uitziende edelen en officieren en dat er geen vrouwen welkom waren bij dit gezelschap. Dit gaf ook stof voor de vele geruchten over de vermeende homoseksualiteit van Wilhelm en zijn entourage. Maar dit alles kan ook anti-propaganda van tegenstanders zijn geweest, want directe bewijzen voor deze aantijgingen zijn nooit geleverd.

In Pruisen, het belangrijkste land van het Duitse Keizerrijk, was vooral de aristocratie en het door de adel gedomineerde Pruisische leger belangrijk en iemand telde pas mee als hij connecties daarmee had. Het land was daardoor door en door militaristisch. Ook Wilhelm, opgevoed in deze Pruisisch conservatieve en militaire traditie, was een militarist pur sang en had daarmee ook een grote voorliefde voor uiterlijk militair vertoon zoals het afnemen van de frequent gehouden militaire parades bij allerhande officiële gebeurtenissen en het uitdelen en verzamelen van medailles, vaandels en andere militaire eretekenen. Hij had vooral een levenslange grote passie voor uniformen en was aldus altijd gekleed in uniform. Daarbij droeg Wilhelm ook een snor met extravagant omhoog gekrulde punten (dit was tevens een dankbaar object voor spotprenten van de keizer). Hij had verschillende kleermakers in vaste dienst en een speciaal uniform voor elk denkbare gelegenheid. Vaak verkleedde hij zich tot wel zes keer per dag. Hij zou zelfs speciaal zijn admiraalsuniform hebben aangetrokken wanneer hij naar de opera Der fliegende Holländer ging. Het verhaal dat hij dit ook aantrok als hij naar het aquarium van de Berliner Zoo ging is waarschijnlijk maar een legende. Zelf had Wilhelm er ook plezier in om eigen fantasie-uniformen te ontwerpen, die hij bij sommige informele gelegenheden ook droeg. Hij hengelde verder actief naar erekolonelschappen in buitenlandse regimenten om daarmee ook de bijbehorende Engelse, Oostenrijkse, Spaanse, Russische en andere uniformen te verwerven.

Een andere liefhebberij van Wilhelm was de drijfjacht en dan met name het uit hun lijden verlossen van aangeschoten wilde zwijnen met een speciale speer, de Saufeder. Hij genoot van het applaus dat daarop volgde, hoewel een van zijn hovelingen deze activiteiten eens een "walgelijk en ontaard schouwspel" noemde. Tevens was hij dol op zeilen, was een verdienstelijk amateurschilder en hij had een aardige bariton: hij componeerde zelfs een - door de critici matig ontvangen - opera, Der Sang an Aegidia. Ook had Wilhelm interesse in wetenschap en techniek: hij liet zich op de hoogte houden van de laatste wetenschappelijke en technische ontwikkelingen en ging vaker zelf op bezoek bij o.a. de universiteit van Berlijn waar hij zich onderhieldmet vooraanstaande wetenschappers. Ook hield hij ervan technische beurzen en exposities te bezoeken en geregeld bestuurde hij persoonlijk de nieuwste automobielen van zijn uitgebreide wagenpark.

Wilhelm II werd soms betiteld als "Der Redekaiser" omdat hij te pas en te onpas geneigd was om een min of meer geïmproviseerde toespraak te houden bij allerlei gelegenheden. Een bekend voorbeeld is de beruchte Hunnenrede die hij afstak bij het vertrek van de militairen die in China de 'Bokseropstand' mede moesten neerslaan.

Wilhelm stond in Duitsland eveneens bekend als Wilhelm der Reisekaiser omdat hij ervan hield om op reis te gaan. Hij reisde dikwijls rond door het keizerrijk en bezocht ook frequent zijn Britse verwanten in Groot-Brittannië. Op zijn jacht "Hohenzollern II" bevoer hij de Middellandse zee, de Noordzee en Oostzee en zelfs voer hij in 1905 naar Marokko waar hij de Marokkaanse koning bezocht en deze eer bracht als soeverein vorst over zijn land. Dit zorgde overigens voor een rel met Frankrijk omdat de Fransen Noord-Afrika, inclusief Marokko, als hun territorium zagen waarover zij alleen zeggenschap hadden.

Wilhelm had ook minder 'positieve' karaktertrekken: hij kon niet tegen zijn verlies en zijn Generale Staf was er dan ook alles aan gelegen de opperbevelhebber te laten winnen bij de jaarlijkse Kaisermanöver. Dit waren groots opgezette militaire oefeningen om de paraatheid van het leger te testen in een 'oorlogsspel' tussen twee partijen met schijnmanoeuvres waarbij de doorgestoken kaart was dat de 'partij' van de keizer altijd de eerste prijs won. Wilhelms opvatting van humor was voornamelijk het uitvoeren van 'practical jokes': hij vond het bijvoorbeeld leuk om iemand een stevige hand te geven waarbij hij de ringen aan zijn hand naar binnen droeg zodat de handenschudder zich aan de ringstenen bezeerde. Wilhelm zelf had geen last vanzeeziekte en hij vond het erg grappig om op zijn zeiljacht bij ruwe zee onverwacht een medepassagier, die zich al niet lekker voelde, flink in de maag te stompen zodat die moest overgeven.

Volgens de historicus Golo Mann kan het karakter van Wilhelm II het best omschreven worden als dat van iemand 'met een grote mond maar met een klein hart' en met het gedrag van een theatrale operettekoning, het liefst omgeven door een bombastischepracht en praal met hemzelf als het stralende middelpunt:

"Hij was geen kwaad mens. Hij wilde geliefd zijn, geen leed veroorzaken. Tot bloeddorstige uitspraken liet hij zich verleiden: maar bloedig handelen lag hem helemaal niet. Handelen überhaupt niet. Hij was lui en genotzuchtig. Feestvieren, reizen, zich aan de mensen vertonen, hoog te paard zijn garde op manoeuvre-aanval leiden, met zijn gelijken tijdens vorstelijke banketten toosten uitwisselen, in de hof-loge zitten, opgedirkt als een pauw, met de blik op het publiek, zijn snor strijkend, genadiglijk stralend, dat was zijn natuur. En zo had hij het graag tot het eind van zijn dagen gedaan: het openbare leven een eeuwig, gouden, militair maar wel vredig schouwspel, en hij in het middelpunt."

Regeringsstijl

Bij de dood van Wilhelm I op 9 maart 1888 werd Wilhelms vader keizer als Frederik III. Frederik had echter keelkanker en stierf in juni van datzelfde jaar, zodat Wilhelm als Wilhelm II de troon besteeg. Wilhelm had de dood van zijn vader al zien aankomen en had diens hele regeringsperiode van 99 dagen besteed aan het voorbereiden van zijn eigen keizerschap.

In Duitsland, in naam een constitutionele monarchie (maar in werkelijkheid een semi-constitutionele monarchie, waar de monarch meer macht heeft.), met als erfelijk staatshoofd de keizer, bestond er een Rijksdag, gekozen door de mannelijke bevolking, en een Bondsraad als vertegenwoordiging van de deelstaten. Wetten werden voorgesteld door de leden van de Rijksdag en moesten de toestemming van Rijksdag en Bondsraad samen hebben om van kracht te worden. Wilhelm was een aanhanger van het romantische, maar in zijn tijd al achterhaalde, idee van het "droit divin," het "goddelijk recht" van een vorst om te regeren: hij was aan niemand anders dan God verantwoording verschuldigd en was daarom van mening dat een vorst ook soeverein moest kunnen regeren. Wilhelm had aldus niet veel op met de volksvertegenwoordiging in de Rijksdag dat hij denigrerend een "Affenhaus" (apenhuis) noemde. Voor een zelfstandige rol in de Duitse politiek gaf het semi-constitutionele regeringssysteem de keizer, in principe, de wettelijke ruimte en Wilhelm II maakte daarvan, in tegenstelling tot zijn grootvader Wilhelm I, ook gebruik. De Bondsraad, waar veelal leden van de conservatieve aristocratie zaten, was een conservatief bolwerk tegen de democratische Rijksdag, alleen al met de Pruisische stemmen, die meestal de wensen van Wilhelm vertolkten, en die bijna voldoende voor een veto waren. De rijkskanselier, de regeringsleider, stelde in theorie het beleid op en werd door de keizer benoemd maar als die een beleid voerde dat de keizer niet aanstond kon deze, evenals de hele regering, door hem ontslagen worden. Als de rijkskanselier langere tijd aan de macht wilde blijven was het voor deze verstandig om rekening te houden met de wensen van dekeizer. Volgens de constitutie kon de keizer weliswaar niet, zoals de vroegere absoluut heersende vorsten, zelf naar eigen goeddunken regeren, zoals het beleid van het land helemaal alleen bepalen en op persoonlijke titel wetten uitvaardigen, maarhij kon de door de Rijksdag ingediende wetten wel blokkeren door deze niet te ondertekenen. In de praktijk werd er dus door de indieners van een wetsvoorstel toch min of meer rekening gehouden met de wensen van de keizer. De keizer benoemde ook deofficieren en andere leidinggevenden van de strijdkrachten en ook daarover had de Rijksdag geen enkele zeggenschap of politieke controle. Van de andere kant stelde de Rijksdag wel de begrotingen vast: als er geen meerderheid was om een zekere hoeveelheid geld beschikbaar te stellen voor een bepaald iets, zoals voor het leger of de marine, kon de keizer daar niets aan veranderen. Maar in de praktijk hadden de keizer en zijn aristocratische achterban, die naast alle belangrijke legerposten ook vrijwel alle landelijke bestuursfuncties in handen hadden, meestal toch het laatste woord (hoewel Wilhelm zelf vond dat hij toch nog te veel werd ingeperkt). Een volledig constitutionele monarchie was Duitsland dus zeker nog niet, niet volgens degrondwet en ook niet volgens de praktijk. Die overgang liet Wilhelm II pas toe, tegen zijn zin maar noodgedwongen, tegen het einde van zijn tijd in 1917/1918.

De vorige keizer, Wilhelms grootvader Wilhelm I, bemoeide zich niet veel met zijn conservatieve kanselier Otto von Bismarck, al aan de macht sinds 1862, en deze kon daardoor al die tijd een duidelijke en krachtige koers blijven varen. Bismarcks beleid na de stichting van het keizerrijk was gericht geweest op het handhaven van de vrede met de andere grootmachten door een ingewikkeld stelsel van onderlinge, al of niet geheime, verdragen en wisselende bondgenootschappen. Wilhelm II wilde een 'Nieuwe Koers' gaan varen en op een hechtere relatie met het Verenigd Koninkrijk aansturen. In 1890, nog geen twee jaar na zijn kroning, ontsloeg Wilhelm II von Bismarck die hierin niet volgzaam genoeg bleek en verving hem door de meer liberale graaf Leo von Caprivi. Er zouden er nog vele volgen die meestal maar kort konden regeren omdat Wilhelm er telkens ruzie mee kreeg. De langste tijd diende hem, eerst als minister van buitenlandse zaken en sinds 1900 als rijkskanselier, Bernhard von Bülow die een imperialistische politiek nastreefde die ook naar Wilhelms zin was.

Wilhelm stond elke dag om zes uur op om de staatszaken door te nemen, maar gooide officiële documenten en brieven vaak in de prullenbak. Andere zaken las hij vluchtig en voorzag hij van commentaar dat meestal van weinig competentie of inzicht in de betreffende kwestie getuigde. Hij bemoeide zich weliswaar intensief met de staatszaken, maar dit deed het land geen goed: zijn beleid was vaak inconsequent en de onmachtige Rijksdag had te weinig invloed om een verstandiger tegenwicht te kunnen vormen. De keizer schold en tierde over zaken die hem niet bevielen en gedroeg zich in internationale kwesties uitermate tactloos - hij vergeleek in zijn beruchte Hunnenrede het Duitse expeditieleger dat in 1900 werd uitgezonden om mee te helpen de Bokseropstand in China neer te slaan met de horden van Attila de Hun. Hiermee werden de Duitsers door hun tegenstanders tot ver in de 20ste eeuw vaak als 'hunnen' betiteld.

Keizer Wilhelm droomde bovenal van een eigen Duits koloniaal rijk en een bijbehorende grote zeemacht dat de vergelijking met dat van Groot-Brittannië kon doorstaan. Hij trachtte daarom de Duitse marine en koloniale bezittingen uit te breiden. Hierdoor verslechterde de, aanvankelijk verbeterde, relatie met Londen dat de Britse maritieme suprematie uitgedaagd zag worden alweer snel, vooral na zijn steun voor de Boeren van de Zuid-Afrikaansche Republiek via het beruchte Krugertelegram van 1896. Toen echter in het najaar van 1899 de Tweede Boerenoorlog uitbrak, liet Wilhelm het afweten. Hij weigerde de gezanten van Krüger zelfs maar te ontvangen, en stelde zich neutraal op. In de beruchte Daily Telegraph-affaire, het interview met de Britse krant Daily Telegraph in oktober 1908, beriep hij zich er op, dat hij in 1900 niet was ingegaan op voorstellen van Rusland en Frankrijk om de Boeren te hulp te komen.

Bismarck had nooit veel nut gezien in een koloniaal rijk en had ook zoveel mogelijk rekening gehouden met gevoeligheden van buitenlandse opponenten en was aldus altijd een voorstander geweest van een behoedzame buitenlandse politiek waarbij, als oorlog toch nodig was voor het belang van Duitsland, eventuele tegenstanders eerst tegen elkaar uitgespeeld werden zodat ze Duitsland niet in het vaarwater zouden komen. Wilhelm voerde een veel agressievere 'Weltpolitik' en had geen belangstelling voor politieke of diplomatieke gevoeligheden van het buitenland. Hierdoor werden de spanningen in Europa danig opgevoerd en mede daardoor ontstond geleidelijk het toneel voor de Eerste Wereldoorlog.

Wilhelm had ook wel belangstelling voor meer progressieve opvattingen onder de Duitse bevolking zolang die maar geen kritische vragen over zijn machtsbasis stelden. Zo had hij oprecht interesse in de cultuur, techniek en wetenschap. In 1911 stichtte hij het Kaiser-Wilhelm-Institut ter bevordering van de wetenschap, wat alom werd geprezen. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg dit instituut de naam Max-Planck-Institut en geniet tot de dag van vandaag wereldwijde faam. Ook zorgde Wilhelm voor meer sociale wetgeving die de omstandigheden van de arbeiders enigszins verbeterden.

Eerste Wereldoorlog

In 1914 dreigde er oorlog tussen Oostenrijk-Hongarije en Servië nadat de Oostenrijkse troonopvolger werd vermoord en de opdrachtgevers daarvoor in Servië werden vermoed. Wilhelm is te verwijten dat hij niet zo verstandig was om zich in deze kwestie eerst neutraal op te stellen maar de Oostenrijkers vrijwel onmiddellijk te kennen gaf dat ze op de onvoorwaardelijke steun van Berlijn konden rekenen. Hierdoor begon Rusland met de voorbereidingen om Servië, een bondgenoot van de Russen, militairbij te staan. Ook gaf Wilhelm de legerstaf toestemming om de door hen aanbevolen voorbereiding voor het Schlieffenplan te beginnen: een 'preventieve aanval' op Frankrijk, ook een Russische bondgenoot, om dat snel uit te schakelen alvorens Rusland aan te pakken. Het aanvalsplan verordende dat er door België opgerukt moest worden en aangezien Groot-Brittannië instond voor de Belgische neutraliteit werden de Britten ook bij het conflict betrokken. Ook Italië, het Ottomaanse Rijk en diverse andere landen werden bij het conflict betrokken. Tijdens zijn zeilvakantie in Noorwegen in de weken die volgden escaleerde aldus de Balkancrisis snel tot een grote Europese oorlog waarbij Duitsland zich geconfronteerd zag met vijanden aan zowel de oost- als de westgrenzen.

Tijdens de oorlog was hij officieel de opperbevelhebber (Oberster Kriegsherr), maar zijn generale staf de "Oberste Heeresleitung" (OHL) zorgde ervoor dat hij geen werkelijk belangrijke beslissingen kon nemen en al snel was Wilhelm overvleugeld door zijn eigen generale staf en was niet meer in staat om daadwerkelijk controle uit te oefenen. Dit houdt de vraag open of hij medeverantwoordelijk is voor de oorlogsmisdrijven, die het Duitse leger met name in augustus 1914 in België beging. Al snel trok de OHL alle macht naar zich toe en werd Wilhelm, evenals het Duitse parlement de Rijksdag, op een zijspoor gerangeerd door het Pruisische opperbevel en had niets meer in te brengen. Vanaf 1916 waren de legerleiders Erich Ludendorff en Paul von Hindenburg de facto dictatoren van Duitsland en zorgden er onder andere voor dat de Duitse economie een oorlogseconomie werd en gericht werd op vooral de wapenproductie en andere behoeftes van het leger. Duitsland was afhankelijk van import om de behoefte aan voedsel en grondstoffen te dekken, maar door de door de geallieerden ingestelde blokkade van de Duitse havens kwam er geen buitenlands graan en noodzakelijke grondstoffen voor de industrie meer het land binnen. Naarmate de oorlog langer duurde kwamen er steeds ernstigere tekorten aan voedsel en andere levensbenodigdheden voor de bevolking die onrust en opstandigheid veroorzaakten in de steden. Ook de wapenfabrieken kregen al snel met tekorten te maken, waardoor het leger haar slinkende voorraden aan munitie en wapens op den duur niet meer kon aanvullen. Op het eind van de zomer van 1918 waren de laatste reserves opgebruikt en stond het Duitse leger op instorten.

Einde van de monarchie

Na de Februarirevolutie (1917) in Rusland waarbij de Russische monarchie ten val werd gebracht, werd ook in Duitsland een discussie gevoerd over de toestand van de eigen Duitse monarchie, en de midden-partijen in de Rijksdag samen met de sociaaldemocraten en de rechts-liberalen werkten samen om grondwetswijzigingen voor te bereiden die de greep van de keizer en de aristocratie op de Duitse politiek moesten verminderen ten gunste van de volksvertegenwoordiging. Wilhelm verzette zich met handen tand en liet die wijzigingen pas in oktober 1918 toe toen hij niet meer anders kon. In augustus 1918 was namelijk duidelijk geworden voor Ludendorff en Hindenburg dat de oorlog niet meer gewonnen kon worden en dat er onderhandeld moest worden met de geallieerden om de oorlog te beëindigen. Deze wilden echter, voordat er onderhandeld kon worden, dat het Duitse semi-constitutionele regeringssysteem verder gedemocratiseerd moest worden, vooral de Amerikanen stonden daarop. Met de oktoberhervormingen werd hieraan tegemoetgekomen. Ondertussen kwam er ook binnenlands steeds meer openlijke kritiek op het beleid van de legertop, keizer Wilhelm en de regerende aristocratie in het algemeen. Niet alleen in de Rijksdag, maar ook op straat werd het steeds onrustiger. In de grote steden braken overal onlusten en rellen uit, die steeds gewelddadiger werden. Omdat hij bang was voor de toenemend revolutionaire ontwikkelingen in Berlijn ging Wilhelm in de laatste dagen van oktober naar het Duitse legerhoofdkwartier in het Belgische kuuroord Spa.

De oktoberhervormingen kwamen te laat om het vertrouwen van de bevolking en vooral de arbeiders en soldaten opnieuw te winnen. Eind oktober brak er in Kiel een matrozenopstand uit die tot de Novemberrevolutie leidde die zich snel door het hele land verspreidde. In de deelstaten van het keizerrijk werden overal de regerende koningen, hertogen en graven afgezet (soms met geweld maar sommigen traden ook vrijwillig af) en vervangen door burgers. Meer en meer politieke partijen gingen nu openlijk het aftreden van de hoogste aristocraat, de keizer, eisen. Uiteindelijk vroeg ook rijkskanselier Max van Baden aan Wilhelm om af te treden maar deze weigerde herhaaldelijk. Op 9 november 1918 verkondigde rijkskanselier Max van Baden, die de gespannen politieke situatie steeds meer uit de hand zag lopen, eigenmachtig de afdanking van de keizer als het staatshoofd van Duitsland, om zo de monarchie misschien nog te kunnen redden, zonder echter dat Wilhelm officieel daarvoor toestemming vanuitSpa had gegeven. Aanvankelijk wilden verschillende, meestal conservatieve, politieke partijen de monarchie niet afschaffen en zochten die dag nog naar een acceptabele verwant van Wilhelm om die tot nieuw staatshoofd aan te stellen (Wilhelms eigen zoon kroonprins Wilhelm werd direct met algemene stemmen afgewezen wegens zijn onwaardige gedrag tijdens de oorlog) maar dit was al snel voorbij toen de meeste partijen alleen nog kozen voor een republiek in Duitsland. Even later werd inderdaad de republiek uitgeroepen door de sociaaldemocraten, overigens alleen om de communisten voor te zijn die hetzelfde van plan waren.

Wilhelm was bang om naar het revolutionaire Duitsland terug te gaan, waarbij hij waarschijnlijk dacht aan het lot van de Russische tsaar, maar ook om door de Entente-mogendheden aangeklaagd te worden. Die hadden al arrestatiebevelen uitgevaardigd om Wilhelm als oorlogsmisdadiger voor het internationale gerecht te slepen. Suggesties om dan maar 'dapper en eervol' te sneuvelen aan het front "den ehrenfollen Heldentod" wees Wilhelm echter van de hand. Hij besloot nog op dezelfde dag, mede op advies van zijn generale staf, om direct van België naar het neutrale Nederland te vluchten om asiel aan te vragen, waar hij vroeg in de ochtend van 10 november bij Eijsden aankwam. Door de meeste Duitsers, vooral die uit de conservatieve hoek, werddeze vlucht van Wilhelm II naar Nederland als desertie of verraad van het vaderland ervaren (Fahnenflucht) en hij bracht daarmee de monarchistische beweging ernstige schade toe. Zelfs de aristocratie, traditioneel koningsgezind, wilde wellicht nogwel een verwant van Wilhelm op de troon, maar Wilhelm zelf wilde men in ieder geval niet meer terug.

Terwijl Wilhelm naar Nederland vluchtte volgden in Berlijn de gebeurtenissen elkaar snel op: von Baden trad af als kanselier en tegen de grondwet in, want ook dat mocht eigenlijk alleen de keizer doen, benoemde von Baden als nieuwe kanselier de leider van de grootste partij in het parlement sociaaldemocraat Friedrich Ebert. Ebert vroeg op zijn beurt aan Baden om voorlopig als waarnemend staatshoofd te fungeren tot er een nieuwe grondwet was, maar deze weigerde dat en bemoeide zich verder niet meer met de politiek. Even later probeerden radicale socialisten en communisten de macht te grijpen, maar dat werd door krachtig ingrijpen van kanselier Ebert verhinderd. Met regeringsgetrouwe, voorheen 'keizerlijke', troepen en 'vrijkorpsen' werd deze opstand bloedig neergeslagen. Gedurende de rest van november en ook de volgende maanden bleef het, door diverse door radicalen veroorzaakte opstanden en pogingen tot staatsgreep, onrustig in Duitsland maar ook dit wist Ebert te onderdrukken. Ebert werd later, in februari 1919, geïnstalleerd als het nieuwe staatshoofd van Duitsland, de eerste Reichspräsident (rijkspresident), waarmee de monarchie in Duitsland verleden tijd was. De nieuwe Duitse republiek werd bekend als de Weimarrepubliek, omdat de grondwetgevende vergadering hiervoor in de stad Weimar werd gehouden. Dat gebeurde daar omdat Berlijn in 1919 nog te onveilig werd geacht wegens de daar nog laaiende strijd van het leger en vrijkorpsen tegen de communisten en andere radicalen.

Beschuldigingen van oorlogsmisdaden

Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog is Wilhelm lang neergezet, vooral door de geallieerde propaganda en pers, als de grootste aanstichter van de oorlog en daarmee als hoofdverantwoordelijke voor de verwoestingen, slachtpartijen, wreedheden en oorlogsmisdaden die toen gepleegd en aangericht zijn. Tegenwoordig wordt er door diverse historici genuanceerder over gedacht, maar de meningen zijn nog altijd verdeeld: Wilhelm als agressieve aanstichter van de oorlog en Wilhelm als vooral onwillig slachtoffer van de omstandigheden, met weinig invloed op de gebeurtenissen.

Wilhelm was inderdaad, op zijn minst gedeeltelijk, verantwoordelijk voor de gespannen relaties voor de oorlog tussen Duitsland, Rusland, Frankrijk en Groot-Brittannië door onder andere zijn blunderende en tactloze optreden in internationale kwesties. Na de moord op Frans Ferdinand in 1914 gaf hij ook direct zijn onvoorwaardelijke steun aan de Oostenrijkers in geval van oorlog met Servië. In het algemeen probeerde hij toch oorlog te voorkomen, ondanks zijn dikwijls agressieve taalgebruik in het openbaar bij toespraken en interviews, en tot 1914 was het Duitse keizerrijk, sinds de oprichting in 1871, ook niet in oorlog geweest met andere Europese grootmachten. Zo meende Wilhelm dat zijn bloedverwantschap met de tsaar van Rusland en de Britse koning ook de crisis van 1914 kon bezweren: hij startte ook onmiddellijk een briefwisseling met tsaar Nicolaas. Zijn generale staf drong bij Wilhelm aan op volledige mobilisatie en een oorlogsverklaring aan Rusland en Frankrijk. De keizer wilde aanvankelijk niets weten van een aanval op België en Frankrijk, maar ging onder de voortdurende druk van de legerstaf uiteindelijk, met tegenzin, akkoord. Dit schijnbare gebrek aan overwicht van keizer Wilhelm over zijn eigen generaals had verscheidene oorzaken: vanaf ongeveer 1900 had Wilhelm verschillende keren een ernstige zenuwinzinking en toenemend last van depressiviteit, vooral tijdens en na de publieke schandalen rond de Harden-Eulenburgaffaire en de Daily Telegraph-affaire, die het aanzien van Wilhelm aanzienlijk beschadigden. Hierdoor verminderde geleidelijk de invloed van Wilhelm op de politiek en het leger, dat hem steeds minder serieus nam. Niet alleen bij de politici uit de burgerklasse zakte Wilhelms gezag naar een dieptepunt, maar ook zijn traditionele medestanders uit de aristocratische kaste keerden hem steeds vaker de rug toe. Wilhelms generale staf maakte hiervan dan ook handig gebruik tijdens de oorlog. Al snel was de keizer op een zijspoor gerangeerd door zijn generale staf, hoewel hijzelf meende nog te regeren en functioneerde hij slechts nog als publiek uithangbord van de ware machthebbers: Ludendorff en Von Hindenburg, die in feite een militaire junta vormden. Deze bestuurden het land en bepaalden het beleid en waren daarmee eigenlijk ook de verantwoordelijken voor alles wat er op de slagvelden gebeurde.

Ballingschap

Nederland verleende Wilhelm asiel op voorwaarde dat hij zich voortaan van verdere politieke activiteiten zou onthouden zodat de geallieerden Nederland niet ervan konden beschuldigen haar neutraliteit te schenden. Wilhelm had geen andere keus en stemde hiermee in. Op 11 november 1918, de dag van de wapenstilstand die een einde maakte aan de Eerste Wereldoorlog, arriveerde hij in Kasteel Amerongen, waar hij op 28 november van dat jaar zijn troonsafstand ondertekende. Het onderdak in Amerongenwerd hem verleend door Graaf van Aldenburg-Bentinck, op verzoek van de Commissaris van de Koningin. Hij liet korte tijd later met instemming van de Duitse regering 'enkele kleinoden' naar Nederland overkomen, persoonlijke bezittingen uit verschillende van zijn Duitse paleizen in Potsdam en Berlijn, genoeg voor 59 wagonladingen.

De historica Beatrice de Graaf toonde in 2018 aan dat koningin Wilhelmina op eigen initiatief een belangrijke rol had gespeeld in de komst van de keizer naar Nederland en dat bij haar leven en nog decennia daarna altijd verborgen heeft weten te houden voor het grote publiek.

Wilhelm bleef anderhalf jaar in Amerongen, tot het moment dat hij het door hem in 1919 aangekochte kasteeltje Huis Doorn kon gaan bewonen. In de tussenliggende periode werd Huis Doorn fors verbouwd en van moderne gemakken voorzien zoals elektriciteit, verwarming en goed sanitair. Hij bleef in Doorn tot aan zijn dood.

De Nederlandse regering weigerde hem uit te leveren aan de geallieerden, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, en hield vast aan haar neutraliteitspolitiek. De geallieerden waren te oorlogsmoe om een conflict hierover op de spits te drijven enuiteindelijk drongen ze niet verder aan op uitlevering. Overigens wilde koningin Wilhelmina niets met de ex-keizer te maken hebben en heeft hem (voor zover bekend) nooit bezocht in zijn ballingsoord. Haar echtgenoot prins Hendrik en dochter Juliana en haar echtgenoot prins Bernhard bezochten hem wel enige malen. Dit waren geen officiële ontvangsten door Wilhelm, maar 'familiebezoeken': de Oranjes en Hohenzollerns zijn inderdaad aan elkaar verwant en ook het huis Mecklenburg-Schwerin van prins Hendrik was aan Wilhelms familie verwant.

De ex-keizer schikte zich schijnbaar berustend in zijn nieuwe situatie, liet zijn beroemde snor nu vergezeld gaan van een puntbaardje en nam uiterlijk de houding aan van een aristocraat in ruste. De Nederlandse regering had hem reisrestricties opgelegd: het was Wilhelm toegestaan om zich binnen een straal van 10 mijl van Doorn vrij te bewegen. Voor verdere reizen moest hij bij de lokale autoriteiten eerst toestemming vragen. De ex-keizer had een hekel om te "bedelen bij lagere autoriteiten"en maakte hiervan zelden gebruik. Hij was wel vaker te zien in Doorn als hij zijn vaste dagelijkse wandeling hield. Hij hield zich voortaan ook vrijwel dagelijks bezig met houthakken op zijn landgoed, waarbij hij persoonlijk de bijl en zaag hanteerde. Dit deed hij op een dusdanige schaal dat na verscheidene jaren het, oorspronkelijk bosrijke, landgoed van Huis Doorn grotendeels ontbost was en op de kapotgeschoten slagvelden uit de oorlog begon te lijken. Met trots liet Wilhelm steeds aan bezoekers zien hoeveel bomen hij per dag kon verwerken. Hoewel de meningen over Wilhelms hobby verdeeld waren, behield hij door de dagelijkse lichamelijke inspanning wel tot op hoge leeftijd een goede lichamelijke conditie. Verder besteedde Wilhelm veel tijd aan het schrijven van zijn memoires. De grote passie van Wilhelm voor uiterlijk vertoon, zoals voor zijn enorme collectie uniformen die hij vanuit Duitsland naar Doorn had laten overkomen, was ook tijdens zijn ballingschap nog steeds aanwezig: het grote verkleden ging in Doorn onverminderd door. Overdag droeg hij meestal burgerkleding maar bij de maaltijden en 's avonds, en zeker als er bezoek was, trok hij een van zijn militaire uniformen aan. Daarnaast volgde hij de politieke situatie in Duitsland op de voet en besprak deze vrijwel dagelijks met zijn bezoekers en entourage, vaak tot vervelens toe, volgens uitlatingen van zijn adjudant Sigurd von Ilsemann. Zijn inkomsten bestonden uit de opbrengsten van verscheidene landgoederen in Duitsland en een aardewerkfabriek in Cadinen (nu Kadyny onderdeel van de gemeente Tolkmicko in Polen) die in zijn bezit waren gebleven - verder bleek Wilhelm II de gelden die tot zijn beschikking stonden handig te kunnen beleggen. Na de dood van Augusta Victoria, zij was bij aanvang van de ballingschap al ziek en overleed in 1921, hertrouwde hij in 1922 met de weduwe prinses Hermine von Schönaich-Carolath, geboren prinses Reuss oudere linie.

Wilhelm sprak geregeld zijn afkeer uit over de Weimarrepubliek die het keizerrijk had vervangen en hoopte steeds op een restauratie van de monarchie. Zijn nieuwe echtgenote Prinses Hermine was een onvermoeibare pleitbezorger daarvoor en reisde dikwijls door Duitsland om steun te verwerven voor de monarchistische gedachte. Hoewel het op het eind van de jaren twintig wel duidelijk was dat zijn landgenoten Wilhelm echt niet meer terug wilden, zelfs zijn eigen kinderen wezen hem herhaaldelijk daarop, bleef de ex-keizer verlangen naar een terugkeer op de troon en greep elke strohalm aan om zijn hoop levend te houden. In de jaren 30 had Wilhelm zelfs kortstondig de hoop dat wellicht de nazi's de monarchie zouden herstellen. En in 1931 en 1932 kwam zelfs nazi-prominent Hermann Göring op bezoek in Doorn om daarover te praten maar uiteraard waren de nazi's er alleen maar op uit om de stemmen van de monarchistische kiezers naar de nazi-partij over te hevelen. Na de verkiezingsoverwinning in 1933 veranderde Adolf Hitler het land snel in een totalitaire dictatuur en werd er niet meer gesproken over een hernieuwde monarchie. In 1934 verbood Hitler in Duitsland, behalve de nazi-partij, alle andere politieke partijen en daarbij inbegrepen ook alle monarchistische verenigingen en partijen zodat een eventueel herstel van de monarchie er niet meer in zat. Eindelijk zag ook Wilhelm in dat zij de in 1933 verworven macht niet meer zouden afstaan en zeker niet aan een schim uit het verleden. Toen de Duitse legers Nederland binnenvielen weigerde hij op het aanbod van de Engelsen in te gaan om bij hen asiel aan te vragen, zoals veel regeringen van door de nazi's bezette landen deden. Hij wilde niet nogmaals "weglopen". Daarbij, zo zou hij gezegd hebben, was hij te zeer aan Doorn gehecht geraakt. Hoewel Wilhelm minachtend neerkeek op de nazi's en hun ideologie, zond hij in juni 1940 wel een gelukstelegram naar Adolf Hitler in verband met diens zege in Frankrijk. Dit gebaar was meer een initiatief van Hermine, die het nazisme meer was toegedaan en Wilhelm zag hierin een mogelijkheid de Führer gunstig te stemmen inzake de positie van de adel, die in het Derde Rijk steeds meer in het gedrang kwam. Wilhelms 'gelukstelegram' aan Hitler werd door de Nederlandse regering (inmiddels in ballingschap in Londen) gezien als verraad van de gastvrijheid die aan Wilhelm verleend was in Nederland en was mede de oorzaak dat Huis Doorn na de oorlog van de familie Hohenzollern onteigend werd. De nazi's negeerden Wilhelms telegram en naar verluidt zei Hitler in besloten kring: "Wat een idioot!" Op bevel van Berlijn werd het landgoed in Doorn afgegrendeld van de buitenwereld door de Geheime Feldpolizei en de oude ex-keizer van Duitsland werd een gevangene van zijn eigen landgenoten.

Racisme en antisemitisme

Wilhelm II is door diverse auteurs beschuldigd van antisemitisme en racisme onder anderen door de Wilhelm II-biograaf John C.G. Röhl. Volgens Röhl moest Wilhelm niets hebben van Joden, Polen en andere Slavische volken. Vóór 1914 zijn wel antisemitische uitlatingen opgetekend van Wilhelm, maar stond hij niet bekend als overtuigd antisemiet: hij had frequent omgang met belangrijke joodse zakenlieden en geleerden. Ook bezocht hij diverse keren de synagoge van Berlijn. Uit zijn bannelingsjaren in Nederland zijn wel krachtige antisemitische uitlatingen bekend. Het jodendom noemde hij eens een "giftige zwam op de Duitse eikenboom" en op 15 augustus 1927 schreef Wilhelm aan een Amerikaanse vriend:

"De pers, Joden en muggen zijn een plaag waarvan de mensheid zich op de een of andere manier bevrijden moet. Het beste middel is waarschijnlijk gas."

Door onder andere dit soort uitspraken wordt Wilhelm door sommigen voorgesteld als een wegbereider en geestverwant van de nazi's. Volgens sommige onderzoeken van de bronnen lijkt het er echter meer op dat Wilhelms uitspraken eerder met frustratie te maken hadden van zijn onvervulde wens om de monarchie te herstellen, waarvan hij de 'bolsjewisten, socialisten en joden' de schuld gaf, dan te wijzen op een overtuigd anti-joods racisme. De lijfarts van Wilhelm, dr. Haehner, beschrijft de voormalige keizer in zijn dagboeken echter wel als een rabiaat antisemiet.

Wilhelm hoopte weliswaar enerzijds dat hij via Hitler en de nazi-partij weer de troon kon bestijgen, maar anderzijds moest hij niets hebben van hun ideologie. Hij was er erg op tegen dat zijn zoon prins August ('Auwi') zich openlijk achter de nazi's schaarde en op de pogroms tijdens de 'Kristallnacht' reageerde Wilhelm geschokt:

"Voor het eerst schaam ik me ervoor een Duitser te zijn."

Overlijden

Wilhelms einde kwam na een lang leven toch nog onverwachts: op 1 maart 1941 werd hij onwel tijdens het houtzagen, gevolgd door een algemene flauwte. Hij knapte aanvankelijk weer opmerkelijk snel op en de haastig opgetrommelde kinderen vertrokken in mei 1941 weer naar huis, behalve dochter Victoria Louise. Aan het eind van de middag van 3 juni 1941 kreeg Wilhelm echter plotseling hevige pijnen en ademhalingsproblemen. Zijn toestand verslechterde snel en 's avonds verloor hij het bewustzijn. Zonder dat hij nog bij kennis kwam stierf Wilhelm in het bijzijn van onder anderen dochter Victoria Louise, prinses Hermine en zijn adjudant Sigurd von Ilsemann op 4 juni 1941 in Doorn aan, wat achteraf bleek te zijn, een longembolie. Hij werd 82 jaar. Zijn uitvaartplechtigheid werd bijgewoond door zijn directe familie maar ook door vertegenwoordigers van de Duitse bezetter in Nederland; diverse generaals van de Wehrmacht en oud-generaals van het vroegere keizerlijke leger waaronder de toen al 91-jarige August von Mackensen. Wilhelms wens om op zijn begrafenis geen hakenkruisen te tonen werd niet ingewilligd. Hitler liet een reusachtige krans bezorgen: de rouwlinten daaraan waren wel degelijk met dit nazi-symbool getooid. Onder de paar honderd aanwezigen was ook een Nederlandse fotograaf, die ondanks de strenge beveiliging -de bezetter stond op wacht voor de poorten- een fotoreportage wist te maken.

Wilhelms laatste wens

Wilhelms stoffelijk overschot werd in eerste instantie bijgezet in de kapel op het landgoed, een jaar later in een door hemzelf ontworpen mausoleum op het landgoed van Huis Doorn. Zijn gebalsemde lichaam rust hier tegenwoordig nog steeds, maar zalovereenkomstig Wilhelms laatste wens overgebracht worden naar Duitsland - op voorwaarde dat dit weer een monarchie is. Het ziet er vooralsnog echter niet naar uit dat Duitsland terugkeert naar de monarchie en Wilhelms laatste wens vervuld zal worden. In de jaren 20 van de 20e eeuw was er nog een vrij actieve monarchistische beweging die het koningshuis in ere wilde herstellen, maar deze werd geleidelijk steeds kleiner. Er is tegenwoordig (2017) nog steeds een monarchistische beweging in Duitsland, maar deze wordt bijna alleen nog gesteund door de oude Duitse adel. Nu is dit een zeer kleine splintergroep van het Duitse politieke spectrum. Af en toe, bijvoorbeeld bij gelegenheid van een huwelijk, overlijden of geboorte in de Hohenzollernfamilie, of bij een van de andere talrijke Duitse aristocratische families, wordt er in de Duitse boulevardbladen weleens gesproken over een mogelijk herstel van de monarchie, maar dit is eigenlijk nooit van serieuze aard. Verreweg de meeste Duitsers zijn tevreden met het huidige federale regeringssysteem met een gekozen Bundespräsident (Bondspresident) als Duits staatshoofd en zien een terugkeer naar de monarchie als iets wat geen enkele relevantie meer heeft in de moderne wereld.

Titels
Wilhelms titels luidden volledig:

- Duits keizer en koning van Pruisen
- markgraaf van Brandenburg
- burggraaf van Neurenberg
- graaf van Hohenzollern
- soeverein en eerste hertog van Silezië en ook het graafschap Glatz
- groothertog van Beneden-Rijn en Posen
- hertog van Saksen, Westfalen en Engern, van Pommeren, Lüneburg, Holstein, Sleeswijk, van Maagdeburg, Bremen, Geldern, Kleef, Gulik en Berg en ook hertog van de Wenden en Kasjoeben, hertog in Crossen an der Oder, Lauenburg en Mecklenburg
- landgraaf van Hessen en Thüringen
- markgraaf van de Ober- en Niederlausitz
- prins van Oranje
- vorst van Rügen, Oost-Friesland, Paderborn en Pyrmont, van Halberstadt, Münster, Minden, Osnabrück, Hildesheim, van Verden, Kammin, Fulda, Nassau en Moers
- vorstelijk graaf van Henneberg
- graaf van Mark en Ravensberg, van Hohnstein, Tecklenburg en Lingen, van Mansfeld, Sigmaringen en Veringen
- Heer van Frankfurt 
von Preußen, Koning Friedrich Wilhelm Viktor Albert (I11339)
 
1863 Wilhelm was als oudste zoon van keizer Wilhelm II en keizerin Augusta Victoria de laatste kroonprins van Pruisen en het Duitse Keizerrijk.

Hij werd op strenge en Spartaanse wijze opgevoed en stond afstandelijk tegenover zijn vader, die hem onpersoonlijk bejegende en geen enkele tegenspraak duldde. In de jaren 1901-1906 had hij een affaire met de operazangeres Geraldine Farrar. Deze relatie kwam echter ten einde nadat hij op 6 juni 1905 hertogin Cecilie van Mecklenburg-Schwerin, een dochter van groothertog Frederik Frans III van Mecklenburg-Schwerin, had gehuwd. Naar haar is het slot Cecilienhof in Potsdam vernoemd.

Wilhelm gaf in tegenstelling tot zijn vader hoog op van zijn oudoom de Britse koning Eduard VII. Deze trachtte daarom - teneinde de keizer te irriteren - het de beïnvloedbare kroonprins tijdens diens bezoeken aan Groot-Brittannië altijd zo veel mogelijk naar de zin te maken. Hij werd in 1907 tot legerofficier benoemd en was tot 1914 een fel nationalist. Tot ergernis van zijn vader begon hij zich ook met de politiek te bemoeien. Daarnaast besteedde hij zijn tijd vooral aan de jacht en aan diverse affaires met vrouwen.

Eerste Wereldoorlog

In de Eerste Wereldoorlog voerde prins Wilhelm formeel het bevel over een legerkorps aan het Westfront in Noord-Frankrijk en België. Dit leger speelde een grote rol in de mislukte aanvallen op Verdun. Hiertoe expliciet geïnstrueerd door zijn vader, voerde hij echter niet zelf het bevel over het leger, maar vertrouwde de bevelsvoering, het plannen van de strategie, en de uitvoering daarvan toe aan zijn chef-staf. Wilhelm hield zich liever bezig met zijn amoureuze avontuurtjes en terwijl iedere dag honderden soldaten sneuvelden in de loopgraven verschalkte de kroonprins ondertussen de ene Française na de andere. Onder zijn officieren had hij onder andere hierdoor een uiterst slechte reputatie. Door dit ongepaste gedrag werd steeds duidelijker dat hij door volk en regering nooit als opvolger van zijn vader - wiens troon reeds wankelde - zou worden aanvaard.

Ballingschap

Nadat de Duitse monarchie door de Novemberrevolutie ten val was gekomen, vluchtte hij op 13 november 1918, evenals de nu ex-keizer, naar Nederland. Voormalig keizer Wilhelm II ging, naar later bleek voorgoed, in ballingschap en logeerde eerst in kasteel Amerongen en woonde vanaf 1920 in het door hem aangekochte Huis Doorn op de Utrechtse Heuvelrug. Kroonprins Wilhelm werd door koningin Wilhelmina een predikantswoning op Wieringen ter beschikking gesteld. Op 1 december deed hij evenals zijn vader afstand van zijn rechten op de Duitse troon. Hij werkte op Wieringen in een smidse, maar leidde, hoewel hij op goede voet stond met de plaatselijke bevolking, een eenzaam leven.

Nazi's

Hij keerde na de opheffing van zijn ballingschap in 1923 terug naar Duitsland. In de jaren 30 kwam hij in contact met de nazi-partij. Hij leerde Joseph Goebbels, Ernst Röhm en Adolf Hitler kennen; Hermann Göring kende hij nog uit de Eerste Wereldoorlog.

Daar Hitler hem en de ex-keizer bezwoer van zins te zijn de monarchie te herstellen als hij aan de macht zou komen, schaarde de kroonprins zich openlijk achter de nazi's. De Führer kwam echter alras op zijn belofte terug na zijn verkiezingsoverwinning in 1933. En in 1935, toen naast alle politieke partijen (behalve de nazi-partij) ook alle monarchistische verenigingen werden verboden, werd definitief duidelijk dat er van een nieuw keizerrijk geen sprake zou zijn. Hierop keerde de teleurgestelde Wilhelm zich af van de nazi's en weigerde toe te treden tot de NSDAP.

Het huwelijk van Wilhelm en Cecilia had na de Eerste Wereldoorlog praktisch opgehouden te bestaan. Zij leefden apart en de prins had tal van affaires. In 1945, toen het Russische rode leger Berlijn bereikte, moest de Hohenzollernfamilie uit Berlijn vluchten. Zij konden vrijwel niets meenemen en verloren ook hun uitgebreide landgoederen in de Duitse gebieden die door Polen werden geannexeerd en in de Russische bezettingszone in Oost-Duitsland.

Na de oorlog

De Nederlandse regering verklaarde na de Tweede Wereldoorlog Wilhelm van zijn in 1941 overleden vader geërfde goederen in Nederland verbeurd zodat Huis Doorn aan de Nederlandse staat kwam (wat overigens tot op heden betwist wordt door de familie Hohenzollern). Wilhelm woonde eerst een tijdje op de voorvaderlijke burg Hohenzollern nabij Hechingen in Zuid-Duitsland waarna hij een eenvoudig huis in de buurt betrok. Daar stierf hij op 20 juli 1951 aan een hartaanval. Hij is samen met zijn echtgenote Cecilie, die overleed in 1954, begraven op het kleine familiekerkhof op de burg Hohenzollern.

Onderscheidingen
Wilhelm werd door de talrijke Duitse vorsten en ook in het buitenland onderscheiden. Als Hohenzollernprins was hij Ridder in de Hoge Orde van de Zwarte Adelaar, Grootcommandeur in de Huisorde van Hohenzollern en drager van de Hohenzollernkette 
von Preußen, PaltsgraafPriz Friedrich Wilhelm Victor August Ernst (I11338)
 
1864 Wilhelm, vijfde vorst van Wied, was een Duits militair.

Hij werd generaal van de Pruisische artillerie en later voorzitter van het Pruisische Herrenhaus.

Hij huwde prinses Marie, een dochter van prins Frederik, de tweede zoon van Willem I. Frederik was niet erg blij met dit huwelijk, omdat Marie eerst huwelijkskandidaat van de Prins van Wales, de latere Eduard VII, was geweest.

Wilhelm leidde met Marie een gelukkig leven, verbleef vaak in Nederland en toonde veel belangstelling voor Nederlandse zaken. Hij en zijn vrouw hadden in Scheveningen het Paviljoen Von Wied als hun pied-à-terre in Den Haag.

Marie bleef gerechtigd tot de Nederlandse troon, en dat was eind 19e eeuw geen formaliteit. Het Huis Oranje-Nassau dreigde uit te sterven. Na de ziekelijke prins Alexander kwam de zoon van prinses Sophie der Nederlanden in aanmerking, maar die wilde zijn opvolging in Saksen-Weimar-Eisenach niet opgeven. Als derde in de lijn van opvolging kwam Marie zu Wied. Deze kwestie werd opgelost door de geboorte van prinses Wilhelmina.

Toen duidelijk werd dat in Nederland na de dood van Willem III zijn dochter Wilhelmina als kind op de troon zou komen, zagen sommigen in Wilhelm een geschikt regent. Uiteindelijk verkoos men toch Wilhelmina's moeder Emma.

Toen koningin Wilhelmina in 1902 ernstig ziek werd, ze kreeg buiktyfus, speculeerden de kranten opnieuw over de 'Duitse pretendenten'. Daartoe behoorden ook de zoons zu Wied. Dit werd aangepast in de grondwetswijziging van 1922, waardoor alleen nakomelingen van koningin Wilhelmina in Nederland op de troon kunnen komen 
zu Wied, Vorst Wilhelm Adolph Maximilian (I15683)
 
1865 Wilhelm, vorst von Hohenzollern, volgde in 1905 zijn vader op als hoofd van het huis Hohenzollern. Tot 1869 was dit de linie Hohenzollern-Sigmaringen maar na het uitsterven van de linie Hohenzollern-Hechingen vereenvoudigde deze linie hun naam tot Hohenzollern per 3 september 1869. Op 20 februari 1886 deed hij afstand van zijn opvolgingsrechten in Roemenië als opvolger van Carol I van Roemenië ten gunste van zijn jongere broer Ferdinand I van Roemenië. Hij was een Pruisisch generaal der infanterie von Hohenzollern, Wilhelm August Karl Joseph Peter Ferdinand Benedikt (I6995)
 
1866 Wilhelmina is vooral bekend als de markgravin van Bayreuth, die ver onder haar waardigheid en stand trouwde.

Wilhelmina was de oudste dochter en werd evenals haar broer Frederik streng en liefdeloos opgevoed aan het Pruisische hof. Ze leerde Frans, Italiaans en Engels. Haar moeder, de dochter van koning George I van Groot-Brittannië wilde dat zij met haar neef Frederik van Wales zou trouwen. De onderhandelingen mislukten en Wilhelmina werd uitgehuwd aan een andere neef, de kunstzinnige Frederik van Brandenburg-Bayreuth, die in Génève studeerde. Zij trouwden in 1731 en Wilhelmina verhuisde naar eenstadje met 7000 inwoners. Ontgoocheld beschreef zij haar aankomst in het oude kasteel. In 1732 werd ze moeder van Elisabeth. Haar echtgenoot nam later een uit Berlijn meegekomen hofdame als maîtresse en gaf zijn vrouw de vrije hand.

Wilhelmina, de lievelingszuster van koning Frederik II van Pruisen, begon zich in Bayreuth te amuseren. Zij hield zich evenals haar broer bezig met componeren. Zij speelde viool, fluit, cembalo en luit. In 1735 begon zij met de aanleg van een kluizenarij, haar toevluchtsoord in de tuin. In 1743 kwam Voltaire langs in gezelschap van haar broer en Francesco Algarotti. Er kwam een ruïnetheater, dat veel navolging kreeg. Toen zij Maria Theresia in 1745 had uitgenodigd naar Bayreuth ontstond er afstand met haar broer, die enkele jaren daarvoor Silezië had afgepikt van Oostenrijk. Tussen 1746 en 1750 liet zij een operahuis bouwen, een van de weinig in stand gebleven barokopera's in de wereld. Het operagebouw, gebaseerd op de opera in Wenen, werd ingewijd met Ezio, gedirigeerd door Johann Adolf Hasse ter gelegenheid van het huwelijk van de 16-jarige Karel Eugenius van Württemberg en Elisabeth (door niemand minder dan Casanova de mooiste prinses van Duitsland genoemd). De opera, met een goede akoestiek vanwege al het hout, werd voornamelijk in de zomer gebruikt vanwege de hoge stook- en verlichtingskosten. De kosten van het branden van de kaarsen bij een opvoering overtroffen de gages.

In 1749 werd begonnen met de bouw van een nieuw paleis; de bouw werd bespoedigd toen het oude paleis in 1753 door brand werd verwoest. Het echtpaar betrok twee woonhuizen met tussenin een kerk. Bijna alle ruimtes in het intieme paleis werden versierd met bloemen en blaadjes, de zogenaamde Bayreuther Rococo. De Japanse kamer en de Palmenkamer zijn uniek in zijn soort. De kenmerkende schelpmotieven zijn verdwenen. In de Kunstgalerie hangen schilderijen van Jan Weenix, en opvallend veel werkenvan Gerard Hoet, Adriaen van der Werff en Gerard de Lairesse.

In 1740 schreef Wilhelmina Arganore, een opera (tragedie) over het hofleven en ensceneerde zelf. Zij hield zich verder bezig met het schrijven van brieven, literatuur, tuinontwerp en het schilderen van portretten van artiesten en musici, die langskwamen. Tamelijk onbekend zijn de soms als onbetrouwbaar geschetste Memoires de ma vie. Ze nam wraak in deze dagboeken en beschreef tussen 1744 en 1747 het Pruisische hofleven en zichzelf als een orchidee in een kooltuin. Als historisch interessanter wordt de briefwisseling met haar broer Frederik II van Pruisen beschouwd.

Aan de oprichting van een universiteit in 1743, Friedrich-Alexander-Universität Erlangen-Nürnberg lag haar lijfarts, de in Rotterdam geboren Hugenoot Daniël de Superville ten grondslag. De geleerden werd uitdrukkelijk verboden zich op de Bijbel teberoepen. In 1754/55 reisde het echtpaar naar Zuid-Frankrijk en Italië om de archeologische opgravingen te aanschouwen, begeleid door de hofarchitect Carl von Gontard. Wilhelmina liet zich schilderen door Anton Rafael Mengs als Cleopatra en Semiramide. Aan het einde van haar leven werd zij ziek, zwaarmoedig en katholiek; Voltaire, die zij terecht had gewezen, schreef niettemin een ode bij haar dood; kunstenaars en dichters trokken vroeger op pelgrimsreis naar Napels, Florence of Ferrara, maar bezochten nu Bayreuth. Aan haar herinnering staat in Potsdam de Freundschaftstempel opgericht door haar broer, met wie zij haar leven lang een innige vriendschap onderhield.

De markgravin van Bayreuth maakte van de stad een waar intellectueel centrum, haar levend gewijd aan Apollo en de negen muzen. De aan het hof verbonden Italiaanse, Franse en Duitse kunstenaars vertrokken na de dood van haar echtgenoot in 1763 naarPotsdam. Het graafschap was failliet 
von Pruißen, Prinses Friederike Sophie Wilhelmine (I11427)
 
1867 Wilhelmina was de eerste echtgenote van tsaar Paul I van Rusland. In die hoedanigheid was ze bekend als grootvorstin Natalia Aleksejevna van Rusland Via haar zuster Frederika was ze een schoonzus van koning Frederik Willem II van Pruisen. Zij stierf bij de geboorte van haar eerste kind, dat het zelf overigens evenmin overleefde von Hessen-Darmstadt, Prinses Wilhelmine Luise (I6518)
 
1868 Wilhelmina was prinses van Baden.

Ze huwde in 1804 met prins Lodewijk. Het werd geen gelukkig huwelijk en de twee groeiden steeds verder uit elkaar.

In 1820 kocht Lodewijk voor haar het landgoed Heiligenberg, waar zij zich terugtrok met haar kamerheer en minnaar August von Senarclens de Grancy. Hierna kreeg Wilhelmina nog vier kinderen, van wie het zeer waarschijnlijk is dat niet Lodewijk, maar August de vader was. Dit wordt mede gestaafd door correspondentie uit die tijd, waaruit blijkt dat verschillende ministers, diplomaten en vorsten (waaronder tsaar Nicolaas I en koningin Victoria) van het schandaal op de hoogte waren. De kinderen kwamen desondanks goed terecht: Alexander maakte carrière in het Russische leger en werd de stamvader van het huis Battenberg en Maria huwde met de latere tsaar Alexander II van Rusland 
von Baden, Prinses Wilhelmine Luise (I443)
 
1869 Wilhelmina was van 1838 tot 1878 hertogin van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Glücksburg. Ze behoorde tot het huis Oldenburg.

Op twintigjarige leeftijd huwde ze in de Slotkerk van Christiansborg in Kopenhagen met haar neef, de latere koning Frederik VII van Denemarken (1808-1863). Door dit huwelijk werden de twee linies van het Deense koningshuis met elkaar verenigd, diesinds 1814 een koele verhouding met elkaar hadden. Het huwelijk werd door de bevolking met grote begeestering begroet en gevierd. Deze begeestering hield nog maanden aan en spiegelde zich weer in gedichten, verhalen en feesten.

Het huwelijk bleek al snel zeer ongelukkig. Vooral het losbandige leven van Frederik zorgde ervoor dat het echtpaar in 1834 uit elkaar ging. Op 4 september 1837 werd de formele echtscheiding uitgesproken.

In 1838 huwde Wilhelmina met haar neef, hertog Karel van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Glücksburg, die vijf jaar jonger was dan zij. Karel was de oudere broer van de latere koning Christiaan IX van Denemarken, die in 1863 Frederik VII opvolgde. In1848 streed Karel als brigadechef aan de zijde van Sleeswijk-Holstein mee in de Eerste Duits-Deense Oorlog tegen Denemarken, wat tot een breuk tussen Wilhelmina en de koninklijke familie leidde. In de zomer van 1848 beëindigde Karel zijn militairedienst, waarna het echtpaar tot in 1852 in Dresden woonde. In hetzelfde jaar kwam het tot een verzoening tussen Wilhelmina en haar Deense verwanten. Vanaf dan verbleven Wilhelmina en Karel voornamelijk in het Slot van Kiel en in het Slot Louisenlund in Güby, in het bijzonder na de troonsbestijging van Karels broer Christiaan IX in Denemarken. In 1864 werd het hertogdom Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Glücksburg Pruisisch grondgebied, waardoor Karel vanaf dan enkel titelvoerend hertog was. Hetechtpaar trok zich vervolgens terug op het Slot van Glücksburg, waar Karel in oktober 1878 stierf. Wilhelmina zelf stierf dertien jaar later, in 1891, op 83-jarige leeftijd. Ze werd aan de zijde van Karel bijgezet in het Hertogelijke Mausoleum op de stedelijke begraafplaats van Glücksburg.

De beide huwelijken van Wilhelmina waren kinderloos gebleven 
van Denemarken, Wilhelmina Maria (I4326)
 
1870 Wilhelmina, Prinses van Oranje-Nassau en Hertogin van Mecklenburg, was van 23 november 1890 tot 4 september 1948 koningin der Nederlanden en regeerde onder de naam Wilhelmina. Zij trouwde met haar achterneef Hendrik van Mecklenburg-Schwerin.


Wilhelmina was het enige kind van koning Willem III der Nederlanden en koningin Emma. Van 1890 tot haar achttiende verjaardag in 1898 was haar moeder regentes. Tijdens de Tweede Wereldoorlog week zij uit naar Engeland. Wegens gezondheidsproblemen v
an Wilhelmina was kroonprinses Juliana, in 1947 en 1948, voor in totaal 157 dagen regentes. Wilhelmina deed officieel in haar 58ste regeringsjaar afstand van haar koningschap; feitelijk regeerde zij iets korter dan 50 jaar. Desondanks is zij met afstand het langstzittende Nederlandse staatshoofd ooit.

Haar officiële namen waren:

- Wilhelmina, de vrouwelijke vorm van de traditionele Oranje-voornaam Willem
- Helena, naar Helena van Waldeck-Pyrmont, een zus van koningin Emma
- Pauline, naar Pauline van Waldeck-Pyrmont, een zus van koningin Emma
- Maria, naar Maria van Waldeck-Pyrmont, een zus van koningin Emma

In de eerste maanden van haar leven werd zij door haar ouders Paulientje genoemd. Uiteindelijk schakelden ze over op Wilhelmina.

De doop vond plaats in de Willemskerk te Den Haag door dominee Cornelis Eliza van Koetsveld. De kleine Wilhelmina droeg een witte doopjurk van Brussels kant, waarin al haar opvolgsters en ook koning Willem-Alexander zijn gedoopt. Haar moeder hieldde baby ten doop. Onder de aanwezigen waren de 83-jarige oudoom prins Frederik van Oranje-Nassau, oom en tante groothertog Karel Alexander van Saksen-Weimar-Eisenach en groothertogin Sophie, en de grootvader van moederskant vorst George Victor vanWaldeck-Pyrmont.

Van haar drie oudere halfbroers uit haar vaders eerste huwelijk met Sophie van Württemberg leefde bij haar geboorte alleen nog prins Alexander van Oranje-Nassau. Hij was zo verbolgen over zijn vaders tweede huwelijk (hij sloot op de dag van de huwelijkssluiting de luiken van zijn paleis), dat hij weigerde zijn halfzusje te zien. Hij stierf toen zij vier jaar oud was. Hierdoor werd Wilhelmina de vermoedelijke troonopvolgster. Zij was er pas zeker van dat zij daadwerkelijk haar vader ging opvolgen, toen die op 23 november 1890 stierf zonder een zoon nagelaten te hebben. Volgens de toenmalige Grondwet gingen mannelijke nakomelingen voor op vrouwelijke. Bij zijn overlijden werd de tienjarige Wilhelmina automatisch koningin.

Tot haar achttiende verjaardag nam haar moeder Emma als regentes het koningschap waar. In het Groothertogdom Luxemburg waren volgens de afgesloten erfstellingsovereenkomst alleen mannelijke afstammelingen uit het huis Nassau erfgerechtigd. De groothertogelijke kroon ging daar over op een ver familielid uit het Huis Nassau, Adolf, hoofd van de Walramse tak van Nassau.

In 1897 had zij een grote klap te verwerken gekregen. Haar tante Sophie, de zus van haar vader en haar directe erfgename, was overleden. In haar autobiografie schreef zij dat haar tante veel voor haar betekend had.

Begin van koningschap
Op 6 september 1898 werd Wilhelmina ingehuldigd in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Aansluitend aan de inhuldiging kwam Wilhelmina met de stoet weer naar buiten; hiervan maakte de beroemde circusdirecteur Oscar Carré een filmopname, die hij kort daarna in zijn circus vertoonde en die tot de oudste Nederlandse filmbeelden behoort.

Twee jaar na haar inhuldiging werd aan een Nederlands marineschip, Hr.Ms. Gelderland, opdracht gegeven naar Portugees-Oost-Afrika te varen om daar Paul Kruger, president van het verslagen Transvaal, te evacueren naar Marseille. Dit gebaar (met stilzwijgende instemming van de Britten), leverde haar veel goodwill op in Europa, hoewel zij niet meer deed dan ingaan op een voorstel van minister van Buitenlandse Zaken De Beaufort. De talrijke loftuitingen aan haar adres hadden daarom niet echt haar instemming. "Nooit heb ik zulk eene overdreven beweging gezien", oordeelde zij.

Zij had als Nederlands staatshoofd een zeer grote rol in het (mislukte) vredesproces van de Tweede Boerenoorlog.

Huwelijk
Er werd gezocht naar een echtgenoot voor de jonge koningin. Britse kandidaten vielen af vanwege de Boerenoorlog. Aber nur ein Deutscher Prinz darf sie bekommen, schreef de Duitse keizer Wilhelm II in de kantlijnen van een diplomatiek ambtsbericht.

Koningin-moeder Emma reisde in mei 1900 met haar dochter naar het slot Schwarzburg in Thüringen. Daar waren ontmoetingen gearrangeerd met drie kandidaten. Friedrich Wilhelm van Pruisen, kleinzoon van prinses Marianne, was door de Duitse keizer naar voren geschoven en de twee broers van Mecklenburg-Schwerin, zonen van groothertog Frederik Frans II van Mecklenburg-Schwerin, waren geselecteerd uit de Almanach de Gotha. Van de broers kwam alleen Heinrich opdagen. Moeder en dochter kozen voor hertog Heinrich zu Mecklenburg-Schwerin. Wilhelmina en Heinrich waren familie van elkaar: de Russische tsaar Paul I en diens echtgenote Maria Fjodorovna waren hun gemeenschappelijke overgrootouders, wat hen achterneef en -nicht van elkaar maakte.

Op 9 november 1901 kreeg Wilhelmina haar eerste miskraam. In maart 1902 werd bekendgemaakt dat de koningin opnieuw zwanger was en in april kwam het bericht dat zij ernstig ziek was. Het bleek tyfus te zijn. Begin mei kreeg Wilhelmina na 4½ maand zwangerschap weer een miskraam en de situatie werd even levensbedreigend genoemd. Wilhelmina was de laatste Oranjetelg en indien zij zou overlijden, zou de troon naar een Duitser gaan, Wilhelmina's achterneef Willem Ernst, groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach, een kleinzoon van Wilhelmina's tante Sophie. In het verloop van de maand mei verbeterde haar gezondheidstoestand en om volledig te herstellen ging zij naar Schaumburg. Op Prinsjesdag 1902 verscheen Wilhelmina voor het eerst weer in het openbaar. Op 23 juli 1906 volgde een derde miskraam.

Tevens ontsnapten zowel koningin als prins op 26 februari 1908 nog maar net aan een verkeersongeval. Prins Hendrik mende een open rijtuig dat door een Haagse tram aangereden werd op de hoek van de Parkstraat en de Oranjestraat. Het rijtuig verloordrie wielen, maar paarden en inzittenden bleven ongedeerd. Eind 1908 werd opnieuw een zwangerschap van de koningin bekendgemaakt door minister-president Theo Heemskerk en op 30 april 1909 werd een kind geboren, de latere koningin Juliana.

Godsdienst
Wilhelmina was een meelevend lid van de Nederlandse Hervormde Kerk en kan worden gerekend tot de ethisch-irenische stroming, die dogmatisme en vrijzinnigheid afwees. Ze nam in 1905 het initiatief tot de oprichting van de Vereniging voor Volkszanguitvoeringen, die in volksbuurten wilde evangeliseren door het lied. Ze steunde de stichting van de Wereldzendingsbeweging (1910) en de Wereldraad van Kerken (1948). Frank Thomas, de oprichter van de Société évangélique de Genève, bewonderde ze zeer. Abraham Kuyper, die met de Doleantie de Hervormde Kerk had verlaten, vond ze een "scheurmaker".

Eind jaren dertig sloot zij zich aan bij de Oxford-Groep van de lutherse dominee Frank Buchman. Het doel was om door middel van geestelijke herbewapening tegenwicht te bieden aan de militaire herbewapening in die periode. In drie radiotoespraken, die grote weerklank vonden, besteedde ze hier aandacht aan.

Wilhelmina was vijfendertig jaar onder invloed van Sadhoe Sundar Singh, een goeroe uit het toenmalige Brits-Indië, die behoorde tot de sekte van de Sikhs, maar zich tot het christendom bekeerd had.

Feitelijk koningschap
Wilhelmina maakte van haar bevoegdheden als koningin nadrukkelijk gebruik. Hoewel zij wist waar haar grenzen lagen, respecteerde zij die met tegenzin. Wilhelmina had een duidelijke protestants-christelijke achtergrond. Zij hechtte, vanuit de oranjetraditie, belang aan een sterke krijgsmacht. Daarnaast hield zij ook niet van politiek gekissebis en had zij niet veel op met de politici van haar tijd, wat vaak tot conflicten leidde met haar ministers.

Vanuit die achtergrond stoorde zij zich aan het kabinet-De Meester, een zwak liberaal minderheidskabinet, dat gedoogsteun kreeg van de SDAP. De begroting van het ministerie van Oorlog werd in zowel 1906 en 1907 verworpen. Daarop viel het kabinet in december 1907. Dat gaf Wilhelmina de ruimte om haar stempel op de volgende formatie te drukken. Abraham Kuyper was bij de ARP de sterke man en de voor de hand liggende formateur maar riep bij Wilhelmina en de andere partijen weerstand op. Wilhelmina wilde een gematigde koers, een sterke landsverdediging en had een hekel aan Kuyper. Theo Heemskerk, de tweede man in de ARP, kreeg van Wilhelmina de opdracht om een kabinet te formeren, waarbij Kuyper, tot diens ergernis, werd gepasseerd.

Wilhelmina steunde de Verenigde Staten en Groot-Brittannië in een conflict over Mexicaanse olievelden.

Nadat de grote mogendheden Den Haag aanwezen als vestigingsplek voor het Vredespaleis, bood de negentienjarige koningin een van haar paleizen aan als plaats waar de landen hun geschillen vreedzaam konden bijleggen, door deze voor te leggen aan hetPermanent Hof van Arbitrage. Zij bood een galadiner aan bij de afsluiting van de eerste Haagse Vredesconferentie. Zij zag weinig in deze initiatieven Nederland was immers een neutraal land en hechtte meer aan een sterke defensie. Daarover kwam ze in conflict met de achtereenvolgende regeringen, die toentertijd streefden naar een volksleger.

Vermogen
Wilhelmina erfde van haar in 1884 overleden halfbroer Alexander twee miljoen gulden en van haar vader ruim 6,9 miljoen gulden. Van dat laatste bedrag was tachtig procent in effecten. Als koningin kreeg zij een jaarlijkse staatstoelage van 600.000 gulden, evenveel als haar vader vanaf 1849 ontving. Daarnaast kreeg zij jaarlijks 50.000 gulden voor onderhoud aan haar paleizen. De inkomsten uit haar kroondomeinen bedroegen jaarlijks tussen de 500.000 en 600.000 gulden. Wilhelmina betaalde alleen grondbelasting. De uitgaven aan het hofpersoneel kwamen in de jaren 1890-1898 ongeveer overeen met haar jaarinkomsten. In 1905 had Wilhelmina 181 personeelsleden. Tien jaar later waren er dat 205. In de vijf jaar voorafgaand aan 1909 moest Wilhelmina uit haar privévermogen meer dan 700.000 gulden toeleggen om in haar uitgaven te voorzien. Bij de grondwetswijziging in 1922 werd haar staatstoelage verdubbeld. In 1940 schatten de Duitsers haar privévermogen op zestien miljoen gulden. Daarvan nam ze voor drie miljoen gulden effecten mee naar Engeland.

Eerste Wereldoorlog
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Nederland neutraal, maar de sympathie was in die tijd vooral gericht op Duitsland. Wilhelmina had dankzij haar moeder en man een uitgebreide Duitse familie. Ook het Britse optreden rond de eeuwwisseling in de Tweede Boerenoorlog lag nog vers in het geheugen.

Na een aantal incidenten, zoals het torpederen van een aantal Nederlandse schepen door de Duitsers en Duitse onderzeeërs die op de Nederlandse kust strandden, wist Wilhelmina dankzij haar contacten met de Duitse keizer de zaak te sussen. Er kwam een gemeenschappelijke commissie die moest bekijken hoe groot de wederzijdse schade was. De spanning liep verder op toen de Geallieerden Nederlandse schepen in beslag namen. Wilhelmina sprak van schepenroof. Om de Nederlandse eer hoog te houden werdbesloten een konvooi koopvaardijschepen naar Nederlands-Indië onder begeleiding van oorlogsschepen te laten uitvaren. Toen de Britten de schepen wilden doorzoeken kon de regering niets anders doen dan toegeven. De minister van koloniën Jean Jacques Rambonnet trad af, uit onvrede over het kabinetsbesluit. Wilhelmina was woedend en liet haar afkeuring blijken.

De Duitsers verdachten Nederland van samenwerking met de geallieerden en eisten compensatie in de vorm van vrije doorgang door Limburg. Wilhelmina wist weer door haar persoonlijke contacten met de Duitse keizer de gemoederen te bedaren. Het compromis, alleen bouwmateriaal voor België maar niet voor de aanleg van loopgraven, leidde tot spanningen met de geallieerden.

Opperbevelhebber generaal Snijders moest de Nederlandse troepen verdelen om zowel een Engelse, Franse als een Duitse aanval te weerstaan. Hij wilde zich het liefst op één tegenstander concentreren en was daarom voorstander van een bondgenootschap met de Duitsers omdat Nederland naar zijn mening bij een Duitse aanval kansloos zou zijn. Voor de regering Cort van der Linden was dit aanleiding om Snijders te ontslaan en aan de neutraliteitspolitiek vast te houden. Wilhelmina stelde zich achter de opperbevelhebber op. Dat leidde tot een conflict met het kabinet en de minister van oorlog De Jonge. In een gesprek tussen Wilhelmina en De Jonge vielen wederzijds harde woorden. Snijders wilde zelf ontslag nemen, maar Wilhelmina vroeg hem in een persoonlijke brief om aan te blijven.

De verstandhouding tussen Wilhelmina en het kabinet was in 1918 op een dieptepunt beland. De situatie werd gered door het einde van de Eerste Wereldoorlog en door landelijke verkiezingen. Een nieuw kabinet, het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I loste in september 1918 dat van Cort van der Linden af. De nieuwe minister van Oorlog George August Alexander Alting von Geusau ontsloeg Snijders alsnog na de rellen in de Legerplaats Harskamp. Hij deelde het ontslag eerst aan de Tweede Kamer mee voordat Wilhelmina werd ingelicht.

Spoorwegongeval bij Houten

Op 7 juni 1917 was Wilhelmina betrokken bij een treinongeval bij Houten op de spoorlijn tussen Houten en Schalkwijk. Hierbij vielen 11 licht gewonden, 11 rijtuigen ontspoorden en één kantelde; Wilhelmina bleef ongedeerd.

Nasleep van de Eerste Wereldoorlog
Maatschappelijke onrust, aangemoedigd door het uiteenvallen van de Russische, Oostenrijks-Hongaarse en Duitse Rijken en de communistische revolutie in Rusland in 1917, stak kort na de Eerste Wereldoorlog ook in Nederland de kop op, die de socialistische leider Pieter Jelles Troelstra in november 1918 tot zijn 'historische vergissing' inspireerde: een oproep tot een socialistische revolutie. Een proclamatie door Wilhelmina kalmeerde de gemoederen toen ook de verschillen tussen extreem rijk en extreem arm iets werden aangepakt: ziekenhuizen, nieuwe woningen en beperking van de uitbuiting van de arbeiders. Wilhelmina ging nu ook meer een eigen invulling geven aan het koningschap. Zij wilde "contact met alle lagen van de bevolking in haar arbeid, voelen en denken". Het ceremonieel werd drastisch teruggebracht, maar de "gouden kooi" kon zij niet doorbreken.

Na de Eerste Wereldoorlog vroeg de Duitse keizer op 10 november 1918 politiek asiel. Het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I verleende hem dat, tegen de wil van de geallieerde mogendheden Frankrijk, Groot-Brittannië en vooral België. Wilhelmina vermeed elk contact met hem. Zij verweet hem gebrek aan leiderschap en het verlaten van zijn volk. De Duitse revolutie zou ook in Nederland natrillen, zoals zij zou ondervinden.

De historica Beatrice de Graaf toonde in 2018 aan dat Wilhelmina op eigen initiatief een belangrijke rol had gespeeld in de komst van de keizer naar Nederland en dat bij leven altijd verborgen heeft weten te houden voor het grote publiek. Deze vlucht bracht Nederland in een lastig parket, omdat het de Nederlandse neutraliteitspolitiek ten opzichte van de geallieerden te niet zou kunnen doen. Zij eisten uitlevering van de keizer. Bovendien zou België een weigering tot uitlevering kunnen aangrijpen om Zeeuws-Vlaanderen en delen van Limburg te annexeren.

Koningin Wilhelmina tijdens het interbellum
Door de evenredige vertegenwoordiging die bij de grondwetswijzing van 1917 werd ingevoerd en de invoering van het vrouwenkiesrecht (passief kiesrecht in 1917, actief kiesrecht in 1919) in ontstond er een electorale stabiele situatie waardoor de protestants-christelijke partijen in een gunstige middenpositie zaten. Tot ergernis van Wilhelmina was het parlement tegelijkertijd versplinterd en ontstond er met enige regelmaat een kabinetscrisis. Na de nodige consultatierondes vormden dezelfde partijen weer een kabinet.

Volgens Fasseur heeft het politiek geruzie in die periode bijgedragen aan Wilhelmina's afkeer van politieke partijen en ministers. Tegelijkertijd versterkte het geruzie haar positie. In een aantal gevallen werd ze gevraagd om in een conflict te bemiddelen. Tussen 1922 en 1939 moest er onder haar leiding tien keer een kabinet geformeerd worden, waarbij Wilhelmina als staatshoofd in het formatieproces aan de touwtjes trok. Zinde een voorgedragen minister of voorgenomen regeringsprogramma haarniet, dan maakte zij dat aan de formateur kenbaar.

Bij de kabinetscrisis van 1939, ontstaan door een in haar ogen onnodig conflict tussen Colijn en Romme, uitte ze haar ongenoegen tegen Colijn: U hebt toen (in 1937) 10 heren uitgezocht met wie u het nu niet meer kunt vinden; nu moet u andere herenzoeken. Wilhelmina probeerde vervolgens Colijn als minister-president van een koninklijk kabinet naar voren te schuiven, maar het kabinet-Colijn V werd in de Tweede Kamer weggestemd. Dirk Jan de Geer werd formateur. Met het kabinet-De Geer II aan het roer ging Nederland de Tweede Wereldoorlog in.

Wilhelmina leed onder de buitenechtelijke avonturen en de financiële praktijken van prins Hendrik, die met zijn positie van prins-gemaal binnen het Nederlandse constitutionele bestel niet goed raad wist. Vanaf het einde van Eerste Wereldoorlog leefden ze vrijwel gescheiden; door de volgzaamheid van de pers in die tijd bleef het volk grotendeels onkundig van Hendriks misstappen. Wilhelmina belastte de Haagse hoofdcommissaris Van 't Sant met de begeleiding van Hendrik.

Het overlijden van haar moeder en haar echtgenoot in 1934 maakten dat jaar moeilijk voor haar, niet alleen emotioneel, maar ook omdat het koningshuis toen nog maar uit twee personen bestond. Zij had het liefst willen aftreden omdat zij meende dat het volk een beetje op haar was uitgekeken en omdat zij zich onmachtig voelde het kabinetsbeleid bij te sturen. Zij wilde dit echter haar dochter Juliana niet aandoen voordat die haar eigen huwelijk geregeld had. Vanaf 1937 kreeg de monarchie de broodnodige personele versterking: Juliana trouwde met prins Bernhard van Lippe-Biesterfeld en in 1938 werd prinses Beatrix als Wilhelmina's eerste kleindochter en erfopvolger geboren; in 1939 volgde prinses Irene.

Samen met koning Leopold III van het nu ook neutrale België ontplooide zij enkele initiatieven voor het bewaren van de vrede in Europa, die niet mochten baten, maar wel de Nederlands-Belgische relaties hielpen verbeteren. In februari 1939 werd besloten tot de bouw van een centraal vluchtelingenkamp voor uit Duitsland gevluchte joden. Gekozen werd voor een locatie bij Elspeet. Koningin Wilhelmina verzette zich; zij vond de afstand van twaalf kilometer tot haar zomerverblijf Paleis Het Loo veel te weinig en ook de ANWB protesteerde hier tegen met het argument dat de Veluwe vrij begaanbaar moest blijven. Het kamp werd uiteindelijk bij Hooghalen gebouwd (Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork).

Tweede Wereldoorlog
Op 10 mei 1940 viel Duitsland Nederland binnen. De voltallige koninklijke familie vluchtte enkele dagen later naar Londen. Ook koningin Wilhelmina week op advies van generaal Henri Winkelman uit. Naar eigen zeggen was haar aanvankelijke plan om met een Engelse torpedojager vanuit Den Haag naar Zeeland te varen en daar met haar troepen te strijden tot er hulp van de geallieerden kwam. Dit bleek niet haalbaar, waarna het schip uitweek naar Engeland. Juliana en de kinderen Beatrix en Irene reisden een maand later door naar Canada, teneinde de dynastie veilig te stellen.

In Londen verbleef zij samen met de Nederlandse regering in ballingschap en zond radioboodschappen aan haar volk, via Radio Oranje. Adolf Hitler noemde zij de aartsvijand van de mensheid. Ook heeft zij in haar toespraken een keer haar afkeuring betuigd tegen de Jodenvervolging die op dat moment gaande was in Nederland. Ondanks de hierop gestelde straf werden de uitzendingen in Nederland veel beluisterd. Gedurende de laatste jaren van de bezetting groeiden zij en de kleur oranje uit tot symbool van bevrijding. Zelf werd zij gedurende de oorlog bijna gedood door een Duitse bom, die dicht bij haar huis in South Mimms, net ten noorden van Londen, neerkwam. Een bewaker verloor daarbij het leven.

Terwijl haar dochter en kleinkinderen in Canada zaten, ontpopte haar schoonzoon Bernhard zich tot adjudant, die zich voor de strijdkrachten inzette, al mocht hij zich van zijn schoonmoeder niet in gevaar brengen. In de oorlog sprak zij over een politiek denkbeeld, de 'vernieuwing', wat voortkwam uit haar frustraties met het vooroorlogse politieke bestel. Dit is nooit helemaal uitgewerkt, maar de kernthema's waren als volgt: afschaffing van de zuilen, een nog grotere macht voor de Kroon en een eendrachtiger Nederland. Zij had menigmaal conflicten met haar ministers, die voorstanders waren van het vooroorlogse bestel. Zij meende echter dat het volk achter haar zou staan.

Wederopbouw en troonsafstand
Na haar terugkeer in Nederland verbleef Wilhelmina op landgoed Anneville bij Breda. Hier raadpleegde ze een aantal Nederlandse prominenten om een kabinet samen te stellen dat met de wederopbouw zou kunnen beginnen. Naar haar mening zouden mensen die zich in het verzet onderscheiden hadden met die taak belast moeten worden. Hoewel ze twijfelde of Drees wel vernieuwend genoeg was, vroeg ze aan Schermerhorn en Drees samen een nationaal kabinet voor herstel en vernieuwing te vormen. Dit leidde tot het kabinet-Schermerhorn-Drees. Volgens Drees was het aanstellen van twee formateurs, een idee van Wilhelmina zelf.

Zij gaf uit woede over het gebruik van Paleis Het Loo door de nazi's, opdracht dit paleis af te breken. Het gezonde verstand overwon echter. Uit medeleven met het Nederlandse volk heeft Wilhelmina na de Tweede Wereldoorlog (september 1945 april 1946) tijdelijk in een burgerhuis gewoond aan de Nieuwe Parklaan in Den Haag. Verder bracht zij persoonlijke bezoeken door het hele land.

Wilhelmina kreeg bij de landelijke verkiezingen van 1946 een teleurstelling te verwerken met betrekking tot de vernieuwing die haar voor ogen stond; de oude politieke partijen en hun zuilen kwamen terug. Wilhelmina had zich vergist, de Nederlanders wilden niets van haar vernieuwing weten. Ook haar gezondheid liet te wensen over; Juliana moest twee keer als regentes optreden (van 14 oktober 1947 tot 1 december 1947 en van 14 mei 1948 tot 30 augustus 1948). Op 12 mei 1948 kondigde Wilhelmina in een radiotoespraak haar abdicatie aan. Na een ambtsperiode van bijna 50 jaar deed zij op 4 september 1948 troonsafstand. Twee dagen later vond de inhuldiging van koningin Juliana plaats. Wilhelmina is de langst regerende monarch in de Nederlandse geschiedenis. Zij regeerde bij haar aftreden in 1948 meer dan een kwart van de periode dat het Koninkrijk der Nederlanden onder de Oranjes een constitutionele monarchie was.

Na haar abdicatie trok zij zich terug op Het Loo. Na haar aftreden nam de invloed van de Nederlandse monarchie op het beleid van de regering af, maar het Koninklijk Huis bleef populair.

Tijdens de watersnood van 1953 trad zij nog enkele malen in het openbaar op. Zij werkte tot op hoge leeftijd aan haar dynastieke belangen en zakelijke investeringen, waarbij zij onder andere contact had met de Amerikaanse familie Mellon en de Europese Rothschilds. Gedurende haar laatste levensjaren schreef zij haar autobiografie Eenzaam maar niet alleen.

Een van de laatste keren dat zij in het openbaar verscheen, was bij de achttiende verjaardag van haar kleindochter Beatrix in 1956.

Overlijden
De Rijksvoorlichtingsdienst liet op 22 november 1962 weten dat Wilhelmina's gezondheidstoestand iets achteruit was gegaan. Reden voor onmiddellijke ongerustheid is er echter niet, was het officiële commentaar. In de nacht van 27 op 28 november overleed zij in haar slaap in Paleis Het Loo aan de gevolgen van een hartaandoening. Direct na haar dood werd bekendgemaakt dat in de laatste weken van Wilhelmina's leven haar gezondheidstoestand veel ernstiger was geweest, dan naar buiten was gebracht. Wilhelmina werd opgebaard in de kapel van Het Loo. Buiten Het Loo trotseerde een lange rij mensen de kou om haar de laatste eer te bewijzen. Haar lichaam werd op 4 december overgebracht naar Paleis Lange Voorhout. Wilhelmina werd op 8 december bijgezet in de grafkelder van Oranje-Nassau in de Nieuwe Kerk in Delft. Conform haar wens, al vastgelegd in 1919, was wit de voorgeschreven kleding bij de begrafenis.

Geruchten over vader
Tien jaar na de geboorte van Wilhelmina publiceerde Louis M. Hermans in het blad De Roode Duivel een vers: Wie is papa? Het vers leidde tot geruchten dat koning Willem III niet de vader van Wilhelmina zou zijn. In het geruchtencircuit werd gewezennaar De Ranitz. Hoewel er geen concrete aanwijzingen zijn, bleken de geruchten hardnekkig 
der Nederlanden, Prinses Wilhelmina Helena Pauline Maria (I9934)
 
1871 Wilhelmina, prinses van Pruisen, was als echtgenote van koning Willem I de eerste koningin der Nederlanden en groothertogin van Luxemburg. Haar roepnaam was Mimi.

Ze werd onder invloed van haar door plichtsbesef doordrongen oudoom Frederik de Grote en de ideeën van Voltaire opgevoed aan het Pruisische hof. Ze beheerste verschillende talen.

Wilhelmina was kunstzinnig. Ze was muzikaal en kon goed schilderen. Mimi schilderde het liefst Bijbelse taferelen en familieportretten. Daarnaast speelde ze graag in toneelstukken aan het hof en borduurde ze; iets wat ze aan het Nederlandse hof later ook zou blijven doen.

Echtgenote erfstadhouder (1791-1814)
Op bijna 17-jarige leeftijd werd ze door haar ouders uitgehuwelijkt aan haar volle neef Willem Frederik van Oranje-Nassau, de latere koning Willem I. Ze huwden in 1791 in het koninklijk slot in Berlijn en het feest duurde zeventien dagen.

Ondertussen werd de positie van de Oranjes door de Franse dreiging steeds onzekerder. Mimi trok zich deze situatie erg aan, waardoor werd besloten haar in de zomer van 1794 naar het bosrijke paleis Soestdijk te sturen om te herstellen van haar geschokte gezondheid. Door alle stress die de vlucht met zich mee bracht kreeg Wilhelmina medio 1794 een miskraam. Uiteindelijk moest zij in januari 1795 met de stadhouderlijke familie vluchten naar Engeland.

In april 1796 verlieten Wilhelmina en haar echtgenoot Engeland om zich bij de ouders van Mimi in Pruisen te voegen.

Haar man leidde zacht gezegd van 1795 tot 1813 een weinig roemrijk leven, aanvankelijk tegen Napoleon, toen zelfs mét Napoleon en later weer tegen Napoleon. Ook was hij vaak van huis, wat Wilhelmina geen goed deed. Zij had zich erg gehecht aan haar man en kon de perioden dat hij van huis was moeilijk doorbrengen. Inmiddels had haar schoonvader Willem van Napoleon Vorstendom Fulda toegewezen gekregen, dat hij echter aan zijn oudste zoon erfprins Willem Frederik overliet. Hier resideerden Willem Frederik en Wilhelmina als een soort Duits vorstenpaar, terwijl ze de winter standaard in Berlijn doorbrachten. In Berlijn hadden ze de beschikking over het zogeheten Niederländisches Palais.

Toen haar man weigerde toe te treden tot de Duitse Rijnbond raakten zij het vorstendom Fulda kwijt. Wilhelmina, die op 30 augustus 1806 bevallen was van een levenloos kind, moest kort daarop vluchten voor oprukkende Franse troepen. Tijdens het reizen door het slechte weer werd dochtertje Pauline ernstig ziek. Zij stierf in december in haar moeders armen. Wilhelmina kon nauwelijks scheiden van het lichaampje van haar dochter en men vreesde voor haar verstand. De Fransen hadden inmiddels Pruisen bezet en zodoende de macht over het gaan en staan van Wilhelmina en haar Pruisische familie. Na een verzoekschrift aan Napoleon werd Wilhelmina toegestaan onder streng Frans toezicht naar Berlijn te trekken, alwaar ze korte tijd ook geen correspondentie mocht onderhouden met haar man. Nadat haar man toegestaan werd zijn vrouw te bezoeken, nam hij hun oudste zoon mee naar Engeland, iets waar Wilhelmina helemaal niet achterstond. Zij wilde haar kinderen graag in Pruisen om zich heen houdenen bezocht vaak hun lessen. De kinderen werden ook met grote bemoeienis van haarzelf opgevoed, iets wat tot dan toe bij weinig adellijke moeders het geval was.

In maart 1813 moesten de Fransen zich terugtrekken uit Berlijn, maar kwamen kort daarna weer terug. Hierdoor zocht Wilhelmina haar toevlucht op haar landerijen in Silezië, die ze het jaar daarvoor had gekocht. Kort nadat Napoleon voor de eerste keer werd verslagen, kon zij eind 1813 Silezië verlaten om naar Nederland te komen. Hier was haar echtgenoot inmiddels uitgeroepen tot soeverein-koning van Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.

Koningin der Nederlanden (1815-1837)
Hoe sterk haar moedergevoel was bleek toen Napoleon definitief bij Waterloo werd verslagen. Oudste zoon Willem raakte in zijn schouder gewond en Wilhelmina begaf zich naar het hoofdkwartier om haar zoon hoogstpersoonlijk te verplegen.

In haar rol als koningin was ze minder geslaagd. Op haar onderdanen kwam ze kil over doordat ze vrijwel alleen contact had met familie en hofdames. Toch gaf ze gul aan liefdadigheid. Ze bleef vriendelijk en bescheiden, maar het volk had veel kritiek op haar. Zo kleedde zij zich op een ouderwets Duitse manier, iets wat tot veel spot leidde bij de vrouwen uit Brussel. Aldaar bracht Wilhelmina met haar hofhouding afwisselend met Den Haag de zomer door. 's Winters werd de tijd op Paleis Het Looof in het Kasteel van Laken doorgebracht. Ook reisde ze bijna jaarlijks naar Berlijn, alwaar ze representatieve taken uitvoerde uit naam van haar broer Frederik Willem, de koning van Pruisen.

Haar grote passie, schilderen, bleef ze ook als koningin uitoefenen. Zo kwam de bekende schilder Friedrich Bury naar de Nederlanden om haar lessen te geven. De koningin bezocht ook met enige regelmaat tentoonstellingen en was beschermvrouwe van verschillende musea.

In de jaren van 1820 begon Wilhelmina te kwakkelen met haar gezondheid. In 1829 werd al gemeld dat sommigen schrokken van de magerheid en bleekheid van de koningin. De jaren daarna ging ze achteruit. Aan openbare gelegenheden nam ze zo weinig mogelijk deel; ze hield er niet van dat de aandacht op haar werd gevestigd. Toen ze in april 1837 met de koning in Amsterdam een schouwburgvoorstelling bijwoonde schrok men van haar vervallen uiterlijk, gebogen houding en moeilijke gang. Haar laatste reis maakte ze in mei/juni naar Berlijn, toen ze de doop van kleinzoon Albert koste wat kost mee wilde maken. Sterk vermoeid keerde ze terug naar Nederland, en bracht de zomer daarna door op paleis Het Loo. Op 4 oktober reisde zij met haar echtgenoot naar Den Haag; Wilhelmina was zeer sterk verzwakt tijdens deze reis. Eenmaal in Den Haag verergerde haar toestand. Enkele dagen na aankomst overleed zij op bijna 63-jarige leeftijd, terwijl haar echtgenoot, zoons Willem en Frederik en kleinzoon Willem aan haar bed stonden.

Koningin Wilhelmina werd op 26 oktober dat jaar te Delft bijgezet in de Grafkelder van Oranje-Nassau 
von Preußen, Prinses Friederike Luise Wilhelmine (I11306)
 
1872 Wilhelmina, prinses van Pruisen.

Al op zeer jonge leeftijd is zij om dynastieke redenen bij haar ouders weggehaald. Ze groeide op bij haar grootmoeder, Sophia Dorothea van Hannover, sinds 1740 de koningin-moeder. Ze werd verder opgevoed door haar tante, Elisabeth Christine van Brunswijk-Bevern, de kleurloze echtgenote van Frederik de Grote, die gescheiden van haar man leefde. Op 4 oktober 1767 trouwde de toen 16-jarige prinses in Berlijn met de 19-jarige prins Willem V.

Prinses Wilhelmina overtrof haar man in doortastendheid. Haar invloed op het beleid was dan ook niet gering. In mei 1781 liet de prinses vragen of de secretaris van Amsterdam Carel Wouter Visscher een manier wist om de hertog van Brunswijk weg te krijgen. De stadhouder werd kwaad toen twee Amsterdamse burgemeesters De Vrij Temminck, Joachim Rendorp en de stadssecretaris de stadhouder op 8 juni adviseerden niet langer naar zijn geheime raadgever te luisteren. Het voorstel behelsde ook de instelling van een adviesraad, maar de prins weigerde resoluut. Toen de hertog van Brunswijk, een broer van haar moeder, in mei 1782 was afgereisd naar 's-Hertogenbosch nam haar invloed mogelijk toe.

De prins raakte steeds meer in moeilijkheden vanwege het stadhouderlijk stelsel, dat was gebaseerd op persoonlijke loyaliteit en vriendjespolitiek. Frederik de Grote bood aan door middel van zijn gezant Friedrich Wilhelm von Thulemeier te bemiddelen. Van diverse kanten werd vervolgens gesuggereerd dat de koppige Willem V privileges zou moeten afstaan en dat de prinses meer invloed zou krijgen, o.a. door Pieter Paulus en Laurens Pieter van de Spiegel, die haar hadden gevraagd met de patriotten in overleg treden. (Joan Cornelis van der Hoop was haar adviseur en correspondeerde ook jaren later nog met haar). De prins volhardde in zijn starheid en bleek wars van iedere concessie. In september 1785 werd Willem V gedwongen Den Haag te verlaten, toen daar rellen waren ontstaan. De stadhouder was ten einde raad en dreigde al zijn functies op te geven. Blijkbaar wist zij hem te overreden niet op te geven. Wilhelmina reisde met haar kinderen per boot naar Friesland om op tijd aanwezig te zijn bij de viering van het 200-jarig bestaan van de Hogeschool van Franeker, maar ook om steun te zoeken bij de Friese adel en gedeputeerden, die inmiddels ook konden constateren dat de zaak uit de hand dreigde te lopen. De stadhouder kwam twee weken later in Friesland aan.

Na een bezoek aan Groningen betrok de stadhouderlijke familie Het Loo bij Apeldoorn, maar ze verhuisde november 1786 naar Nijmegen. Onmiddellijk versterkte zij het contact met haar broer, Frederik Willem, die in augustus van dat jaar op de troon was gekomen. Haar echtgenoot was door alle verwikkelingen niet meer in staat correspondentie weg te werken. Ondanks dat bleef de prinses trouw achter haar man staan.

De aanhouding bij Goejanverwellesluis

Op een bijeenkomst in Amersfoort op vrijdag 22 juni 1787 had zij voorgesteld dat haar aanwezigheid in Den Haag de minderheid in de Staten van Holland ertoe kon brengen hun moed bijeen te rapen de prins een opdracht te verstrekken tot herstel van de orde in de provincie. De stadhouder wilde er in eerste instantie niets van weten, maar na consultatie en actie van de Oranjegezinde Gijsbert Karel van Hogendorp, stemde hij toe. Op 28 juni 1787 vertrok de prinses om 5.30 uur van Nijmegen naar DenHaag, misschien als provocatie, maar naar haar eigen zeggen om aan de heersende onenigheid een einde te maken. De prinses werd 's middags om half vier bij Bonrepas aan de Vlist door enkele leden van het Goudse vrijcorps aangehouden, een gebeurtenis die bekendstaat als "de aanhouding bij de Goejanverwellesluis". De voorman van de Goudse patriotten Cornelis Johan de Lange was op de hoogte gebracht via de vriend van het kamermeisje van de prinses die schriftelijk haar verloofde haar komst had aangekondigd. Bovendien waren er paarden besteld in Tiel, Nieuwpoort en Haastrecht. Op paleis Huis Ten Bosch in Den Haag waren levensmiddelen besteld: het was duidelijk dat er hoog bezoek op komst was.

De inzittenden van twee koetsen en een sjees werden opgebracht naar Hekendorp, waar zich het hoofdkwartier bevond. De rest van de dag bracht de prinses door op de boerderij van Arie Leeuwenhoek, aanvankelijk zittend op een stapel kazen; buiten stonden wachten, binnen iemand met een ontblote sabel. De Lange vroeg ondertussen toestemming aan de Staten van Holland of de prinses wel verder mocht reizen. Toen de Staten van Holland weigerden, omdat ze de rust in gevaar zou kunnen brengen, kreeg ze de gelegenheid terug te keren naar Schoonhoven. Toen er twee dagen later alsnog geen toestemming was, besloot ze onverrichter zake terug te keren naar Nijmegen. Zij spoorde vervolgens haar broer aan tot militair ingrijpen. Een verzoek aan de Staten om excuses aan te bieden leidde tot een tweetal ultimatums, het eerste op 6 augustus en het tweede ingaande op 10 september. Toen het gewest Holland niet reageerde volgde drie dagen later de Pruisische bezetting (Engeland steunde de bezetting enFrankrijk bleek financieel niet bij machte de zaak te keren). Op zondag 23 september waren beide terug in Den Haag en was de Oranjerestauratie een feit. Aan het einde van het jaar eiste de prinses de vervanging van een groot aantal regenten. Enkele Pruisische generaals helden veel meer naar de kant van de Patriotten en spraken met minachting over de prins. Zijn macht en invloed zouden aan de prinses moeten worden overgedragen.

Bataafse Republiek

In januari 1795 week het prinselijk gezin uit naar Engeland. Van 1802 tot 1806 woonde het gezin afwisselend in Diez, Nassau en in Brunswijk; na het overlijden van haar echtgenoot en als gevolg van de Franse bezetting in Schwerin, Denemarken, Weimar, Oranienburg en in het Niederländisches Palais in Berlijn. Op 10 januari 1814 keerde ze terug. Vanaf die tijd woonde ze in Haarlem in Paviljoen Welgelegen in de Haarlemmerhout, waar ze in 1815 tsaar Alexander I van Rusland ontving. Daar ontmoettezij opnieuw Cornelis Johan de Lange. Ze begroette hem met een grapje: Heden is Mijnheer mijn gevangene. Ik wacht U aan mijn tafel. Voor haar dochter Louise, ook weduwe, was inmiddels een buitenhuis aan het Spaarne ingericht.

Wilhelmina overleed in 1820 op Het Loo en werd begraven in Apeldoorn. Twee jaar later is zij in de nieuwe kelder van de grafkelder van de Oranjes te Delft bijgezet.

Marquis de Sade's toespeling op Wilhelmina
In de in 1801 uitgegeven roman Juliette door Marquis de Sade komt de persoon voor van Sophia, nièce du roi de Prusse, die kort daarvoor met de stadhouder was getrouwd. De hoofdpersoon Brisatesta beleeft eerst een affaire met 18-jarige Sophia en vervolgens met Catharina de Grote. Noteer wel dat tsarina Catharina de Grote als Duitse prinses onder de naam Sophia Augusta Frederika geboren werd. Of de roman een politiek instrument was om de ideeën van de Verlichting te propageren en het "ancien régime" in een kwaad daglicht te stellen is nog niet duidelijk 
von Preußen, Prinses Friederike Sophie Wilhelmine (I11309)
 
1873 Willem (II), hertog van Urach en graaf van Württemberg, was van 11 juli tot 2 november 1918 als Mindaugas II koning van Litouwen.

Hij bezocht het gymnasium te Stuttgart en begon daarna een militaire loopbaan. Op 4 juli 1892 trad hij in het huwelijk met Amelie in Beieren. In 1924 hertrouwde hij met Wiltrud van Beieren.

Op zoek naar een troon
Daar de Monegaskische erfprins Lodewijk (II) officieel kinderloos was en deze troon indien dit zo zou blijven aan Willem zou toevallen, dwong Frankrijk, dat geen Duitser op de troon wenste te zien, bij Lodewijks vader Albert I (zoon van Willems zwager Karel III) af dat Monaco bij gebrek aan erfgenamen Frans gebied zou worden. Om dit te voorkomen werd Lodewijks bastaarddochter Charlotte in 1911 bij wet als erfgenaam erkend en ging de kans op deze troon aan Willems neus voorbij.

Ook in de jaren die volgden stelde Willem zich kandidaat voor verschillende vacante tronen: in 1913 Albanië, waar Wilhelm zu Wied uiteindelijk vorst werd, later voor het geplande groothertogdom Elzas-Lotharingen, dat er echter nooit zou komen, en gedurende de Eerste Wereldoorlog voor het Regentschapskoninkrijk Polen, waar uiteindelijk nooit een koning werd aangewezen. Als hoofd van een zijtak van het Huis Württemberg hoopte hij koning Willem II, die geen zoon naliet, na diens dood te kunnenopvolgen. Uiteindelijk werd echter hertog Albrecht uit de tak Württemberg-Altshausen tot troonopvolger aangewezen.

Litouwen
Hij kreeg in 1918 opnieuw de kans een troon te bestijgen, en wel die van Litouwen. Het Duitse Keizerrijk erkende dit land in maart van dat jaar als onafhankelijke staat. De Litouwse Staatsraad verklaarde het land hierop tot constitutionele monarchie en bood Willem van Urach - die zijn interesse eerder had laten blijken en bovendien aan de voorwaarden voldeed - op 4 juni de troon aan. Bij aanvaarding hiervan zou hij de naam Mindaugas II moeten aannemen (naar Mindaugas, koning van Litouwen inde 13e eeuw), zijn residentie naar Litouwen verplaatsen, Litouws leren en zijn hofhouding uit de Litouwse adel kiezen.

"De Litouwse Taryba (Staatsraad) biedt Zijne Doorluchtige Hoogheid de Hertog Willem van Urach Graaf van Württemberg de Litouwse troon aan voor zichzelf en zijn mannelijke, in directe lijn van hem afstammende erfgenamen op de door de constitutie voorgeschreven wijze. De koning neemt de naam Mindaugas II aan en bestijgt de troon onder de volgende voorwaarden: (...)"

De Staatsraad verkoos hem op 11 juli met 19 tegen 4 stemmen officieel tot koning. Willem aanvaardde het aanbod, maar het werd toen de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog dreigde ongeldig verklaard. De Staatsraad onder Antanas Smetona riep hierop op 2 november de Republiek Litouwen uit. Willem, die de troon dus nooit daadwerkelijk heeft bestegen, ging in 1919 met pensioen en studeerde daarna geografie aan de Universiteit Tübingen, alwaar hij ook promoveerde.

Hij stierf in 1928 te Rapallo. Zijn graf bevindt zich in de slotkerk van Ludwigsburg 
von Urach, Hertog Wilhelm Karl (I14722)
 
1874 Willem Adriaan was vrijheer van Bergen (1708-), heer van Odijk, Kortgene, Zeist, Driebergen, Mijlpolder, Krabbe, Middelharnis, Driebergen (1742-) en heer van Hoogenhuizen (1704-1759).

Hij werd geboren op het Huis Hof van Bergen, ook bekend als Het Oude Hof het gebouw dat zijn moeders grootvader jonkheer Anthonie Studler van Surck heer van Sweijburg en van Bergen (1605-1666) in 1642 liet bouwen.

Hij verkocht op 14 mei 1734 en 28 juli 1734 huizen in Den Haag en in 1749 de ridderhofstad Blikkenburg 
van Nassau, Graaf Willem Adriaan (I9736)
 
1875 Willem Augustus, hertog van Cumberland, was een Brits generaal.

Willem Augustus van Groot-Brittannië diende bij de marine en bij het landleger en werd luitenant-generaal en kapitein-generaal. Hij vocht onder meer in de Zuidelijke Nederlanden als commandant van de gemeenschappelijke legers van Engeland, Holland, Oostenrijk en Hannover en nam deel aan de Slag bij Fontenoy in 1745. Als militair gaf hij blijk van moed en beslistheid.

Nadien bestreed Willem met succes de jacobieten in de Slag bij Culloden in 1746. Vanwege zijn uiterst strenge afrekening met de jacobieten kreeg hij de bijnaam "Butcher Cumberland" (Slager Cumberland). Ter ere van deze overwinning componeerde Händel het oratorium Judas Maccabeüs, met als bekendste deel "See the conquering hero comes", dat in hedendaags Nederland bekend is als het kerklied U zij de glorie. In 1747 leidde hij de Brits-Hollands-Oostenrijkse coalitie tegen Lodewijk XV van Frankrijk in de Slag bij Lafelt tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog. Hij nam deel aan de Zevenjarige Oorlog maar leed een belangrijke nederlaag in de Slag bij Hastenbeck op 26 juli 1757. Hij trok zich uit het militaire leven terug en hield zich daarna bezig met politiek en paardenraces.

In 1726 werd hij hertog van Cumberland, markies van Berkhamstead, graaf van Kennington, etc. Hij bleef ongehuwd 
van Groot-Brittannië, Prins Wilhelm August (I5705)
 
1876 Willem Ernst was hertog van Saksen-Weimar. Hij kwam uit het Huis Wettin.

Na de dood van zijn vader in 1683 werd Willem Ernst hertog van Saksen-Weimar, al moest hij het regeren delen met zijn jongere broer Johan Ernst III.

Omdat zijn jongere broer ten prooi viel aan drankzucht, lukte het Willem Ernst al snel om zijn broer politiek buitenspel te zetten. Hierdoor was hij de facto alleenheerser, alhoewel zijn broer tot zijn dood in 1707 formeel meeheerste. Na de dood van Johan Ernst III maakte Willem Ernst diens zoon Ernst August I formeel tot meeheerser, echter zonder hem werkelijke politieke macht te geven. Omdat Willem Ernst kinderloos zou sterven, werd zijn neef wel zijn opvolger.

Willem Ernst stond bekend om zijn strenge lutherse geloofsopvatting en zijn vroomheid. Aan zijn hof gold 's winters vanaf acht uur en 's zomers vanaf negen uur bedrust en zijn soldaten moesten naar de kerkdienst komen en na afloop de inhoud van depreek navertellen.

Bekend is Willem Ernst ook geworden door zijn breuk met de componist Johann Sebastian Bach. Bach werkte sinds 1708 in Weimar als hoforganist en concertmeester. Ter gelegenheid van de 52e verjaardag van Wilhem Ernst schreef Bach in 1714 de aria Alles mit Gott und nichts ohn' ihn (die later verloren ging en pas in 2005 herontdekt werd). Toen de hertog Bach echter passeerde bij de benoeming van een nieuwe Hofkapellmeister, diende Bach bij Willem Ernst zijn ontslag in. Willem Ernst liet Bach hierop vier weken gevangenzetten, voordat hij Bach ontsloeg. Bach vertrok daarop naar Anhalt-Köthen. Door dit akkefietje heeft Willem Ernst in biografieën van Bach de naam een autoritaire cultuurbarbaar te zijn geweest.

Tijdens zijn regeerperiode heeft Willem Ernst zijn hertogdom kunnen vergroten, doordat in 1690 het huis Saksen-Jena uitstierf. Saksen-Jena werd daarop verdeeld tussen Saksen-Weimar en Saksen-Eisenach 
von Sachsen-Weimar, Paltsgraafherog Wilhelm Ernst (I12516)
 
1877 Willem Ernst was van 1901 tot 1918 de laatste groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach.

Regering
Als zoon van prins Karel August (1844-1894) volgde hij op 5 januari 1901 zijn grootvader Karel Alexander op.

Willem Ernst zette met het zogenaamde Neue Weimar het mecenaat van zijn voorgangers voort door de kunstenaars Hans Olde, Henry Van de Velde en Adolf Brütt aan zijn hof te verzamelen. Hij liet Theodor Fischer de Universiteit Jena renoveren en stelde het Weimarer Theater onder de hoede van de destijds als vernieuwer van de theatertechniek bekende Max Littmann. De uitgever Eugen Diederichs en de auteur Johannes Schlaf vestigden zich onder zijn bewind in respectievelijk Jena en Weimar. Vlak voor zijn aftreden haalde hij de architect Walter Gropius naar zijn hof.

In 1915 heeft hij het Wilhelm-Ernst Oorlogskruis ingesteld.

De Nederlandse troon
Volgens de Nederlandse Grondwet was Willem Ernst, als kleinzoon van Sophie der Nederlanden, na koningin Wilhelmina de naastgerechtigde tot de Nederlandse troon. Toen zij begin 20e eeuw verschillende miskramen had, werd serieus rekening gehouden met de mogelijkheid dat hij koning der Nederlanden zou worden, hetgeen bij sommigen leidde tot angst voor een vergrote Duitse invloed op of zelfs annexatie van Nederland.

Daar de grondwet bepaalde dat de koning der Nederlanden geen vreemde Kroon kon dragen, meenden sommige juristen dat Willem Ernst hiermee van opvolging was uitgesloten. Andere meenden echter dat hij of zijn nakomelingen - indien Wilhelmina kinderloos zou sterven - slechts zouden moeten kiezen tussen de Nederlandse en de Weimarse troon. De geboorte van Wilhelmina's dochter Juliana in 1909 maakte de kans op troonsbestijging door een lid van het Huis Saksen-Weimar-Eisenach een stuk kleiner en met de grondwetswijziging van 1922 - volgens welke het recht op troonopvolging werd beperkt tot nakomelingen van Wilhelmina en voor verdere verwanten niet verder dan tot in de derde graad- verdween deze geheel.

Abdicatie
Willem Ernst deed in de Novemberrevolutie op 9 november 1918 troonsafstand. Saksen-Weimar-Eisenach werd hierop een vrijstaat en ging in 1920 op in de Vrijstaat Thüringen. Hij stierf op 24 april 1923 in Heinrichau, (gemeente Münsterberg in Silezië).


Huwelijk en nakomelingen
Willem Ernst huwde in 1903 Caroline, dochter van Hendrik XXII van Reuss oudere linie. Bijna was de trouwerij niet doorgegaan, want de avond tevoren kregen de aanstaanden spijt, en meldden aan de Duitse keizer Wilhelm II dat het huwelijk werd afgebl
azen. De keizer - die voornemens was dit huwelijk bij te wonen - nam hiermee geen genoegen en schreef de aanstaande bruidegom: Wenn ich, der Deutsche Kaiser, zu deiner Hochzeit herkomme, dann kannst du am Abend vorher nicht erklären, du wolltest nicht heiraten. Du hast mir deinem Fahneneid Treue gelobt, und ich befehle dir dass du Morgen heiratest. Het huwelijk werd voltrokken en bleef kinderloos. Na haar dood op 17 januari 1905 hertrouwde hij in 1910 met Feodora van Saksen-Meiningen, kleindochter van George II van Saksen-Meiningen 
von Sachsen-Weimar-Eisenach, Groothertog Wilhelm Ernst Karl Alexander Friedrich Heinrich Bernhard Albert Georg Hermann (I12562)
 
1878 Willem Ernst was van 1901 tot 1918 de laatste groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach.

Regering
Als zoon van prins Karel August (1844-1894) volgde hij op 5 januari 1901 zijn grootvader Karel Alexander op.

Willem Ernst zette met het zogenaamde Neue Weimar het mecenaat van zijn voorgangers voort door de kunstenaars Hans Olde, Henry Van de Velde en Adolf Brütt aan zijn hof te verzamelen. Hij liet Theodor Fischer de Universiteit Jena renoveren en stelde het Weimarer Theater onder de hoede van de destijds als vernieuwer van de theatertechniek bekende Max Littmann. De uitgever Eugen Diederichs en de auteur Johannes Schlaf vestigden zich onder zijn bewind in respectievelijk Jena en Weimar. Vlak voor zijn aftreden haalde hij de architect Walter Gropius naar zijn hof.

In 1915 heeft hij het Wilhelm-Ernst Oorlogskruis ingesteld.

De Nederlandse troon
Volgens de Nederlandse Grondwet was Willem Ernst, als kleinzoon van Sophie der Nederlanden, na koningin Wilhelmina de naastgerechtigde tot de Nederlandse troon. Toen zij begin 20e eeuw verschillende miskramen had, werd serieus rekening gehouden met de mogelijkheid dat hij koning der Nederlanden zou worden, hetgeen bij sommigen leidde tot angst voor een vergrote Duitse invloed op of zelfs annexatie van Nederland.

Daar de grondwet bepaalde dat de koning der Nederlanden geen vreemde Kroon kon dragen, meenden sommige juristen dat Willem Ernst hiermee van opvolging was uitgesloten. Andere meenden echter dat hij of zijn nakomelingen - indien Wilhelmina kinderloos zou sterven - slechts zouden moeten kiezen tussen de Nederlandse en de Weimarse troon. De geboorte van Wilhelmina's dochter Juliana in 1909 maakte de kans op troonsbestijging door een lid van het Huis Saksen-Weimar-Eisenach een stuk kleiner en met de grondwetswijziging van 1922 - volgens welke het recht op troonopvolging werd beperkt tot nakomelingen van Wilhelmina en voor verdere verwanten niet verder dan tot in de derde graad- verdween deze geheel.

Abdicatie
Willem Ernst deed in de Novemberrevolutie op 9 november 1918 troonsafstand. Saksen-Weimar-Eisenach werd hierop een vrijstaat en ging in 1920 op in de Vrijstaat Thüringen. Hij stierf op 24 april 1923 in Heinrichau.

Huwelijk
Willem Ernst huwde op 30 april 1903 Caroline, dochter van Hendrik XXII van Reuss oudere linie. Bijna was de trouwerij niet doorgegaan, want de avond tevoren kregen de aanstaanden spijt, en meldden aan de Duitse keizer Wilhelm II dat het huwelijk werd afgeblazen. De keizer - die voornemens was dit huwelijk bij te wonen - nam hiermee geen genoegen en schreef de aanstaande bruidegom: Wenn ich, der Deutsche Kaiser, zu deiner Hochzeit herkomme, dann kannst du am Abend vorher nicht erklären, du wolltest nicht heiraten. Du hast mir deinem Fahneneid Treue gelobt, und ich befehle dir dass du Morgen heiratest. Het huwelijk werd voltrokken en bleef kinderloos. Na haar dood op 17 januari 1905 hertrouwde hij op 21 mei 1910 met Feodora van Saksen-Meiningen, kleindochter van George II van Saksen-Meiningen. 
von Sachsen-Weimar-Eisenach, Groothertog Wilhelm Ernst Karl Alexander Friedrich Heinrich Bernhard Albert Georg Hermann (I12561)
 
1879 Willem Frederik was een lid van de Britse Koninklijke familie, en een nakomeling uit het huis Hannover. Hij was een neef van koning George III van het Verenigd Koninkrijk en een achterkleinzoon van koning George II.

In 1787 werd Willem toegelaten tot Trinity College van de Universiteit van Cambridge waar hij in 1790 zijn MA behaalde. Tijdens een verblijf in Zweden van 1802-1803 zou hij een affaire gehad hebben met Aurora Koskull, een hofdame van de Zweedse koningin Frederika, met wie hij trouwplannen gehad zou hebben.

Op 25 augustus 1805 stierf William Frederick's vader, waardoor hij de titel 'hertog van Gloucester en Edinburgh' ontving, en graaf van Connaught werd. Van 1811 tot aan zijn dood was hij 'chancellor' van de Universiteit van Cambridge. In 1812 werd hij door de Zweedse adel gevraagd als koning voor Zweden, maar daarvoor kreeg hij geen toestemming van de Britse regering.

Hij woonde samen met zijn vrouw in Bagshot Park in Surrey. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. Toen William Frederick en Mary in het huwelijk traden waren zij beiden 40 jaar oud. Eigenlijk was het oorspronkelijke idee dat William Frederick ongehuwd zou blijven. Mocht er dan geen buitenlandse echtgenoot gevonden worden voor prinses Charlotte Augusta van Wales dan kon hij met haar trouwen. Prinses Charlotte was de enige dochter van prins George, de oudste zoon van koning George III. Maar tien weken voor het huwelijk van William Frederick en Mary huwde Charlotte met prins Leopold van Saksen-Coburg-Saalfeld, de latere koning Leopold I van België.

Latere leven en dood
Prins William Frederick had geen grote interesse in politiek. Toch trad hij toe tot het Hogerhuis. Hij was een groot voorstander van de afschaffing van de slavernij. Ook steunde hij koningin Caroline en Prins Augustus Frederik, de hertog van Sussex tegen koning George IV.

Hertog William Frederick stierf op 30 november 1834 en hij werd bijgezet in St. George's Chapel te Windsor Castle. Zijn weduwe, Prinses Mary, stierf op 30 april 1857. Hij was de laatste met de titel 'Hertog van Gloucester en Edinburgh', welke speciaal voor zijn vader gecreëerd was 
Gloucester and Edinburgh, Hertog William Frederick (I5430)
 
1880 Willem Frederik, Prins der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau

Frederik woonde met zijn ouders op landgoed de Pauw in Wassenaar. Hij groeide op als een flinke, gezonde en vrolijke jongen.

Echter in januari 1846 kwam hij bij gymnastiekoefeningen dusdanig ongelukkig ten val dat hij een week later op 9-jarige leeftijd overleed. Zijn vader was er volgens erfprinses Sophie kapot van.

Frederik werd bijgezet in de Grafkelder van Oranje-Nassau in Delft op 28 januari. Nog tot jaren na het overlijden van zijn vader (in 1881) was zijn speelvertrek op huize De Pauw in Wassenaar intact gelaten. 
van Oranje-Nassau, Prins Willem Frederik Nicolaas Albert (I10312)
 
1881 Willem George Frederik was de broer van koning Willem I der Nederlanden.

Opleiding en in Staatse dienst
In zijn jeugd werd prins Frederik opgeleid door de generaal Stamford, de wiskundige Leonhard Euler en de geschiedkundige Herman Tollius. Na een militaire opleiding in Brunswijk, waar zijn neef regerend hertog was, begon de actieve dienst van de prins in 1792 toen de Staten-Generaal hem de rang van luitenant-generaal der cavalerie en grootmeester der artillerie verleenden. In 1793 werd reeds gebruikgemaakt van zijn militaire capaciteiten toen de Republiek verdedigd moest worden tegen de Fransen. Hij bleek een bezielend aanvoerder en stond meestal in de voorste gelederen. Prins Frederik had de verdediging op zich genomen van het noordwestelijke deel van Staats-Brabant. Later was hij onderbevelhebber van zijn oudere broer in Vlaanderen,bij Menen en Veurne. Het Staatse leger leverde daar op 12/13 september 1793 slag bij Wervik, waar prins Frederik door een kogel aan zijn schouder gewond raakte. Hij is van deze verwonding nooit geheel genezen. In 1794 werd hij benoemd tot generaalder cavalerie. In het vroege voorjaar onderscheidde hij zich bij het beleg van Landrecies.

In 1795 wilde de prins zich met de loyale troepen terugtrekken op Friesland, om van daaruit de Fransen en de patriotten te bevechten. Dit werd hem door zijn vader niet toegestaan, waarna hij met het stadhouderlijk gezin naar Engeland vluchtte. Op 22 juli 1795 vertrok prins Frederik met zijn aide de camp De Perponcher naar Osnabrück, waar het zogeheten Rassemblement van Osnabrück plaatsvond. In het koninkrijk Hannover verzamelden zich oranjegezinde officieren en er zouden troepen geworven worden voor een inval in de Bataafse Republiek. Pruisen wilde echter een oorlog met Frankrijk vermijden en onder deze druk werd het rassemblement opgeheven.

In Engeland vond hij zijn grote liefde: prinses Mary, een van de dochters van de Engelse koning George III. Van een huwelijk kon echter nog geen sprake zijn omdat George III vond dat zijn ongehuwde oudere dochters eerder aan de beurt waren.

In Oostenrijkse dienst
Prins Frederik begaf zich via Engeland naar Wenen, waar hij in mei 1796 in het Oostenrijkse leger dienst nam met de rang van generaal-majoor. Hij had het bevel over een brigade in het corps van Von Wartensleben, in het leger van aartshertog Karel.Later was hij in Nassau en Zuid-Duitsland onder bevel van Kray, ter verdediging van dat gebied. Prins Frederik nam deel aan diverse gevechten in Duitsland en speelde een rol in de verovering van Kehl in januari 1797. Omdat Frederik de Oostenrijkselegertactiek in Zuid-Duitsland misprees, verlangde aartshertog Karel dat hij samen met hem naar Italië vertrok. Daar werd hij bevelhebber van vier bataljons Duitse grenadiers. Met succes wist hij op 2 april 1797 de voorhoede van Napoleon bij Einödtegen te houden, kort voordat de wapenstilstand viel bij Leoben, die resulteerde in de Vrede van Campo Formio. Vanwege zijn optreden in Einöd kreeg hij van de Oostenrijkse keizer de Maria Theresia Orde. Omdat hij nog steeds last had van zijn schouderwond, werd hij in de zomer van 1797 geopereerd te Görz en verbleef langdurig voor herstel in Baden. Op 29 oktober 1797 werd hij benoemd tot luitenant-veldmaarschalk. Met ziekteverlof bracht hij in de winter van 1797/1798 een bezoek aan Hampton Court. Eind april 1798 keerde hij terug naar Wenen. Er volgde een vijf weken durende inspectietocht langs de Italiaanse grens. Prins Frederik bleek nog steeds niet geheel hersteld en stortte in bij Gorizia. Op 14 november 1798 werd hij benoemd tot opperbevelhebber van het Oostenrijkse leger in Italië, met de titel van kaiserlicher und königlicher Feldzeugmeister. Daar bereidde hij het leger voor op de strijd tegen het Franse leger onder Schérer. Begin december 1798 betrok de prins zijn hoofdkwartier te Padua. Hij concentreerde zich op inspectiereizen en wapenschouwen.

Hij bezocht de vele zieken uit het leger. Mogelijk is de prins bij een van deze bezoeken besmet geraakt met een kwaadaardige koorts. In de nacht van 5 op 6 januari 1799 stierf prins Frederik in de armen van zijn adjudant De Perponcher.

Prins Frederik werd bijgezet in de kruisgang van het Heremietenklooster van Padua. In 1807 liet zijn familie een door Antonio Canova vervaardigd marmeren gedenkteken plaatsen. Dit gedenkteken is met de overblijfselen in 1815 overgebracht naar een nieuw graf aan de buitenzijde van de nabijgelegen Heremietenkerk (Chiesa degli Eremitani). De protestantse Frederik mocht niet in de kerk zelf rusten. In 1820 werd het stoffelijk overschot alsnog in de kerk herbegraven.

Herbegrafenis 1896
In 1896 wilde koningin-regentes Emma dat de stoffelijke resten van de prins werden overgebracht naar de Nieuwe Kerk in Delft. Ze reisde daartoe zelf naar Padua. Op de in de archieven aangegeven plaats werd het stoffelijk overschot echter niet aangetroffen. Het (uiteindelijk gevonden) overschot werd op 3 juli 1896 met een Nederlands marineschip naar Nederland overgebracht en op 7 augustus 1896 bijgezet in de grafkelder van Oranje-Nassau in Delft. Het gedenkteken werd eveneens opnieuw ingemetseld in de Nieuwe Kerk, waar het achter het praalgraaf van koning Willem I aanwezig is 
Oranje-Nassau, Prins Willem George Frederik (I10297)
 
1882 Willem Hendrik was een lid van de Britse koninklijke familie. Hij was een kleinzoon van koning George II van Groot-Brittannië en een broer van koning George III.

Willem Hendrik werd gedoopt in Leicester House elf dagen na zijn geboorte. Zijn peters en meters waren: Prins Willem IV van Oranje-Nassau, de stadhouder der Verenigde Nederlanden, Prins Willem Augustus van Groot-Brittannië een jongere broer van Willems vader en een jongere zuster van Willems vader Prinses Amelia Sophia van Groot-Brittannië. Als kleinzoon van de monarch werd hij bij zijn geboorte Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem Hendrik. Hij was toen vierde in lijn van de troonopvolging.

Willem Hendrik trad later toe tot het Britse leger. Toen zijn vader stierf op 20 maart 1751, werd Willems oudste broer, George, de nieuwe kroonprins, die op 25 oktober 1760 als George III zijn grootvader, George II, opvolgde als koning.

Door zijn broer, koning George III van het Verenigd Koninkrijk werd Willem in 1760 hertog van Gloucester en Edinburgh en graaf van Connaught gemaakt. Hij werd Ridder in de Orde van de Kousenband op 27 mei 1762 
van Gloucester and Edinburgh, Hertog William Henry (I5432)
 
1883 Willem I was van 1816 tot 1864 koning van Württemberg. Hij is in Nederland vooral bekend als vader van Sophie van Württemberg, de eerste echtgenote van koning Willem III.

Willem ging in 1800 als vrijwilliger in het Oostenrijkse leger en leefde daarna van 1806 tot 1812 als kroonprins teruggetrokken in Stuttgart. In 1808 trouwde hij met prinses Caroline Augusta, maar hij liet zich in 1814 van haar scheiden. In 1816 trouwde hij met grootvorstin Catharina Paulowna.

Overigens was Catharina's zuster Anna Paulowna getrouwd met koning Willem II. Zij had ernstige bezwaren tegen het huwelijk tussen haar zoon en haar nichtje, dat ze als inteelt beschouwde. Willem I trouwde in 1820 voor de derde maal met zijn nicht Pauline van Württemberg.

Op 27 augustus 1815 benoemde de Nederlandse koning Willem I de Württembergse kroonprins tot grootkruis in de Militaire Willems-Orde.

Na de dood van zijn vader werd Willem op 30 oktober 1816 de tweede koning van Württemberg. Hij kondigde een amnestie af, verlaagde de belasting en stelde in september 1819 na veel discussie een grondwet in. Zijn kroning viel in een periode van sterke economische crisis (misoogsten en prijsstijgingen). De nieuwe koning stelde ter herinnering aan zijn overleden vader een ridderorde, de Frederiks-Orde (Duits: "Friedrichs-Orden") in. Hij was zeer geïnteresseerd in landbouw en werd ook wel koning der boeren genoemd. Als gepassioneerd paardenfokker stimuleerde hij de landbouw (en dan met name de wijnbouw) aanzienlijk en kocht van zijn privé-vermogen grote lappen grond die hij als modelboerderijen liet functioneren. Koning Willem liet in het buitenland runderen en schapen kopen om die in Württemberg te fokken. Beroemd waren zijn Arabische hengsten. Hij liet in Bad Cannstatt een "tuinhuis met woongebouwen en sierplantenkassen in Moorse stijl" bouwen, de huidige dierentuin annex hortusbotanicus Wilhelma.

Het revolutiejaar 1848 liet ook Württemberg niet onberoerd, hoewel er in het koninkrijk geen geweld werd gepleegd. Willem moest minister Johannes Schlayer van Binnenlandse Zaken en andere ministers ontslaan en nam mensen met meer liberale ideeën aan. Hij vaardigde een democratische constitutie uit, maar toen de revolutie was weggeëbd ontsloeg hij de liberale ministers en nam de oude regering weer aan. De grondwet van 1819 werd weer hersteld.

Willem I stierf op slot Rosenstein in Cannstatt. Zijn graf bevindt zich in het mausoleum (de Grabkapelle) op de Württemberg in Stuttgart-Rotenberg dat hij voor zijn tweede echtgenote Catharina Paulowna had laten bouwen. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Karel I.

Onderscheidingen
- Grootkruis in de Frederiks-Orde
- Grootkruis in de Orde van Verdienste
- Grootkruis in de Kroonorde
- Ridder in de Orde van de Olifant in 1817
- Grootkruis in de Militaire Willems-Orde op 27 augustus 1815[1]
- Commandeur in de Orde van Maria Theresia
- Grootkruis in de Leopoldsorde
- Ridder der Eerste Klasse in de Orde van de IJzeren Kroon
- Ridder in de Orde van de Kousenband
- Ridder Grootkruis in de Orde van het Bad
- IJzeren Kruis 1813, 2e klasse
- Orde van Sint-Andreas de Eerstgeroepene op 22 augustus 1826
- Orde van Sint-George
- - 2e klasse op 13 mei 1814
- - 3e klasse op 19 mei 1814
- Alexander Nevski-orde op 3 mei 1814 
von Württemberg, Koning Friedrich Wilhelm Carl (I16033)
 
1884 Willem I, Prins van Oranje-Nassau, was de eerste koning der Nederlanden uit het Huis Oranje-Nassau.

Na de nederlaag van Napoleon in de Slag bij Leipzig in 1813 werd hij ingehuldigd als 'Soeverein Vorst' der Verenigde Nederlanden. Op 16 maart 1815 riep hij zichzelf uit tot koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en hertog van Luxemburg, waarna hij op 21 september 1815 in Brussel werd ingehuldigd als koning. In hetzelfde jaar werd op het Congres van Wenen door de Europese mogendheden besloten om het Hertogdom Luxemburg te promoveren tot Groothertogdom en Willem te erkennen als eerste groothertog, met bevestiging van de koningstitel. Hiermee was de kersverse Nederlandse monarchie binnen Europa formeel erkend. Het nieuwe koninkrijk fungeerde als buffer voor zowel Frankrijk als het Verenigd Koninkrijk. Na de troonsafstand in 1840 noemde Willem I zich koning Willem Frederik, graaf van Nassau.

In Duitsland was Willem I van 1803 tot 1806 "Fürst" (vorst) van het vorstendom Nassau-Oranje-Fulda. In 1806 en in de periode 18131815 was hij tevens vorst van het vorstendom Nassau-Oranje.

Na de dood van stadhouder Willem V stond hij tot 1815 bekend als Willem VI.

Willem Frederik trouwde in 1791 zijn volle nicht Wilhelmina van Pruisen, een zuster van Frederik Willem III, koning van Pruisen.

Vorst van Nassau
Van Engeland naar Napoleon

In 1793 streed hij als kapitein-generaal tegen de Fransen in de Zuidelijke Nederlanden en Noord-Frankrijk. Aanvankelijk leken de Franse revolutionairen teruggedrongen te zijn, maar ze kwamen terug. In 1795 stond hij als erfprins, 23 jaar oud, aan het hoofd van het Staatse leger tegen de invallers. Toen de Fransen oprukten vluchtte hij met zijn vader naar Engeland. Op 6 januari 1799 overleed zijn broer prins Frederik die als generaal in Oostenrijkse dienst streed tegen Napoleon.

In augustus 1799 probeerde Willem met Engeland en Rusland het stadhouderlijk gezag te herstellen vanuit Noord-Holland, maar deze militaire actie mislukte. Op 10 oktober 1799 werd een bestand getekend in Alkmaar en een week later waren de Engelse en Russische troepen verdwenen. Er werd wel een flink aantal Bataafse deserteurs, muiters en oorlogsgevangenen naar Engeland getransporteerd, waaruit Willem de Hollandse Brigade formeerde. Zijn vader legde zich neer bij het feit dat de politieke rolvan de Oranjes uitgespeeld was. Zo nog niet zoon Willem, die uiteindelijk in 1803 als compensatie voor het verlies van zijn bezittingen in de Nederlanden van Napoleon de voormalige prinsbisdommen Fulda en Abdij van Corvey, de Abdij Weingarten en de rijksstad Dortmund kreeg. Die samen gingen het vorstendom Nassau-Oranje-Fulda vormen.

In 1801 probeerde de erfprins via zijn afgezant Maximiliaan d'Hangest een soort eerste consul van de Nederlandse republiek te worden. Omdat de tegemoetkoming door Napoleon op prijs werd gesteld, werd Willem uitgenodigd naar Parijs te komen waar hij op 25 februari 1802 sprak met Napoleon. Voor de functie van eerste consul werd hij afgewezen. Daarnaast vroeg en kreeg hij Duits gebied ter compensatie van de verloren Nederlandse domeinen. Dit waren andere Duitse gebieden dan de stamlanden van Nassau die steeds in het bezit van de Oranjes waren geweest. Op 23 mei 1802 sloten Frankrijk en Pruisen een verdrag, waarbij Fulda en een aantal andere gebieden (Corvey, Weingarten en Dortmund) aan de prins van Oranje werden toegezegd. Prins Willem V wees deze in zijn ogen geroofde bezittingen verontwaardigd voor zichzelf af en liet ze over aan de erfprins. Op 22 oktober bezetten Pruisische troepen het prinsbisdom om de belangen van Oranje veilig te stellen en op 6 december hield Willem zijn intocht als vorst in Fulda.

Van Napoleon naar Pruisen

Na de dood van zijn vader op 8 april 1806 in Brunswijk, werd Willem ook vorst van Nassau. Willem zou de landen niet in bezit nemen. Op 12 juli 1806 werd de Rijnbond gesloten en een deel van de landen van Willem werd onder de soevereiniteit van andere vorsten geplaatst. Willem was als Napoleons vazal in het vorstendom Fulda niet verschenen en zodoende werd in artikel 24 de heerlijkheid Weingarten bij het koninkrijk Württemberg gevoegd, de graafschappen Siegen, Dillenburg en Hadamar bij het groothertogdom Berg en het graafschap Diez en het aandeel in het dorp Münzfelden aan het hertogdom Nassau. Op dit moment bleven dus nog Fulda, Corvey en Dortmund over. Toen op 6 augustus een einde kwam aan het Heilige Roomse Rijk was Willem theoretisch zelfs soeverein vorst van deze landen. In augustus 1806 besloot Pruisen, dat in de twee voorgaande oorlogen tegen Frankrijk neutraal was gebleven, om zich bij de coalitie te voegen en de oorlog aan Frankrijk te verklaren, vanwege de Franse inmenging in Duitse zaken. Pruisen stelde een ultimatum aan Napoleon dat afliep op 1 oktober 1806. Willem koos voor zijn familiebanden met Pruisen en liep over naar de coalitie tegen Napoleon. De Vierde Coalitieoorlog tegen Napoleon verliep echter dramatisch voor Pruisen. Na de Slag bij Auerstedt werd Willem op 16 oktober te Erfurt in zijn functie van Pruisisch generaal door de Fransen gevangengenomen. Hij werd nog dezelfde dag weer in vrijheid gesteld en vertrok meteen daarna naar Berlijn. In Pruisen moest hij op beschuldiging van lafheid voor de krijgsraad verschijnen. Hij werd noch vrijgesproken, noch veroordeeld. Op 31 oktober ontnam Napoleon de prins vanwege diens verraad bij legerorder zijn vorstendommen. Napoleon schonk hem ter compensatie later een pensioen voor dit verlies, dat in eerste instantie was bedoeld ter compensatie van het verlies van zijn Nederlandse domeinen. Na de Pruisische nederlaag probeerde Willem tevergeefs zijn Duitse bezittingen van Napoleon terug te krijgen. Tot eind 1813 woonde hij met zijn gezin in het Niederländisches Palais in Berlijn.

Met Pruisen naar de overwinning

Na de nederlaag van Napoleon in 1813 in de Slag bij Leipzig stortte het staatkundige systeem in Midden-Duitsland ineen. De oude situatie werd niet zonder meer hersteld. De meeste gebieden kwamen onder militair bestuur te staan van Rusland, Oostenrijk of Pruisen. Willem werd door zijn banden met Pruisen direct hersteld in de gebieden van vóór 1803. Het napoleontische groothertogdom Berg bestond niet meer en in de Nassause graafschappen Siegen, Dillenburg en Hadamar kon de restauratie direct uitgevoerd worden. Voor het graafschap Diez lag de situatie iets anders, want de hertog van Nassau had zich op tijd bij de geallieerden aangesloten. Toch werd ook dit gebied aan Oranje overgedragen. Uiteindelijk zou de regering van Willem I in Nassau van korte duur zijn. In 1815 werd een verdrag met Pruisen gesloten, waarbij de oude stamlanden van Nassau werden afgestaan in ruil voor het nieuwe groothertogdom Luxemburg.

Koning der Nederlanden
November 1813

Op 30 november 1813 zette Willem na achttien jaar weer voet op Nederlandse bodem. In Londen was hij per brief uitgenodigd als "soeverein vorst" de regering op zich te nemen. De brief was afkomstig van het Driemanschap van 1813, de Haagse notabelenGijsbert Karel van Hogendorp, Frans Adam van der Duyn van Maasdam en Leopold van Limburg Stirum. Willem aanvaardde hun uitnodiging en het Engelse fregat The Warrior bracht hem naar de kust van Scheveningen. Met een boerenwagen werd hij vervolgens uit zee naar het strand gebracht en in een open rijtuig onder begeleiding van een vreugdevolle menigte naar Den Haag gereden. Een van de eerste dingen die hij in Nederland deed, was een proclamatie uitvaardigen, waarin hij aankondigde: "Ons gemeeneVaderland is gered: De oude tyden zullen weldra herleeven." Van Hogendorp werd eerst samen met Van der Duyn tot graaf verheven, maar overigens na verloop van tijd door de koning ontslagen wegens zijn voortdurende kritiek op de gang van zaken. Op 1december werd Willem tot soeverein vorst uitgeroepen, wat op 2 december door hem werd aanvaard.

Congres van Wenen

In 1815 keerde Napoleon kortstondig terug en aan Willem werden op het Congres van Wenen de voormalige Oostenrijkse Nederlanden toegezegd (die hij reeds stilzwijgend had bezet). De Nederlanden zouden, zo hoopten Engeland en Pruisen, een sterke bufferstaat aan de Franse noordgrens vormen. Op 16 maart 1815 nam soeverein vorst Willem I zelf de titel koning der Nederlanden aan. Hij kreeg als compensatie voor de hem ontnomen Nassause erflanden als privébezit ook Luxemburg en werd daardoor groothertog van Luxemburg. Na de Belgische afscheiding werd hij voor het verlies van Waals Luxemburg als hertog weer gecompenseerd met het restant (de huidige Nederlandse provincie) van Limburg. Voor de inhuldiging in de Nieuwe Kerk is een nog altijd bestaand verguld messing model van een kroon opgesteld, waarvan werd verondersteld dat het de stadhouderlijke begrafeniskroon was. Bij de inhuldiging in Brussel spotte men over een "houten kroon" en ook over de grote hoeveelheid uitgestrooide koperen munten ("de koperen Koning"). Zo ontstond een Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Een nieuwe grondwet werd opgesteld: Het Zuiden werd mede onder druk van Groot-Brittannië verplicht samen te gaan met het Noorden (union intime et complète). Willem was tevreden met zijn machtsuitbreiding; Engeland behield evenwel Duinkerke als steunpunt op het continent.

Voortbouwend op de Franse tijd

Koning Willem I kon gebruikmaken van de bestuurlijke infrastructuur die het Franse Keizerrijk en het koninkrijk Holland hadden achtergelaten. De republikeinse inwoners van het noorden waren gewend geraakt aan een centraal bestuur met een hofcultuur. Willem I versterkte die cultuur door hoffunctionarissen te benoemen. Er werd een nieuwe adel gecreëerd in de noordelijke provincies waar oude adel vrijwel ontbrak of uitgestorven was. Koning Willem I wilde geen politieke afrekening met de bestuurlijke elite die Lodewijk Napoleon en Napoleon I had gesteund; hij benoemde zelfs voormalige patriotten zoals Jan Willem Janssens op hoge posten. De koning zag zijn ministers als zijn "dienaren" en achtte zichzelf verantwoordelijk, ondanks het feitdat zijn koninklijke besluiten steeds door ministers werden medeondertekend; contrasigneren. Vastgesteld kan worden dat de basis voor zijn koningschap door Napoleon al was gelegd. De initiatieven die door Napoleon rond de verbetering van de infrastructuur, de waterwegen en de overdracht van de kerken aan de belangrijkste religieuze groep ter plaatse in gang was gezet werden door Willem I voortgezet, later ontwikkelde hij zich meer als een autoritaire vorst omdat hij zich door de Staten-Generaal gedwarsboomd zag in zijn vernieuwende ideeën.

Regeren van Den Haag en Brussel

De regering zou om het jaar in 's-Gravenhage en in Brussel resideren. Voor de koning werd een nieuw Koninklijk Paleis in Brussel gebouwd. Willem I kon zodoende beschikken over een stadsresidentie te Brussel, in Amsterdam over het Paleis op de Dam en in Den Haag over Paleis Noordeinde. Verder stonden het Kasteel van Laken, Huis ten Bosch en Paleis Het Loo tot zijn beschikking. Een aantal Oranjeresidenties had de Franse tijd niet overleefd. De prins van Oranje kreeg de beschikking over stadspaleizen te Brussel en Den Haag en verkreeg het buitenverblijf te Tervuren en Paleis Soestdijk in eigendom. De voertaal van het hof was meest Frans. De wetten werden in het Frans en in het Nederlands afgekondigd. De uitvoerende bestuurstaal volgde de taalgrens, wat in het zuiden bij de verfranste burgerij nogal wat weerstand opriep.

Koopman-koning

Willem handhaafde als absoluut monarch en verlicht despoot de hervormingen uit de Franse Tijd. Willem was een ondernemer die sterk investeerde in de industrie in het zuiden van zijn land. Hij was oprichter en aandeelhouder van de Algemeene Nederlandsche Maatschappij ter Begunstiging van de Volksvlijt. In 1830 werd dit de Belgische Generale Maatschappij. In 1824 stichtte hij de Nederlandsche Handel-Maatschappij. Willem was zeer verdienstelijk voor de waterstaat. Nieuwe kanalen en straatwegenwerden in zijn opdracht aangelegd. Investeringen in zulke grote nationale projecten deed hij bij politieke tegenstand buiten de begroting om met behulp van het Amortisatiesyndicaat, waarin de kroondomeinen tot zekerheid waren ondergebracht. Winsten waren op deze wijze in zijn voordeel, verlies belastte deze staatseigendommen. Willem steunde William Cockerill in 1817 in Seraing bij de bouw van de grootste stoommachinefabriek in Europa. In 1820 bouwde dat bedrijf zijn eerste stoomboot en in 1835 zijn eerste stoomlocomotief. De steun zou Cockerill bij de Belgische Revolutie niet in dank afgenomen worden. Willem was de eerste kapitalistische heerser van Europa, die met enigszins moderne methoden zijn inkomsten enorm vergrootte terwijl dearbeidersklasse verpauperde. Na zijn overlijden werd zijn te verdelen boedel gewaardeerd op ongeveer 30 miljoen gulden, op enkele twijfelachtige investeringen na die gemeenschappelijk bezit van zijn kinderen bleven. Een derde van de bevolking van Amsterdam leefde vanaf de Franse tijd van de kerkelijke en burgerlijke armenzorg, die overigens door buitenlanders in vergelijking met andere Europese landen als tamelijk royaal werd gezien. Hij maakte werk van de invoering van het metrieke stelselen wilde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden een moderne en verlichte eenheidsstaat maken. Op godsdienstig en taalkundig gebied ondervonden deze hervormingen weerstand.

In 1827 ontstond het plan een kanaal door Gran Colombia te graven; koning Willem I werd enthousiast. Hij richtte in 1828 de Westindische Maatschappij op, voor het overgrote deel familiebezit. In 1830 is het plan opgegeven.

Belgische afscheiding
In Vlaanderen werd Nederlands de officiële taal, tot ongenoegen van de in sterke mate verfranste burgerij. Ook de staatscontrole op het curriculum van de katholieke seminaries kwam hem op verzet te staan. De sterk op Frankrijk gerichte rooms-katholieke kerkelijke elite wilde zich, ondanks het met de Heilige Stoel uitonderhandelde concordaat, niet onderwerpen aan deze modernistische protestantse vorst. Toen op 25 augustus 1830 een nationalistische opera in Brussel werd opgevoerd (De Stomme van Portici), brak in Brussel de Belgische Revolutie uit, die onder sterke militaire steun van Frankrijk uitmondde in een onafhankelijk koninkrijk België.

Willem stuurde in 1831 een leger naar België om Brussel te heroveren. Het stond onder opperbevel van kroonprins Willem en onder andere onder bevel van de tweede zoon van de koning, Frederik en Karel Bernhard van Saksen-Weimar-Eisenach. Deze Tiendaagse Veldtocht werd ondanks aanvankelijke successen een fiasco, omdat de Franse koning troepen stuurde om de intussen ingezworen koning Leopold te helpen. De Belgische koning had diplomatiek een grote alliantie. Hij had in zijn jeugd aan het Russische hof gediend, was de weduwnaar van een Engelse troonopvolgster en zou trouwen met een Franse koningsdochter. Willem werd onder grote diplomatieke druk verplicht de onafhankelijkheid van het koninkrijk België te aanvaarden. Hoewel Willem de steunvan de grootmachten verloor, bleef hij zich koppig tegen vrede verzetten. De koopman-koning maakte de staat praktisch bankroet met zijn volhardingspolitiek en zijn reputatie als betrouwbaar financieel genie kreeg een deuk. In 1839 erkende hij uiteindelijk de jonge Belgische staat. De afscheiding vereiste een grondwetswijziging, waarbij de strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor de ministers werd ingevoerd (1840). Dit was een inperking van 's konings macht en Willem vond dat te ver gaan.

Abdicatie en laatste jaren
De inperking van zijn macht en de Belgische afscheiding waren de voornaamste redenen voor Willem om op 7 oktober 1840 troonsafstand (abdicatie) te doen ten gunste van zijn zoon, kroonprins Willem. In november vertrok Willem I naar Berlijn. Hij behield zijn koninklijke rang en zijn aanspreektitel werd: Zijne Majesteit de graaf van Nassau. Hij woonde eerst bij zijn dochter Marianne en betrok later het nog altijd aan hem toebehorende Niederländisches Palais. In Berlijn trouwde hij op 17 februari 1841 met de rooms-katholieke H.R. rijksgravin Henriëtte d'Oultremont de Wégimont, een voormalige hofdame van Willems eerste echtgenote Wilhelmina. Hoewel ze van vaderskant afstamde uit een Waalse adellijke familie was zij in Maastricht geboren en daarmee Nederlandse van nationaliteit. Willem had haar al willen trouwen toen hij nog koning was, maar zijn familie en ministers verzetten zich tegen dit morganatisch huwelijk. Zijn oudste zoon, inmiddels koning, bleef zich na de huwelijksvoltrekking tegen de verbintenis verzetten en deelde zijn vader mee dat het huwelijk in Nederland ongeldig was. Zijn vader kondigde daarop aan in Den Haag opnieuw met haar in het huwelijk te treden. Om een publiek schandaal te voorkomen gaven Willem II enzijn ministers alsnog toe en werd het huwelijk op 2 oktober 1841 - zonder daar enige ruchtbaarheid aan te geven - bijgeschreven in de burgerlijke stand van de Nederlandse hofstad. Willem ging met zijn nieuwe echtgenote wonen in het Nederlandse paleis aan de Unter den Linden in Berlijn.

Willems abdicatie betekende niet het einde van zijn betrokkenheid bij de rijksfinanciën. Hij leende de staat tien miljoen gulden tegen 3% rente om bankroet te voorkomen.

Op 12 december 1843 overleed Willem in Berlijn op 71-jarige leeftijd. Zijn stoffelijk overschot werd op 2 januari 1844 bijgezet in de Koninklijke Grafkelder in de Nieuwe Kerk in Delft. Willem I was overgrootvader toen hij overleed; een maand voor de abdicatie was zijn kleinzoon, de latere koning Willem III, vader geworden van de erfopvolger Willem (Wiwill). De enige keer dat de vier generaties samen in het openbaar waren verschenen, was bij de doop van Wiwill in 1840.

Willem I en Gent
Op 20 oktober 2018 werd aan de Reep te Gent een standbeeld onthuld voor Willem I. Initiatiefnemer hiervoor was het Comité 1815-2015. Willem Bedankt! onder leiding van de Groot-Nederlandsgezinde professor Alexander Evrard. Ze herdenken hiermee de 200e verjaardag van zijn troonsbestijging en onderstrepen zijn belang voor de ontwikkeling van de stad. Hij stichtte de Universiteit Gent in 1817 en verkoos, ondanks sterke druk, Gent en niet Brugge als locatie. In 1823 nam hij de beslissing om het kanaal Gent-Terneuzen aan te laten leggen.

Titels
Naast koning der Nederlanden droeg Willem I de titels prins van Oranje-Nassau, vorst van Fulda (18031806), graaf van Corvey, Weingarten en Dortmund (18021806) en later als Willem I soeverein vorst van het Soeverein Vorstendom der Verenigde Nederlanden (18131815), hertog van Luxemburg (1815), groothertog van Luxemburg (18151840) en hertog van Limburg (18391840). Na zijn abdicatie nam hij de titel en naam koning Willem Frederik graaf van Nassau aan.

Wapen
Het wapen van Willem I der Nederlanden als soeverein vorst der Nederlanden werd vastgesteld op 14 januari 1814. Het wapenschild was een herinnering aan dat van Maurits en Frederik Hendrik. Het wapen was gekartileerd van de republiek en de wapenschilden van de Oranjes.

Uit de erfenis der Oranjes is Chalon, de jachthoorn van Orange en Genève, terug te zien. Een combinatie die ook in het wapen van de Vader des Vaderlands al een prominente plaats had ingenomen. De leeuw van Nassau, een gouden leeuw op een blauw veld dat bezaaid is met gouden balken, is als hartschild geplaatst.

Uit de erfstadhouderlijke erfenis van zijn vader Willem V nam de soevereine vorst de kroon en de schildhoudende leeuwen en het devies "Je Maintiendrai" over. Rond het schild hing een afgeleide van de Pruisische Hoge Orde van de Zwarte Adelaar, de soevereine vorst bezat immers nog geen eigen ridderorde. De jonge vorst had ook voor een kousenband kunnen kiezen.

Het wapen deed slechts 20 maanden dienst, want op 24 augustus 1815 nam Willem Frederik die nu koning Willem I der Nederlanden was een nieuw wapen aan.

Julie von der Goltz
Tussen 1807 en 1812 werd Willem I vader van vier kinderen (twee dochters en twee zonen) die verwekt waren bij een vrouw die in het doopregister Maria Dorothea Hoffmann wordt genoemd. Dit zou mogelijk hofdame Julie von der Goltz (1780-1841) zijn geweest, ofwel: Juliane Karoline Philippine von der Goltz, dochter van Karl Franz von der Goltz (1740-1804), de Pruisische minister van oorlog. De kinderen kregen de achternaam Von Dietz, naar een van de titels van Willem I (graafschap Diez). Deze kinderen werden ook financieel ondersteund met het door Willem I opgerichte, en in 1856 geliquideerde, Von Jasmund Fonds dat een vast inkomen van 10.000 gulden per jaar opleverde.

Een van die kinderen was Wilhelmina Maria von Dietz, die in Berlijn gedoopt werd. Ze overleed in 1836 bij de geboorte van een zoon. Het restant van het Von Jasmund Fonds werd bij de liquidatie in 1856 uitgekeerd aan haar toen meerderjarige zoon, uit haar huwelijk met C.A.I. von Jasmund 
der Nederlanden, Koning Willem (I) Frederik (I9938)
 
1885 Willem II was de laatste koning van Württemberg. Hij regeerde van 1891 tot de novemberrevolutie in 1918. Toen het duidelijk was dat koning Karel I kinderloos zou blijven werd Willem als troonopvolger aangewezen en zo opgevoed.

Willem trad in dienst bij het Pruisische leger in Potsdam, een functie die hem echter niet bijzonder aantrok. Toen koning Karel in zijn laatste jaren tekenen van oververmoeidheid begon te vertonen, nam de jonge prins al representatieve taken van hem over. Dit huwelijk uit liefde met een lid van de tamelijk onbelangrijke dynastie van het staatje Waldeck-Pyrmont kon in Württemberg op weinig enthousiasme rekenen.

Koningschap
Willem werd na de dood van Karel op 6 oktober 1891 koning. Hij leefde als een burger uit de hogere middenklasse en wandelde tot in zijn laatste dagen als koning zonder bewaking of begeleiding door Stuttgart. Mannen uit het volk nodigde hij uit voor herenavonden in zijn Stuttgartse residentie het Wilhelmspalais.

Willem II stond afstandelijk tegenover de Duitse keizer Wilhelm II, aangezien hij niet veel ophad met diens militarisme. Bovendien eiste de keizer - in een tijd waarin de monarchie als staatsvorm al onder druk stond - strikte ondergeschiktheid en gehoorzaamheid van zijn onderdanen terwijl koning Willem de besluiten van zijn landdag en de meningen van zijn ministers respecteerde. De keizer wist Willems goedmoedigheid en besluiteloosheid meermaals uit te buiten. Onder Willems bescherming vondin Stuttgart een socialistisch congres plaats en in het hoftheater werden stukken opgevoerd die in andere staten verboden waren (zoals van Frank Wedekind).

In 1906 werd onder Willems bewind een grondwetshervorming doorgevoerd. De Tweede Kamer bestond voortaan niet enkel meer uit leden van de happy few, maar werd een echte volkskamer; de Eerste Kamer werd uitgebreid met leden van de adel en vertegenwoordigers van kerken, hogescholen, landbouw, industrie, handel en nijverheid. Steden kregen nu in de Tweede Kamer deels een aantal stemmen naar hun aantal inwoners. Voordien had elke stad evenveel stemmen, onafhankelijk van het aantal inwoners.

Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog trof de koning zwaar: met tranen in de ogen nam hij afscheid van de troepen in Stuttgart. Onder het volk heerste echter patriottische massahysterie en groot enthousiasme voor de oorlog. Het was duidelijk dat Württemberg bij de oorlog niets te winnen had, maar koning Willem zag de ontwikkelingen op fatalistische wijze aan.

Einde van de monarchie
Na de oorlog was het duidelijk dat de monarchie geen lang leven meer beschoren was. Op 8 november 1918 kondigden de sociaaldemocraten een massademonstratie aan. De regering deed niets en Willem ging met zijn hond wandelen in de tuin. Uit een meerderheid van de landdag werd een parlementaire regering samengesteld. Op 9 november maakte rijkskanselier prins Max van Baden het aftreden van de keizer bekend. Willem beëdigde een overgangsregering, maar diezelfde middag bezette een groep demonstranten het Wilhelmspalais. De veiligheidsdienst greep niet in, een feit waarover Willem zo teleurgesteld was dat hij diezelfde avond nog Stuttgart verliet.

De overgangsregering trad terug en op 11 november nam een groep revolutionairen onder leiding van de sociaaldemocraat Wilhelm Blos de regering op zich: die Republik ist erklärt (de republiek is uitgeroepen) luidde de proclamatie. Koning Willem II deed op 30 november troonsafstand en nam de titel van hertog van Württemberg aan. Hij stierf in oktober 1921 te Bebenhausen. Het feit dat het volk hem tijdens de revolutie niet steunde had hij nooit kunnen verkroppen en op zijn verzoek werd de begrafenisstoet om Stuttgart heen geleid. Hij werd op de Alte Friedhof in Ludwigsburg naast zijn eerste vrouw en zoontjes begraven 
von Württemberg, Koning Wilhelm Karl Paul Heinrich Friedrich (I16083)
 
1886 Willem II was van 1821 tot 1847 keurvorst van Hessen-Kassel.

Hij studeerde te Marburg en Leipzig en huwde in 1797 met Augusta van Pruisen. Toen Hessen-Kassel na de Slag bij Jena in 1806 door Frankrijk werd veroverd, volgde hij zijn vader naar Holstein en Praag en ging vervolgens in 1809 naar Berlijn. Hij streed in 1813 in het Pruisische leger in de Volkerenslag bij Leipzig en werd in 1814 opperbevelhebber van het Kasselse leger.

Hij volgde in 1821 zijn in dat jaar overleden vader op. Evenals Willem I regeerde hij op reactionaire wijze en weigerde hij een nieuwe grondwet toe te staan. Hierdoor, en door het feit dat zijn populaire echtgenote zich met een groot deel van de adel van het hof terugtrok toen hij zijn maîtresse Emilie Ortlöpp tot gravin van Reichenbach verhief, kwam het na de Franse Julirevolutie (1830) tot een opstand. Hij zag zich gedwongen de stenden bijeen te roepen en aanvaardde op 5 januari 1831 een liberale constitutie. Na de terugkeer van zijn maîtresse - inmiddels ook gravin van Lessonitz - ontstond opnieuw onrust. Willem trok zich hierop terug naar Hanau en benoemde op 30 september 1831 zijn zoon, de keurprins Frederik Willem, tot regent.

Hij bemoeide zich verder niet meer met de regering en leefde afwisselend in Hanau, Philippsruhe, Baden en Frankfurt am Main. Na de dood van zijn echtgenote sloot hij een morganatisch huwelijk met gravin Lessonitz, na haar dood in 1843 met Carolinevon Berlepsch, barones van Bergen. Hij stierf op 20 november 1847 en werd opgevolgd door Frederik Willem 
von Hessen-Kassel, Landgraaf en keurvorst Wilhelm (I6584)
 
1887 Willem II, prins van Oranje-Nassau, was van 7 oktober 1840 tot aan zijn dood in 1849 koning der Nederlanden, groothertog van Luxemburg en hertog van Limburg.

Zijn grootvaders waren de heersende stadhouder Willem V en de Pruisische koning Frederik Willem II van Pruisen. Hij had een jongere broer: Frederik (1797-1881), en twee jongere zusters: Paulina (1800-1806) en Marianne (1810-1883). Na de uitroepingvan de Bataafse Republiek in januari 1795 vluchtte de gehele stadhouderlijke familie, waaronder de toen tweejarige Willem naar Engeland. Vanaf 1797 verbleef Willem samen met zijn ouders aan het hof van de koning van Pruisen in Berlijn. Hier werd hij van 1803 tot 1809 opgeleid aan de militaire academie. Een van de leraren verbonden aan deze academie was Carl von Clausewitz. Willem raakte hier goed bevriend met de Pruisische prinsen.

Vanaf 1809 tot 1811 studeerde hij in Oxford. In deze periode maakte hij in gezelschap van zijn gouverneur de Constant Rebecque twee lange reizen. Eerst door het zuidwesten van Engeland, later een reis van ruim vier maanden door het noorden van Engeland, Schotland en Ierland. Daarna diende hij op het Iberisch schiereiland drie jaar lang in het Engelse leger als een van de aides-de camp van Arthur Wellesley, de bevelhebber van het Engelse expeditieleger op het Iberisch schiereiland. Hier maakte hij in 1812 onder andere de zeer bloedige bestorming van het fort van Badajoz en de succesvolle Slag bij Salamanca mee. Hij ontsnapte meermalen maar nipt aan de dood. De reden dat zijn vader zulke ongebruikelijk grote risico's met het leven van de troonopvolger nam, was gelegen in het feit dat Willem de laatste troefkaart was, waar de Oranje-dynastie nog over kon beschikken in een poging om weer een vooraanstaande rol op het Europees toneel te gaan spelen. Het plan was om Willem te laten trouwen met de Engelse kroonprinses Charlotte.

Nadat zijn vader in november 1813 met Engelse steun (met name van de minister van buitenlandse zaken Castlereagh) soeverein vorst van de Nederlanden was geworden, zette Willem enige weken later voet op Nederlandse bodem. Toen zijn vader zich in 1815 in de aanloop naar de Slag bij Waterloo uitriep tot koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werd Willem officieel troonopvolger. In die periode was hij tot de komst van Wellesley (sinds 1814 ook bekend als de hertog van Wellington) opperbevelhebber van de aanwezige geallieerde Engelse, Nederlandse, Belgische en Duitse troepen. Zijn rol, met name in de voorbereiding op de Slag bij Quatre-Bras was cruciaal. Hij zag de strategische waarde van Quatre-Bras en had van tevoren goede afspraken gemaakt met de generaals de Constant Rebecque (zijn vroegere gouverneur) en de Perponcher over hoe te handelen in het geval van een Franse aanval langs deze route. Vooral daardoor wist zijn leger van Belgische, Nederlandse, Duitse en Engelse troepen hier onverwachts stand te houden tegen een Franse overmacht onder maarschalk Ney. Zonder dit succes was er geen Slag bij Waterloo geweest. In de Slag bij Waterloo raakte Willem II zwaar gewond aan zijn schouder. De rest van zijn leven werd hij zowel in binnen- als buitenland gezien als een van de grote helden die Napoleon definitief hadden verslagen.

Huwelijk en gezin
Van december 1813 tot in mei 1814 was Willem verloofd met de Britse kroonprinses Charlotte Augusta, dochter van de latere koning George IV. Zij verbrak de verloving en huwde uiteindelijk met Leopold van Saksen-Coburg, de latere koning Leopold I van België. Willem II trad op 21 februari 1816 in het huwelijk met Anna Paulowna, een dochter van tsaar Paul I van Rusland.

De homoseksuele relaties die Willem II als kroonprins en koning onderhield, werden door onder anderen Eillert Meeter beschreven. De koning zou zich hebben omringd met dienaren die hij niet kon ontslaan vanwege wat Meeter de "afschuwelijke motieven" noemde, waarvoor hij hen had aangenomen. Historici hebben Meeter meer dan een eeuw voor leugenaar uitgemaakt, maar in 2004 bleek uit documenten in het Koninklijk Huisarchief dat hij de waarheid heeft geschreven.

Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
Na de hereniging van de Nederlanden werd hij onder andere minister van defensie in de regering van zijn vader. Hij verbleef echter meestal in de Zuidelijke Nederlanden in Brussel, ook in de zes maanden per jaar dat de regering zetelde in Den Haag (er werd gewisseld met Brussel). Daar kwam hij in 1816 in contact met Franse revolutionairen die de Bourbonmonarchie wilden afzetten, een burgerlijk bestuur wilden invoeren en Zuid-Nederland bij Frankrijk wilden voegen. Willem werd de kandidaat vandeze rattachisten om koning Lodewijk XVIII op te volgen. Willems zwager, tsaar Alexander I, kwam via zijn zuster het plan te weten en lichtte koning Willem I in. Die werd razend en vader en zoon leefden vervolgens in onmin.

Willem had zijn les niet geleerd. In 1820 ontdekte de Franse regering weer een complot tegen Lodewijk XVIII, waar Willem eveneens een rol in speelde. Met diplomatie kon zijn vader een rel vermijden.

In 1829 werd Willem benoemd tot vicepresident van de Raad van State en voorzitter van de ministerraad, wat hij zou blijven tot zijn troonsbestijging in 1840. In deze functies was hij formeel de belangrijkste adviseur van zijn vader.

Koning Willem II
Op 7 oktober 1840 besteeg hij -bijna 48 jaar oud- de troon als Willem II. De inhuldigingsplechtigheid vond plaats op 28 november 1840 in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Daarmee is hij tot op heden bij aantreden het oudste Nederlandse staatshoofd. Onder zijn koningschap was de macht van de vorst al minder dan voordien. De revoluties van 1848 en 1849, waarin Lodewijk Filips I van Frankrijk werd afgezet en andere Europese vorsten met geweld tot concessies werden gedwongen, deden hem vrezen voor zijn troon. Als grap zei de koning tegenover diplomaten, dat hij in één nacht van conservatief verworden was tot liberaal. Dat was vooral de verdienste van de liberaal Thorbecke, die de Grondwetsherziening van 1848 bijna volledig had geschreven.

Willem II hield van bouwen. In Engeland had hij tijdens zijn studie aan de Universiteit van Oxford belangstelling gekregen voor de 'Gothic revival'. Hij liet de voorgevel van Paleis Kneuterdijk van Daniël Marot naar een ontwerp van De Greef vervangen door de huidige classicistische voorpui en bouwde een groot neogotisch gebouwencomplex achter zijn paleis aan de Kneuterdijk in 's-Gravenhage.

Het te bouwen paleis, kasteel Vaeshartelt in Nederlands Limburg, werd nooit voltooid en van een nieuw paleis in Tilburg werd alleen de kern gebouwd, die nu onderdeel is van het stadhuis. Rheeburg en Zionsburg in Vught werden aangekocht, maar niet verbouwd of uitgebreid. Er was ook een voor de koning gebouwd gotisch jachthuis in Gorp. In Paleis Het Loo liet de koning weinig sporen na. Hij woonde op het nabijgelegen jachtslot, het Kasteel Het Oude Loo, dat meer aan zijn voorkeur voor de neogotiek beantwoordde.

De dood van de koning
Willem II regeerde korte tijd als constitutioneel vorst. Na het overlijden van zijn lievelingszoon Alexander ging zijn gezondheid achteruit. Ook de problemen met zijn oudste zoon, de latere koning Willem III, gingen hem niet in de koude kleren zitten. Kroonprins Willem was het oneens met de grondwetswijziging van 1848, waarmee zijn vader had ingestemd. Hij deed zelfs schriftelijk afstand van zijn rechten op de troon, wat hij later introk.

Toen Willem II op 13 februari 1849 voor het eerst de nieuwe Tweede Kamer toesprak, werd opgemerkt dat hij er slecht uitzag en zijn stem zwak was. Begin maart wenste de koning zich voor korte tijd terug te trekken in het door hem geliefde Tilburg. Zijn lijfarts raadde hem dit af, maar hij zette zijn wil door. Op 13 maart nam hij afscheid van zijn vrouw en reed per koets naar Rotterdam.

In Rotterdam was Willem II gekleed in een lange mantel met als hoofddeksel zijn typische Russische muts. In de haven wilde hij een in zijn opdracht in aanbouw zijnd stoomjacht bezichtigen. Bij het aflopen van de trap raakte hij met zijn laars verward in zijn mantel en viel van zes treden af. Onmiddellijk daarna stond hij weer op en op de ontstelde vragen reageerde hij met een geruststellend: "Het is niets."

Toen de koning via Geertruidenberg naar Tilburg reisde, werd hij door de menigte toegejuicht. Maar tegen de gewoonte in werd er vanuit het rijtuig niet gereageerd. Het slechte weer deed de koning geen goed en hij had de mantel dicht om zich heen geslagen.

In Tilburg werden de gezondheidsproblemen erger. Willem II was niet meer in staat om staatsstukken te bestuderen. Twee dagen lang was de koning ernstig kortademig. Op 16 maart kwam zijn zoon Hendrik op bezoek, waardoor zijn zin enigszins verbeterde. Toen koningin Anna Paulowna kort daarna ook arriveerde, werd zij niet meer toegelaten. Zij luisterde van achter de deur gespannen of zij zijn dierbare stem hoorde. Op 17 maart werd zijn toestand zeer kritiek. Rond drie uur kreeg Willem II een ernstige aanval van kortademigheid, waarbij hij zijn arts in de armen vloog. Deze zette hem terug in zijn stoel, waarna hij stierf. Koningin Anna Paulowna was zo geschrokken dat zij zich gillend op zijn levenloze lichaam wierp. Enkele dagen heeft zijurenlang geknield bij zijn lijk gezeten.

Willem II wenste na zijn dood niet gebalsemd te worden en had in zijn testament opgenomen dat de 'houten kist, die zijn gebeente bevatten moest' de vorm moest krijgen van 'zijn lijk' en hij 'gekleed in de gewoone tenue, die hij bij zijn leven droeg' moest worden bijgezet: 'De kist is dus aan het hoofd smal, aan de schouders breed en aan de voeten smal toeloopende. Van t fijnste hout gemaakt, werd ze aldus in de vierkante looden kist geplaatst'. Op 3 april werd Willem II opgehaald om de volgende dag bijgezet te worden in de grafkelder van de Oranjes in Delft.

De erfenis
Zijn tijdelijk in Engeland verblijvende zoon, de Prins van Oranje, volgde als koning Willem III zijn vader op. De drie wettige kinderen Willem, Hendrik en Sophie vreesden grote schulden en weigerden aanvankelijk de erfenis te accepteren toen tsaarNicolaas I, zwager van de overleden koning, zich als schuldeiser meldde. Willem II bleek niet lang voor zijn dood een persoonlijke lening van een miljoen gulden te hebben ontvangen ter vergroting van zijn kunstcollectie, met diezelfde collectie als onderpand. Zijn broer Frederik bleek bereid die schuld onmiddellijk te delgen, met inbegrip van de rente, op voorwaarde dat de befaamde kunstverzameling zou worden geveild. Deze verkoop in 1850 bracht in eerste instantie 771.059 gulden op. Een verkoop van de schilderijen waarvoor op de eerste veiling geen kopers gevonden waren, leverde nog eens 60.694 gulden op. De tsaar ging ermee akkoord om het restbedrag kwijt te schelden in ruil voor een aantal van de overgebleven schilderijen. Toen dedaartoe belaste commissie in 1856 uiteindelijk de administratie van Willem II op orde had, bleek hij zoveel grond en huizen te bezitten dat de schulden afbetaald hadden kunnen worden zonder de kunstcollectie te verkopen.

De grote uitbreiding achter Paleis Kneuterdijk bleef jarenlang leegstaan, zodat de galerij en de torens in de loop van de jaren zestig gesloopt moesten worden. Wegens onoordeelkundige bouw moest de zogeheten Marmerzaal die bedoeld was voor de moderne kunst, al eerder afgebroken worden. De wintertuin werd verkocht. Van al deze gebouwen rest nu alleen de Gotische zaal 
der Nederlanden, Koning Willem Frederik George Lodewijk (I9936)
 
1888 Willem III prins van Oranje-Nassau, was koning der Nederlanden en groothertog van Luxemburg van 17 maart 1849 tot zijn dood in 1890. Hij was ook hertog van Limburg van 1849 tot de opheffing van het hertogdom in 1866.

Willem trouwde in 1839 met zijn volle nicht prinses Sophie van Wurtemberg. Na de dood van zijn vrouw hertrouwde hij in 1879 met prinses Emma van Waldeck-Pyrmont.

In november 1848, vier maanden voor zijn troonsbestijging, was zeer tegen zijn zin een ingrijpende grondwetsherziening doorgevoerd, die de macht van de koning aanzienlijk beperkte. Hij weigerde in eerste instantie om onder de nieuwe grondwet koning te worden, maar schikte zich uiteindelijk in zijn lot. Zijn onvermogen om iets aan de nieuwe grondwet te veranderen droeg eraan bij dat Nederland zich onder zijn koningschap ontwikkelde tot een parlementaire democratie. Mede vanwege zijn beperktemacht heeft hij niet veel bijgedragen aan de staatkundige inrichting van het koninkrijk. Zoals zijn biograaf Dik van der Meulen het samenvatte: "Willems voornaamste staatkundige verdienste was de eerste Nederlandse koning te zijn in een land dat door anderen werd bestuurd".

Jeugd
Willem kreeg thuis privéonderwijs en op 19 februari 1827 werd hij door zijn grootvader, koning Willem I, benoemd tot kolonel-titulair van de infanterie. Tevens ontving hij die dag het grootkruis van de Orde van de Nederlandse Leeuw, dit alles om te vieren dat hij tien jaar oud was geworden. Met zijn vader reisde hij in december 1833 naar Berlijn en Sint-Petersburg. Rond Nieuwjaar 1834 werd hij door zijn oom tsaar Nicolaas I benoemd tot erekolonel van het vierde regiment grenadiers van de keizerlijke garde.

In hetzelfde jaar werd hij aan de Leidse Hoogeschool ingeschreven als student. Er werden voor hem enkele kamers gehuurd aan het Rapenburg, maar hij overnachtte meestal in Den Haag. Ook in Leiden kreeg Willem les aan huis. Petrus Hofman Peerlkamp gaf hem geschiedenisles, Hendrik Cock verzorgde het onderwijs in natuur-, staats- en volkenrecht en Hendrik Willem Tydeman was verantwoordelijk voor het vak staatshuishoudkunde.

Op 30 mei 1836, tijdens een onderbreking van zijn studie, danste hij in Londen met de latere Britse koningin Victoria. In 1837 studeerde hij af en in september dat jaar begon hij aan een reis die hem naar een aantal Duitse vorstendommen bracht, evenals naar Noord-Italië, Wenen, Praag, Ofen en Pest en opnieuw naar Berlijn, waar hij het goed kon vinden met prins Wilhelm, die toen nog niet wist dat hij later keizer van Duitsland zou worden. Op zijn 21e verjaardag werd hem zitting verleend in de Raad van State, het hoogste adviesorgaan van de Kroon.

Prins van Oranje
Op 7 oktober 1840 trad zijn grootvader Willem I af als koning der Nederlanden, groothertog van Luxemburg en hertog van Limburg. Willems vader nam de titels over en hijzelf werd prins van Oranje en daarmee de eerste in lijn van troonopvolging in deNederlanden. Los daarvan werd hij ook de aangewezen opvolger voor Luxemburg en Limburg. Op 28 november dat jaar werd zijn vader ingehuldigd als koning Willem II. Dezelfde dag benoemde die hem tot inspecteur-generaal van het wapen der infanterie enluitenant-generaal.

De functie van inspecteur-generaal leverde Willem eind december 1845 weer in. De precieze reden is onduidelijk, maar wellicht omdat Willem vond dat hij er geen juiste invulling aan kon geven. Het was dan ook alleen een erefunctie. Tegelijkertijd met zijn ontslag werd de functie door zijn vader opgeheven.

Willem III gaf als kroonprins aan de nieuwe grondwet van 1848 niet te accepteren. Zijn grief was dat die de koninklijke macht drastisch beperkte. Op 8 oktober dat jaar, drie dagen voordat de grondwetsvoorziening van Thorbecke van kracht werd, schreef hij aan zijn zus:

"Niet in staat, herhaal ik, dit soort staatsgevaarlijke beginselen in overeenstemming te brengen met mijn geweten en mijn taak, ben ik tot het volgende besluit gekomen: af te zien, onherroepelijk en voor altijd, ten faveure van mijn oudste zoon, van mijn rechten als Prins van Oranje en van mijn rechten op de Kroon."

Zijn vader trachtte hem van zijn ongelijk te overtuigen, onder meer door hem erop te wijzen dat het koningschap een "goddelijke roeping" is, die hij niet kon weigeren. Willem bleef echter bij zijn standpunt. Hij diende zelfs een verzoek in hem ookte ontslaan als luitenant-generaal van de infanterie. Zijn vader wees ook dit af.

Toen zijn vader op 17 maart 1849 stierf, bevond Willem zich voor een verblijf van drie maanden in Engeland. Op de dag van zijn overlijden bevond hij zich in Raby Castle, in het Noord-Engelse graafschap Durham. Hij vernam pas van het overlijden vanzijn vader, toen die al een dag dood was. Hij liet zich alsnog overreden het koningschap te aanvaarden. Zijn inhuldiging vond plaats op 12 mei 1849.

Eerste huwelijk
Willem trad op 18 juni (Waterloodag) 1839 in het huwelijk met zijn volle nicht prinses Sophie van Wurtemberg, de dochter van koning Willem I van Wurtemberg en Catharina Paulowna. Op 4 september 1840 werd hun eerste kind geboren, een zoon. Het werdhet een slecht huwelijk, mede door Willems nauwelijks verholen buitenechtelijke affaires, andere seksuele uitspattingen en grillige karakter. Al in 1842 wilde Sophie gescheiden van haar echtgenoot gaan wonen. In een brief aan haar schoonvader, geschreven in de nazomer of herfst van dat jaar, hield ze hem voor dat ze door haar echtgenoot bedreigd en mishandeld werd. Hij zou haar dwingen tot "schandalige handelingen die de zeden en de waardigheid kwetsen van iedere vrouw". "Mijn situatie is onhoudbaar", vervolgde Sophie. Ze vroeg de koning om haar "een wijkplaats toe te staan. Ik vraag niet om geld. Men heeft me een toevluchtsoord aangeboden waar ik rustig zou kunnen leven (...) Laat u me dan ook mijn kind; tot zijn zevende zal het de zorg van vrouwen nodig hebben." Het werd haar niet gegund. Ze zou bij haar man blijven wonen en nog twee keer zwanger van hem worden, de eerste keer al begin 1843.

Op 25 augustus 1851 beviel Sophie van haar derde kind. Het bracht geen huwelijksgeluk, want ze wilde opnieuw van haar echtgenoot weg. Op 17 september dat jaar gaf Willem de opdracht om daarvoor de mogelijkheden uit te zoeken. Uiteindelijk leidde dit op 25 december 1855 tot het ondertekenen van een schriftelijke overeenkomst waarbij zonder tussenkomst van een rechter overgegaan werd tot een scheiding van tafel en bed. Tevens werd de belofte vastgelegd dat als Willem zou aftreden als vorst,overgegaan zou worden tot een formele echtscheiding. Willem kreeg het gezag over hun oudste zoon toegewezen, met de verplichting dat die zijn moeder regelmatig moest bezoeken. De jongste zoon, die op dat moment vier jaar oud was, werd tot zijn negende jaar onder het gezag van zijn moeder geplaatst. Sophie kreeg als woonverblijf Paleis Huis ten Bosch toegewezen. 's Winters zou zij in Paleis Noordeinde mogen verblijven, waar in die maanden ook Willem woonde, maar beiden zouden van elkaar afgescheiden woonruimte krijgen en het was geen van tweeën toegestaan zonder wederzijdse toestemming de ander op te zoeken. Beiden zouden zich verder onthouden van 'beschuldigingen of toespelingen, waardoor de eer of de waardigheid Hunner Personen kunnen worden gekrenkt'. Bij officiële gelegenheden moesten Willem en Sophie de schijn ophouden en zich als een echtpaar blijven gedragen. De overeenkomst werd door enkele getuigen medeondertekend en voor de buitenwereld verborgen gehouden.

Breuk met oudste zoon
In de jaren zeventig kwam het tot een breuk tussen Willem III en zijn oudste zoon. Deze wilde trouwen met Mathilde gravin van Limburg Stirum, maar de koning en koningin weigerden hun toestemming te geven. De ministerraad was in eerste instantie ook tegen, maar legde zich er uiteindelijk bij neer, omdat gevreesd werd dat hij anders helemaal niet zou trouwen. Van zijn enige overgebleven broer Alexander viel namelijk evenmin een huwelijk te verwachten. Willem III zag liever dat zijn oudste zoon zou trouwen met een buitenlandse prinses, maar gaf aan dat hij misschien toch akkoord zou gaan met een huwelijk met een buitenlandse gravin of hertogin. Hij wilde daarmee voorkomen dat de troon over zou gaan op de kinderen van zijn zuster Sophie.Een huwelijk met een Nederlandse gravin bleef voor hem evenwel uitgesloten. De jonge Willem vertrok naar Parijs om er zich over te geven aan de genoegens die die stad te bieden had en zou tijdens zijn leven alleen nog in 1877 even kort naar Nederland terugkeren om afscheid te nemen van zijn stervende moeder.

Tweede huwelijk
Na het overlijden van Sophie in 1877 had Willem de mogelijkheid om weer een huwelijk te sluiten. Aanvankelijk koos hij voor een morganatisch huwelijk met zijn geliefde van dat moment, Emilie Ambre, een Parijse operazangeres, die hij al had geïnstalleerd op Huize Welgelegen te Rijswijk, en die hij had voorzien van de titel comtesse d'Ambroise. Het voornemen leidde tot heftige conflicten met het kabinet, en de koning zag uiteindelijk van het huwelijk af.

Uiteindelijk wisten ministers hem te bewegen een vorstelijke echtgenote te zoeken. De eerste die gevraagd werd was de 25-jarige Deense prinses Thyra, maar die was al vergeven. Tweede keus was een dochter van de verdreven koning van Hannover, maar die weigerde. Vervolgens trachtte hij juli 1878 zijn nicht Elisabeth van Saksen-Weimar-Eisenach te huwen, een dochter van zijn zuster, maar ook zij bedankte voor de eer. Daarna reisde Willem op advies van zijn zuster rechtstreeks door naar Bad Arolsen, waar de vorst George Victor van Waldeck-Pyrmont meerdere huwbare dochters had. De moeder, prinses Helena van Nassau, stelde twee van haar dochters voor. Willem ging eerst voor de oudste, prinses Pauline, maar het klikte meer met de jongste vande twee, Emma, die op dat moment nog net geen 20 jaar was, waarna al snel tot een huwelijk besloten werd. Al op 29 september 1878 werd de verloving gevierd. De 61-jarige Willem trouwde op 7 januari 1879 te Arolsen. De festiviteiten ter gelegenheidvan het huwelijk werden in Nederland al snel afgebroken wegens het overlijden van 's konings broer prins Hendrik op 13 januari. Deze had bij het huwelijk als getuige op moeten treden, maar moest wegens een aanval van mazelen verstek laten gaan. Inapril dat jaar vond alsnog een feestelijke inhuldiging van het bruidspaar plaats.

Constitutionele rol
De eerste twintig jaar van zijn regering kenmerkten zich door weerstand tegen de constitutionele monarchie, waarbij de koning zich overigens meestal conformeerde. Een voorbeeld van die eigenzinnige constitutionele rol is de commotie rond de Aprilbeweging in 1853. Het zittende kabinet onder de feitelijke leiding van Thorbecke had een neutraal antwoord voorgesteld. De scheiding van kerk en staat betekende immers dat de regering geen zeggenschap zou hebben over de wens van de katholieken om zich in bisdommen te organiseren. Toen Willem III in Amsterdam een anti-rooms-katholieke petitie kreeg aangeboden hield hij een gloedvolle rede, die de hoogopgelopen gemoederen overigens ook onmiddellijk deed bedaren. Omdat de koning niet bereid was terug te komen op zijn weigering om het regeringsstandpunt uit te dragen, trad de ministerraad af.

In september 1854 waren er na de stijging van de broodprijzen rellen in Schiedam, een artilleriepaard overleed daarbij. Willem liet als opperbevelhebber van de krijgsmacht schriftelijk vastleggen dat een oorlogsschip richting Schiedam moest varen dat "bij vernieuwde stoornis" de stad moest bestoken met bourbongranaten. Minister van Oorlog baron Forstner van Dambenoy achtte het onmogelijk om het bevel uit te voeren. Hij drong er bij Willem op aan om de verordening voor zich te houden. De reactie van het parlement zou volgens hem anders niet te overzien zijn. Uiteindelijk trok Willem zijn bevel in. Alle ministers gaven in een speciale zitting aan zijn handelwijze af te keuren.

In 1856 werd Willem benaderd door zijn hoffunctionaris en vroegere secretaris jonkheer Ludolph van Bronkhorst of de koning hem en zijn zwager, de voormalige resident J.G.A. Gallois, kon helpen om op Java een suikercontract te verwerven. Willem beval de twee aan bij de minister van Koloniën Pieter Mijer en stelde in een tweede brief voor hen tevens te voorzien van een renteloos krediet. Mijer wilde er eigenlijk niets van weten, maar bezweek onder de aanhoudende druk. Een renteloos krediet verstrekken ging hem echter te ver. Uiteindelijk regelde Mijers opvolger Jan Jacob Rochussen dat het duo niet voor het contract hoefde te betalen. Gallois scheepte zich meteen in voor de Nederlandse kolonie, maar in plaats van suikerriet te gaan verbouwen, verkocht hij bij aankomst de rechten voor 275.000 gulden. Toen de ministeriële inbreng in deze Pangka-affaire bij de Tweede Kamer bekend werd, kostte dat Rochussen zijn baan. De rol van de koning werd verborgen gehouden.

De minister van Oorlog Van Meurs stelde in 1859 voor om Charles Nepveu te bevorderen tot opperbevelhebber van het Nederlandse leger. Willem dacht daar anders over en benoemde zijn oom Frederik. De koning drong hetzelfde jaar aan op een verhoging van de defensie-uitgaven in verband met een dreigende oorlog tussen Oostenrijk en Sardinië. De Tweede Kamer ging daarin mee en verhoogde de uitgaven met vier miljoen gulden. Eveneens in 1859 zegde Willem de stad Amsterdam toe dat hij de spoorwegwet niet zou ondertekenen voordat er overeenstemming zou zijn bereikt over de aanleg van een kanaal ten westen van Amsterdam, dat aansluiting zou krijgen op de Noordzee (het latere Noordzeekanaal). Het wetsvoorstel over het kanaal werd echter door de Tweede Kamer aangehouden, terwijl dat over de spoorwegwet wel werd aangenomen. Willem wees er de ministerraad op dat hij niet kon terugkomen op zijn belofte aan Amsterdam en bewerkstelligde, door Eerste Kamerleden onder druk te zetten, dat de Senaatde spoorwegwet afwees. De ministers van Financiën, Van Bosse, en Binnenlandse Zaken, Van Tets van Goudriaan, boden daarop hun ontslag aan. Het leidde tot de vorming van een nieuw kabinet.

Het was een idee van Willem om in de spoorwegwet op te nemen dat een spoorweg zou worden aangelegd van Amsterdam naar het Nieuwediep, het latere Den Helder. De wet werd in 1860 een feit, evenals die voor de aanleg van het Noordzeekanaal.

Waterheld van Het Loo
Willem III oogstte bij het volk veel lof voor de persoonlijke aandacht die hij schonk aan de slachtoffers van de watersnoodrampen van 1855 en 1861. Eind februari 1855 trad de dooi in en kruiend ijs in de grote rivieren veroorzaakte vanaf 4 maart diverse dijkbreuken. Vooral het Land van Maas en Waal werd hard getroffen, maar ook de Gelderse Vallei en het stroomgebied van de IJssel hadden te maken met grote wateroverlast. De mensen schuilden in de bomen en op de daken van hun huizen. Hoeveel doden er gevallen zijn, is nooit bekend geworden. Op 7 maart spoedde de koning zich naar het rampgebied. Tien dagen lang bezocht hij de slachtoffers en sprak hen moed in. Dat hij ook hun armoedige huizen betrad werd alom gewaardeerd. Terug in Den Haag gingen de inwoners de straat op om hem op enthousiaste wijze te verwelkomen. In januari 1861 was het weer raak. Opnieuw kwam het Land van Maas en Waal onder water te staan. Deze keer bleef Willem in eerste instantie in zijn paleis en stelde hijeen commissie in die het rampgebied voorzag van kleding, voedsel, koffie en tenten. Op 24 januari bezocht Willem met zijn broer Hendrik de getroffen gebieden. Toen na hun bezoek opnieuw dijken doorbraken, vertrokken Willem en zijn broer op 3 februari opnieuw naar de onder water gelopen streken. De terugweg ging per trein. Op alle tussenliggende stations, Arnhem, Rotterdam en Delft, werden ze met een serenade opgewacht en in Den Haag werden de koninklijke broers door een grote menigte enthousiast onthaald. Naderhand schonk Willem 40.000 gulden aan de slachtoffers, het hoogste bedrag van iedereen. Hij werd de 'Waterheld van Het Loo' genoemd, vrij naar zijn vader die wegens diens militaire successen tegen de troepen van Napoleon Bonaparte bekendstond als de 'Held van Waterloo'.

Max Havelaar
In 1860 bracht de schrijver Multatuli zijn Max Havelaar uit, een boek dat de Nederlandse wantoestanden in de Oost-Indische kolonie belicht. Het sloeg in Nederland in als een bom en behoort meer dan honderdvijftig jaar later nog steeds tot de meestvermaarde boeken in de Nederlandse literatuur. Het boek sluit af met een oproep aan de koning:

"Want aan U draag ik mijn boek op, Willem den derde, Koning, Groothertog, Prins,... meer dan Prins, Groothertog en Koning,... KEIZER van het prachtig rijk van INSULINDE, dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd!...

Aan U vraag ik met vertrouwen of het uw Keizerlijke wil is: Dat de Havelaar's worden bespat door den modder van Slijmeringen en Droogstoppel's;-

En dat daar ginds Uwe meer dan Dertig millioenen onderdanen worden mishandeld en uitgezogen in Uwen naam?..."

Multatuli kreeg geen antwoord van de koning, ook niet op een verzoek dat hij nog voor de uitgave van Max Havelaar via de post rechtstreeks aan hem richtte. In de vierde druk voegde Multatuli, schrijvende over Willem, een sneer toe over het uitblijven van een koninklijk antwoord:

"die zich zeker bezig houdt met belangryker zaken dan Rechtdoen en 't behouden van Insulinde voor Nederland."
Voor de zekerheid stuurde hij de koning een exemplaar van deze druk op. Opnieuw bleef een reactie uit.

Luxemburgse kwestie
In 1866 viel de Duitse Bond uiteen en kwam de Noord-Duitse Bond tot stand, waarvan het groothertogdom Luxemburg en het hertogdom Limburg geen deel meer zouden uitmaken. Willem was desgevraagd bereid Luxemburg aan keizer Napoleon III van Frankrijk te verkopen, met stilzwijgende instemming van de Pruisische premier Bismarck. Toen deze transactie echter in de openbaarheid kwam, verklaarde Bismarck dat verkoop als reden tot oorlog beschouwd zou worden. Op het Congres van Londen van 1867 ter regeling van de Luxemburgse kwestie werd overeengekomen dat Luxemburg patrimoniaal eigendom van het huis (Oranje-)Nassau zou blijven, echter wel als politiek neutraal gebied. De Pruisische troepen werden dan ook teruggetrokken uit de vesting en de burcht van Luxemburg werd afgebroken. In 1868 kreeg Luxemburg een nieuwe grondwet.

Onhebbelijkheden
"Ik zet geen voet in dat klooster", zou Willem III in 1885 in het Frans over het Rijksmuseum Amsterdam gezegd hebben, uit woede over het rooms-katholieke karakter van het ontwerp van het gebouw. Hij weigerde de eerste steen te leggen, evenals het verrichten van de officiële opening. Desondanks werd architect Pierre Cuypers juist wegens zijn verdiensten voor de bouw van het museum op 7 juli 1885, een week voor de opening van het museum, door Willem benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.

Aan het Meer van Genève, in Clarens, huurde hij in 1875 een villa. De koning werd er bij herhaling op zijn balkon waargenomen in een opengevallen paardrijjas, zonder daaronder kleding te dragen, dit in het zicht van de passagiers op de stoomboten.Hij maakte er tevens een gewoonte van in adamskostuum in het meer te zwemmen, waarbij hij aan wal eveneens door de bootpassagiers naakt gadeslagen kon worden. Toen hij voor dit vergrijp voor de rechtbank gedaagd werd, beriep hij zich op zijn onschendbaarheid als koning.

Willem III was in zijn latere jaren niet geliefd en werd in een anti-monarchistisch schotschrift door S.E.W. Roorda van Eysinga Koning Gorilla genoemd. Hij was zijn leven lang driftig, egoïstisch en boosaardig, maar door zijn grillige karakter konhij soms ook onverwacht vriendelijk en royaal uit de hoek komen.

Voorbeelden van 's konings onhebbelijke natuur zijn goed gedocumenteerd. Zo liet hij lakeien een lucifer afsteken om de koninklijke sigaar aan te steken. Wanneer de lucifer brandde talmde de koning zo lang dat de lakei, om brandblaren te voorkomen, de lucifer moest doven. Dat gaf de koning dan de gelegenheid om de lakei met twee weken inhouding van salaris te straffen. De hofcommissie maakte geregeld bezwaar tegen de onredelijke en kleingeestige straffen die de vorst te pas en te onpas uitdeelde. Lord Clarendon, de Britse minister van Buitenlandse Zaken, legde vast dat de koning op een receptie niets anders deed dan "op iedereen die hij sprak vitten en mopperen", maar hij vervolgde met de vaststelling "dat niemand zich daar iets van aantrok".

De consequenties van de koninklijke woedeaanvallen waren ernstiger. Een jonge officier die een rijtuig waarin de koning incognito reed niet groette, werd voor straf kromgesloten en minister van Oorlog Weitzel merkte in zijn dagboek op: "De prikkelbaarheid van Zijn oploopend karakter en Zijne autocratische neigingen schijnen met de jaren toe te nemen" en: "In het openbaar en vooral ten aanzien van hooger of lager geplaatste Officieren hebben nu en dan ergerlijke toneelen plaats. Die toneelenworden door de pers wel met den mantel der liefde bedekt, maar zijn toch in het leger te zeer bekend om aldaar niet velen te verbitteren en van hem te vervreemden."

Laatste levensjaren
De gezondheid van de koning ging in oktober 1888 sterk achteruit. In februari 1889 was hij niet meer in staat om staatsstukken met een paraaf te ondertekenen en op 3 april werd Willem 'buiten staat' verklaard en nam de Raad van State zijn taken over. Willem herstelde en op 3 mei werd het regentschap teruggedraaid. In augustus, toen hij in Paleis Het Loo verbleef, verslechterde zijn gezondheidstoestand opnieuw. Volgens de hofarts had hij 'een stille beroerte' gehad. Hij zou het Veluwse paleis niet meer verlaten. De koning leed aan suikerziekte en een ernstige nierziekte. Vanaf zijn ziekbed hield hij lange onsamenhangende toespraken en moest er altijd iemand van de hofhouding in de buurt blijven, omdat hij bang was dat men hem in zijn slaap zou vermoorden. Op 31 augustus 1890, de tiende verjaardag van zijn dochter, kreeg hij opnieuw een beroerte en op 25 september kreeg zijn dochter hem voor de laatste keer te zien. Op 29 oktober werd Willem opnieuw 'buiten staat' verklaard en nam de Raad van State voor de tweede keer zijn taken waar. Op 20 november nam zijn echtgenote Emma het koninklijk gezag over. Dit regentschap duurde slechts enkele dagen, want op 23 november 1890 overleed de vorst, 73 jaar oud. Het koningschap ging toen over op de tienjarige prinses Wilhelmina, waarvoor Emma op 8 december 1890 "gedurende haren weduwelijken staat" opnieuw tot regentes werd beëdigd. Het Groothertogdom Luxemburg ging conform de Nassause "Erbverein" naar de andere linie van het Huis Nassau omdat volgens huisrecht alleen mannelijke afstammelingen erfgerechtigd waren voor Nassaugoederen (zie ook bij Salische Wet).

De uitvaartplechtigheid was een pure mannenaangelegenheid. Emma, Wilhelmina en Willems zuster Sophie waren niet bij de bijzetting aanwezig. De bijzetting in de koninklijke grafkelder op 4 december 1890 in Delft was erg ongeorganiseerd; zo stortte een tribune in en waren er te weinig koetsen en parkeerplaatsen, waardoor velen te laat waren in de Nieuwe Kerk. De dragers lieten de lijkkist uit hun handen glijden en bij het binnendragen van de kerk zou de doodskist "als een piano versjouwd" zijn. De rouwdienst werd geleid door hofprediker Cornelis Eliza van Koetsveld. In zijn lijkrede zei hij:

"Wel weten wij het allen, hoe opbruisend en hartstochtelijk het karakter was van den Ontslapene, en hoe hij, in alles oprecht, als mens vaak het zelfbedwang miste, dat hem sierde als Koning. Waartoe zou ik het verzwijgen? Ik heb hem nooit gevleid bij zijn leven en denk het niet te doen na zijnen dood." 
der Nederlanden, Koning Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk (I9935)
 
1889 Willem IV was koning van het Verenigd Koninkrijk en koning van Hannover van 1830 tot zijn dood in 1837. Willem, was de laatste mannelijke koning uit het Huis Hannover. Hij was ook de laatste Britse vorst die regeerde over zowel het VerenigdKoninkrijk als over Hannover.

In zijn jeugd had Willem de Royal Navy gediend en werd zowel in zijn jaren als koning als na zijn dood de Sailor King genoemd. Hij werd naar Noord-Amerika en de Caraïben uitgezonden, maar was nooit echt betrokken bij gevechten. Hij bleef altijd betrokken bij de marine, en onder zijn regering werd Edward Codrington, de "held van Navarino", gerehabiliteerd.

Hij had twee oudere broers, George en Frederik, die beiden stierven zonder wettige nakomelingen waardoor Willem op 64-jarige leeftijd koning werd. Tijdens zijn regering vonden er veel politieke veranderingen plaats. Zo werd in 1833 de slavernij afgeschaft in het gehele Britse Rijk. Net zoals zijn vader en broer had Willem niet veel interesse in de politiek. Hij was wel de laatste Britse monarch die een eerste minister aanwees tegen de wil van het parlement. Via zijn jongere broer, Adolf vanCambridge, de onderkoning van Hannover, gaf hij Hannover een liberale grondwet. Deze grondwet was echter niet lang van kracht.

Toen koning Willem IV in 1837 stierf, liet hij geen wettige kinderen achter. Hij had met zijn vrouw Adelheid van Saksen-Meiningen wel twee dochters - Charlotte en Elisabeth - maar die waren snel na hun geboorte overleden. Acht van zijn tien buitenechtelijke kinderen met Dorothy Bland, ook wel bekend onder de naam Mrs. Jordan, overleefden hem. Hij werd in het Verenigd Koninkrijk opgevolgd door zijn nichtje Victoria en in Hannover door zijn jongere broer Ernst August.

Jeugdjaren
Willem had twee oudere broers (George, prins van Wales en Frederik, hertog van York) en er werd niet verwacht dat hij ooit de Kroon zou dragen. Willem werd gedoopt in de Great Council Chamber te St. James's Palace in Londen. Willem Hendrik van Gloucester, een broer van koning George III, prins Hendrik Frederik van Cumberland en Strathearn, ook een broer van George III, en prinses Augusta Charlotte van Hannover waren zijn peters en meter.

Het grootste deel van zijn jeugd bracht hij door in Richmond en te Kew, in Londen. Hij werd opgevoed door privéleraren.

Koninklijke Marine
Op 13-jarige leeftijd trad hij toe tot de Royal Navy als adelborst, en hij maakte tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog de Zeeslag bij Kaap Sint-Vincent in 1780 mee. Hij diende tijdens die oorlog ook in de staat New York. Daarmee was hijde eerste (toekomstige) monarch die de toenmalige Verenigde Staten bezocht.[2] Terwijl de prins in Amerika was, ging George Washington akkoord met een plan om hem te ontvoeren, maar de Britten hoorden van het plan en verdubbelden de beveiliging van de prins en voorkwamen op deze manier de ontvoering.

Willem werd luitenant in 1785 en in het jaar daarop kapitein. In 1786 werd hij gestationeerd in West-Indië onder de leiding van Horatio Nelson, en in 1788 kreeg hij het bevel over het fregat HMS Andromeda. In 1789 werd hij gepromoveerd tot admiraal en kreeg hij het bevel over HMS Valiant.

Politieke loopbaan
Willem deed erg zijn best om net zoals zijn oudere broers tot hertog te worden verheven, en om een gelijke parlementaire positie te krijgen, maar zijn vader aarzelde. Om deze onder druk te zetten dreigde Willem om het Lagerhuis toe te spreken. Aldus gaf George III op 20 mei 1789 toe, door Willem te benoemen tot hertog van Clarence en Saint Andrews en graaf van Munster. Koning George had goed voorzien dat hier niet veel goeds uit zou voortkomen, want niet lang daarna sloot Willem zich aan bij zijn oudere broers (de Prins van Wales en de hertog van York) en bij de bestaande oppositie tegen de koning.

De nieuw gecreëerde hertog beëindigde zijn actieve rol bij de Royal Navy in 1790. Toen het Verenigd Koninkrijk in 1793 de oorlog verklaarde aan Frankrijk stond hij te popelen om te mogen vertrekken en om zijn land te dienen in de oorlog. Hij kreegechter geen bevel over een schip. In plaats daarvan spendeerde hij zijn tijd in het House of Lords (Hogerhuis), waar hij vooral zijn oudere broer, de Prins van Wales, verdedigde om diens buitensporige leven. Willem sprak ook tijdens de debatten over de afschaffing van de slavenhandel.[3] Hij sprak over zijn ervaringen die hij had opgedaan tijdens zijn periode in West-Indië om zijn positie te verdedigen.

Nadat hij de Koninklijke Marine had verlaten, woonde de hertog van Clarence meer dan twintig jaar samen met de Ierse actrice Dorothea Bland, beter bekend onder haar pseudoniem Dorothea Jordan. Vanaf 1791 kreeg het koppel tien onwettige kinderen, vijf zoons en vijf dochters die als achternaam de naam "FitzClarence" kregen. De affaire duurde meer dan twintig jaar en eindigde in 1811. Mrs. Jordan kreeg een financiële schikking en de voogdij over haar dochters onder één voorwaarde: zij mocht nooit meer op de planken staan. Toen zij dat toch deed, kreeg de Hertog van Clarence ook de voogdij over de dochters. Mrs. Jordan stierf in 1816 verarmd in de buurt van Parijs.

De Britse ex-premier David Cameron is een afstammeling van een van de kinderen van Willem IV en Dorothea Jordan.

Huwelijk
Toen prinses Charlotte Augusta, het nichtje van Willem en dochter van de Prince Regent (en de tweede in lijn van de troonopvolging na haar vader) stierf in het kraambed op 6 november 1817, bleef koning George III achter met weliswaar twaalf kinderen, maar geen wettige kleinkinderen. Vanaf dat moment stortten alle hertogen van koninklijke afkomst zich in huwelijken.

Willem had een grote voorsprong in deze race. Zijn beide broers waren kinderloos en waren vervreemd van hun vrouwen die bovendien niet meer in staat waren om nog kinderen te baren. Hij zou bijna zeker koning worden, als hij lang genoeg zou leven, wat erg waarschijnlijk leek omdat de voormalige zeeman beter omging met zijn gezondheid dan zijn oudere broer, de Prins van Wales.[5] De eerste keuzes van de Hertog van Clarence om te huwen werden niet goedgekeurd door de Prince Regent of de prins zelf werd afgekeurd. Zijn jongere broer Adolf, hertog van Cambridge, werd naar Duitsland gestuurd om daar te zoeken naar een beschikbare protestantse prinses. Hij kwam terug met Augusta van Hessen-Kassel, die echter door Willem afgekeurd werd, waarop Adolf zelf met haar trouwde.

Niet lang daarna kwam de hertog van Cambridge met een vrouw die vriendelijk en bovenal kindlievend was, zeer belangrijk natuurlijk voor Willem omdat hij al tien (onwettige) kinderen had waarvan de helft nog niet de volwassen leeftijd hadden bereikt. Op 11 juli 1818 trouwde Willem te Kew met Adelheid van Saksen-Meiningen, een dochter van hertog George I van Saksen-Meiningen. Willem was 27 jaar ouder dan Adelheid.

Adelheid raakte snel zwanger, maar werd in de zevende maand ernstig ziek en beviel op 27 maart 1819 voortijdig van een dochter, Charlotte, die maar enkele uren leefde. Op 10 december 1820 werd een tweede dochter geboren, Elizabeth, die op 4 maart 1821 stierf.

Regering
Door de langdurige regering van George III en het feit dat zijn broer hem als George IV voorging, was Willem al 64 toen hij in 1830 op de troon kwam. (Zijn oudere broer Frederik was drie jaar eerder overleden.)

In tegenstelling tot zijn broer was Willem als koning onopvallend. Hij hield niet van pracht en praal. De monarchie had door de gedragingen van zijn voorganger(s) geen goede naam meer en hij probeerde het vertrouwen weer enigszins te herstellen. Dit deed hij onder meer door persoonlijk contact te zoeken met het volk. Willem was tamelijk liberaal ingesteld en droeg bij aan parlementaire en sociale hervormingen. Er ontstond een crisis rond de Reform Act van 1832, die uitbreiding van het kiesrecht beoogde. In het 19e-eeuwse Engeland vonden ingrijpende revoluties plaats in de landbouw en de industrie, de bevolking nam snel toe evenals de verstedelijking. Het oude kiesstelsel, waarin de aristocratie de dienst uitmaakte, voldeed hierdoor niet meer en was dringend aan vernieuwing toe. Wetsvoorstellen hiertoe werden tot tweemaal toe door het Hogerhuis afgewezen. Bij de derde versie van het wetsontwerp dreigde Willem de wet erdoor te drukken door voldoende nieuwe edelen te benoemen - die vanwege hun titel automatisch een zetel kregen in het Hogerhuis. Daarna werd de wet aangenomen.

De eigenlijke constitutionele macht ging door de veranderingen over van de koning naar het parlement. Willem was ook de laatste vorst die een minister-president benoemde tegen de wensen van het parlement in. De liberale William Lamb moest het veldruimen en de conservatieve Tories vormden een regering onder Robert Peel. Aangezien deze regering slechts door een minderheid werd gesteund was die een kort leven beschoren. Na korte tijd kwamen de liberalen (Whigs) weer aan de macht.

Willem IV stierf in de vroege uren van 20 juni 1837 op 71-jarige leeftijd aan een longontsteking en werd begraven in Windsor Castle. Hij had geen wettige kinderen en werd opgevolgd door zijn nicht prinses Victoria van Kent, de enige dochter van prins Eduard August. Als gevolg van de in Hannover geldende oude Salische Wet, die inhield dat een vrouw geen rechten kon erven, kwam hiermee een eind aan het gecombineerde koningschap. Willems broer Ernst August, hertog van Cumberland, volgde hem opals koning van Hannover 
van het Verenigd Koninkrijk, William Henry (I14907)
 
1890 Willem IV was van 1902 tot 1905 regent en daarna tot 1912 groothertog van Luxemburg.

Willem van Nassau-Weilburg werd in 1890 kroonprins van Luxemburg toen zijn vader de overleden groothertog Willem III der Nederlanden opvolgde. De Luxemburgers waren bereid ten behoeve van diens dochter Wilhelmina der Nederlanden de Salische wet afte schaffen die de troon aan mannen voorbehield. Maar de Nassause erfvereniging weerhield Willem III ervan om een verzoek in te dienen. Zo ging krachtens het familieverdrag Luxemburg over naar de familie Nassau-Weilburg en werd Wilhelm kroonprins.In 1893 trad hij in het huwelijk met de katholieke Maria Anna van Bragança. Er werd afgesproken dat de zonen (de opvolgers) protestants opgevoed zouden worden en de dochters katholiek. Aangezien het paar alleen dochters kreeg, en in 1907 om die reden alsnog de Salische wet werd opgeheven werd opvolging in vrouwelijke lijn mogelijk en kreeg Luxemburg na zijn overlijden een katholiek groothertogelijk huis in eerste instantie onder zijn oudste dochter Maria Adelheid (1894-1924) als groothertogin.

Willem stierf op 25 februari 1912. Bij zijn dood trad zijn echtgenote Maria Anna van Bragança, op als voogdes totdat zijn dochter Maria Adelheid in juni van dat jaar de troon besteeg 
von Nassau, Wilhelm Alexander (I9745)
 
1891 Willem IV, was prins van Oranje en vorst van Oranje-Nassau. Hij was de eerste erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Provinciën. Hij was voornaam, vredelievend en minzaam in zijn optreden, maar had te kampen met een zwakke gezondheid en een vergroeiing van zijn rug die zijn politiek-bestuurlijke optreden meer en meer parten zou gaan spelen.

De val van een paard, in 1717 in de tuin van Paleis Soestdijk, de zomerresidentie, deed even voor zijn leven vrezen. Hij hield er een vergroeide rug aan over, waarvan complicaties later tot zijn dood zouden leiden. Willem IV kreeg meer dan de gebruikelijke opvoeding van adellijke kinderen. De prins studeerde aan de Universiteit van Franeker en aan de Universiteit Utrecht. Willem IV sprak diverse talen (waaronder Fries) en was geïnteresseerd in geschiedenis; ook in de fouten van zijn voorgeslacht, zoals hij zijn hoogleraar meldde.

Zijn benoeming had veel voeten in de aarde: er waren kapers op de kust, en daarbij zijn de bronnen niet eensluidend; iedere auteur beweert wat anders. Aangenomen kan worden dat hij in november 1722 in Gelderland werd benoemd, maar voorlopig had hij daar alleen de titel en de toelage. In 1726 werd hem een plaats in de Raad van State geweigerd door de niet-stadhouderlijke provincies. De ontvangst van de prins drie jaar later in Den Haag was uitgesproken koel. Drenthe en Groningen zouden hem daarentegen in 1729 en Friesland in 1731 tot stadhouder benoemd hebben. Vanaf die tijd was hij in feite de hoogste ambtenaar van deze gewesten.

Huwelijk
Al in 1721 was er sprake van een huwelijk met de Engelse prinses Anna van Hannover. De Engelse ambassadeur William Cadogan, de eerste graaf Cadogan, die met Margaretha Cecilia Munter was getrouwd, speelde mogelijk een belangrijke rol. De onderhandelingen voor het huwelijk van prinses Anna met de Nederlandse vorst zouden twaalf jaar duren. De oorzaak lag grotendeels op het internationale politieke vlak. Na de dood van koning-stadhouder William/Willem III, tijdens het Tweede Stadhouderloze Tijdperk, waren Pruisische en ook Engelse diplomaten en juristen druk doende om voor hun vorst aanspraak te maken op de begerenswaardige titel 'prins van Oranje', met alle hierbij behorende emolumenten en bezittingen.

Toen de nalatenschap van stadhouder Willem III werd geregeld in een geheim verdrag, bekend als het Traité de partage, en zowel Willem Karel Hendrik Friso als koning Frederik Willem I van Pruisen als prins van Oranje werden erkend, maar de eerste de meeste bezittingen verkreeg Willem deed afstand van Lingen en van Meurs en de tweede naar verluidt de meeste schulden, steeg Willems waarde op de huwelijksmarkt aanzienlijk. In 1732 kwam Paleis Huis ten Bosch, dat onderdeel was van de erfeniskwestie, alsnog in bezit van prins Willem IV, waarna hij het tussen 1734 en 1737 liet restaureren en uitbreiden met twee grote zijvleugels, naar een ontwerp van Daniël Marot. Hij bezat nu in Den Haag een paleis dat voldeed aan de statuur van een vorst. Van belang gezien zijn dynastieke ambities.

Op 21 oktober 1733 ging hij voor het Gerecht van Leeuwarden in ondertrouw. Het huwelijk, dat gepland was in november 1733, werd uitgesteld omdat de bemoeienissen van zijn toekomstige schoonvader George II met de Republiek niet op prijs werden gesteld. Willem werd, mede vanwege alle ophef, ziek en vertrok naar het kuuroord Bath. Eerst enkele maanden later was hij voldoende hersteld om in het huwelijk te treden.

Händel, die Anna en haar jongere zussen klavecimbel- en muziekles had gegeven, en haar als zijn beste leerling beschouwde, componeerde ter gelegenheid van het huwelijk zijn Serenata Il Parnasso in Festa (HWV 73), waarvoor delen uit Athalia (HWV 52) gebruikt zijn. Op 25 maart 1734 trouwde het paar in de Franse kapel van het St. James's Palace. Händel componeerde hiervoor, op een tekst van Prinses Anna (naar twee psalmen), het anthem This is the day the Lord hath made (HWV 262).

In Amsterdam werd het paar op 8 mei 1734 met zó weinig animo ontvangen door burgemeester Lieve Geelvinck, dat het paar al na een half uur besloot om door te reizen naar Leeuwarden.

In Engeland was hij door de universiteit van Oxford met een ere-doctoraat bedacht en trad hij toe tot de vrijmetselarij. Bij zijn terugkeer in de Republiek ontstonden ook loges in Den Haag en Leeuwarden. Zo had hij een eigen hofloge "Antiqua Virtute et Fide" in Leeuwarden. Zijn kok Vincent la Chapelle en Douwe Sirtema van Grovestins waren daarbij betrokken.

Als stadhouder
In 1740 brak opnieuw de Oostenrijkse Successieoorlog uit, waarin Oostenrijk en Frankrijk tegenover elkaar stonden. De Republiek koos in 1747 de kant van Oostenrijk, om zo een bufferzone tussen de Republiek en Frankrijk in stand te houden, waarop Franse troepen de zuidelijke Nederlanden binnenvielen. In enkele weken veroverden de troepen van Lodewijk XV de meeste steden in de Zuidelijke Nederlanden waar de Republiek krachtens het Barrièretraktaat troepen had gelegerd en ook de belangrijkste plaatsen in Zeeuws-Vlaanderen. In paniek werd de prins op 2 mei 1747 benoemd tot kapitein-generaal, tot admiraal-generaal van de Republiek en tot stadhouder van alle gewesten. Dirk Hubert Verelst of zijn vader coördineerde de benoeming in de provincie Zeeland al vanaf 15 april. Over zijn bevoegdheden kon Willem het na diverse pogingen tot 'promotie' niet eens worden met de Staten-Generaal. Zij legden hem een instructie voor die overeenkwam met de Unie van Utrecht. Willem wilde alleen de eed afleggen op de instructie van zijn voorganger, Willem III.

Op 11 mei 1747 deed de prins zijn intrede in Amsterdam. Ter begroeting waren niet alleen de burgemeesters, maar ook alle predikanten aanwezig. Wie geen oranje droeg liep de kans in de gracht gegooid te worden. Zelfs de paarden en ook de ossen op weg naar de slager waren ermee versierd. In november van datzelfde jaar volgde verheffing tot erfstadhouder van de Republiek, waarbij ook de opvolging in vrouwelijke lijn werd geregeld, want Willem IV had toen enkel een dochter. Hiermee kwam een eind aan het Tweede Stadhouderloze Tijdperk. De organisator was de porseleinverkoper Daniël Raap, een gematigd doelist, die de oranjegezinde bevolking mobiliseerde. Nog datzelfde jaar verhuisde prins Willem IV met zijn gezin en een deel van zijn hofhouding naar Den Haag, van waaruit de Vereenigde Nederlanden werden bestuurd, alwaar hij ging wonen in Paleis Huis ten Bosch.

In 1748, enkele maanden na de geboorte van zijn zoon Willem Batavus, ontstond het Pachtersoproer. Raap, die zich verzette tegen de regenten - van oudsher tegenstanders van een rol van de Oranjes in het Nederlandse staatsbestel - overlegde diverse malen met de prins en zijn vrouw. In veel steden werden diverse burgemeesters en vroedschapsleden vervangen. Omstreden was zijn benoeming van de Groningse jonker Rudolf de Mepsche tot drost van Westerwolde.

Zijn belangrijkste raadgevers waren graaf Bentinck en Mattheus Lestevenon. In de nieuwe regeringsreglementen kreeg de erfstadhouder meer invloed op de benoemingen. Veel afgezette vroedschapsleden kregen echter na verloop van tijd hun zetel terug. Een besluit dat hem niet in dank is afgenomen; de positieve stemming onder de bevolking jegens de prins sloeg volledig om, volgens Lodewijk Ernst van Brunswijk-Lüneburg-Bevern in een brief aan zijn nicht Maria Theresia.

Willem kreeg te maken met een teruglopende economie. Een poging de handel op te beuren door het instellen van een vrijhaven, liep door tegenwerking van de admiraliteitscolleges op niets uit. De bankier Thomas Hope en de politiek econoom Isaac de Pinto beloonde hij met respectievelijk een functie in de WIC en VOC.

Willem IV stelde veel belang in een aanstelling van Lodewijk Ernst, hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel toen zijn gezondheid hem steeds meer parten speelde. Anna van Hannover nam de lopende zaken over. Willem IV stierf op 22 oktober 1751 in Den Haagna een kuur in Aken. De bijzetting vond plaats op 4 februari 1752 in de grafkelder van de Oranjes te Delft. De erfstadhouder werd opgevolgd door zijn dan drie jaar oude zoon. Anna van Hannover nam de landszaken waar tot haar dood in 1759; Friesland benoemde haar schoonmoeder Maria Louise van Hessen-Kassel, die de functie van regentes uitoefende tot 1765 
Oranje-Nassau, Vorst Willem Karel Hendrik Friso (I10298)
 
1892 Willem Jan was in 1799 officier in Bataafse dienst, later 1e luitenant der cavalerie, lid van de stedelijke Raad van Alkmaar. Hij was hij buitengewoon lid van de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden voor de provincie Overijssel (8 augustus 1815 - 19 augustus 1815) voor de goedkeuring van de grondwet van 1815. Verder was hij lid van de Provinciale Staten van Overijssel voor de landelijke stand Steenwijk (30 juni 1815 - 1 juli 1821).

Hij trouwde in december 1804 met Margaretha Jacoba Constantia Stierling.

Na het overlijden van Margaretha trouwde hij met Charlotta Marianna Heintzen. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren 
Mulert tot de Leemcule, Baron Willem Jan (I9643)
 
1893 Willem Lodewijk diende in het Staatse leger en bereikte als hoogste rang die van generaal der cavalerie. Hij werd diverse malen aangesteld als plaatselijk commandant en gouverneur van enkele steden.

Willem Frederik groeide voor een groot deel op in Den Haag, waar zijn vader het Huis Hessenhof bezat, gelegen aan de Scheveningseweg, ongeveer op de plaats waar tegenwoordig het Vredespaleis staat. Na het overlijden van zijn vader in 1721 werd Barchfeld afgesplitst van Hessen-Philippsthal en Willem werd er als eerste landgraaf van.

Militaire loopbaan

Hij diende in het Staatse leger, aanvankelijk kreeg hij een aanstelling als kolonel van een regiment cavalerie (1721), later als luitenant-generaal (1742) en generaal der cavalerie (1747). In 1732 was hij commandant van Ieper en in 1744 commandantvan Venlo. In 1756 werd hij aangesteld als gouverneur van Bergen op Zoom en in 1749 als gouverneur van Doornik. Als laatste werd hij in 1756 aangesteld als gouverneur van Breda.

Als militair bleek de landgraaf niet bijzonder succesvol. In 1744 gaf hij Ieper na 11 dagen beleg op zonder dat de vijand eerst een breuk in de verdedigingswerken had geslagen. Het werd hem toegestaan om met zijn leger met militaire eer te vertrekken. Dat was in 1746 in Bergen in Henegouwen niet het geval. Hij gaf daar zijn leger over terwijl de situatie voor hun nog lang niet nopend was. Daarbij belandden ongeveer 3000 Staatse militairen in krijgsgevangenschap, terwijl de landgraaf zelf een vrijgeleide kreeg. Ook in het geval van het Beleg van Bergen op Zoom in 1747 trof hem enige blaam. De 86-jarige generaal Isaac Cronström, opperbevelhebber van de gehele zuidelijke frontlijn van Bergen op Zoom tot Grave, had hier weliswaar de leiding, de landgraaf zelf toonde veel te laat initiatieven voor de voorbereidingen van de verdediging. Desalniettemin genoot de landgraaf in zijn tijd een grote mate van populariteit.

Praalgraf

Na zijn overlijden te Breda in 1761 is zijn lijk overgebracht naar Den Haag waar het werd bijgezet in het praalgraf van zijn vader in de Grote of Sint-Jacobskerk 
von Hessen-Philippsthal-Barchfeld, Landgraaf Wilhelm (I6647)
 
1894 Willem Maurits volgde zijn vader in 1652 op als graaf van Nassau-Siegen. In 1664 werd hij tot rijksvorst verheven. Vanaf 1679 heerste hij als vorst na de overlijdens van zijn ooms Jan Maurits en Georg Frederik von Nassau-Siegen, Vorst Wilhelm Moritz (I9882)
 
1895 Willem nam dienst in het leger van Pruisen en werd daar bevelhebber van het zesde regiment kurassiers.

Hij voerde in de Pruisisch-Oostenrijkse Oorlog van 1866 als majoor-generaal het bevel over een brigade van het cavaleriekorps. In de Frans-Duitse Oorlog commandeerde hij als luitenant-generaal een cavaleriedivisie, maar hij raakte op 9 september 1870 bij Laon gewond. Hierdoor was hij lange tijd van het front afwezig en toonde hij bij de Slag bij Le Mans een groot gebrek aan energie. Hij werd in 1873 bevelhebber van de 22e divisie in Kassel, maar vervulde in 1874 nog slechts een erefunctie 
von Mecklenburg-Schwerin, Hertog Friedrich Wilhelm Nicolas (I9197)
 
1896 Willem Prins der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, was de jongere broer van de latere koning Willem II.

Biografie

Jeugd

Prins Frederik werd in Berlijn geboren. Zijn ouders waren op dat moment door de patriotten uit Nederland verdreven. Hij groeide op aan het hof van zijn grootvader Frederik Willem II van Pruisen en ontving daar militair onderricht van de Pruisischegeneraal Carl von Clausewitz. In dienst van het Pruisische leger nam hij deel aan de Volkerenslag bij Leipzig (1813).

In december 1813 zette hij bij het Gelderse dorp Aalten voet op Nederlandse bodem. Hij sprak geen Nederlands. De prins had het moeilijk in Nederland. Hij had zich altijd thuis gevoeld aan het Pruisische hof en plotseling bevond hij zich in een land waarvan hij de gebruiken niet kende en de taal nog moest leren. Om zijn wat eenzijdige opleiding bij te spijkeren werd de prins als student naar de Rijksuniversiteit Leiden gestuurd. Hij ging met tegenzin, maar schreef zijn voormalige gouverneur:'Ik behoor mijn plicht en niet mijn lust te volgen.'

Frederik had krachtens het huisverdrag van 4 april 1815 recht op de Duitse bezittingen van het Huis Oranje-Nassau op het moment dat zijn oudere broer Willem (II) koning zou worden. Omdat deze echter niet meer in bezit van de familie waren, zou hijgroothertog van Luxemburg worden. Van dit recht deed hij in 1816 afstand in ruil voor domeinen en de titel Prins der Nederlanden.

Militaire carrière

Frederik nam in 1813 deel aan de Volkerenslag bij Leipzig. Tijdens de Waterloocampagne commandeerde hij de reservedivisie die gelegerd was bij Halle.

Frederik was van 1816 tot 1881 regimentschef van het naar hem genoemde Pruisische 15. "Infanterieregiment Prinz Friedrich der Niederlande". In 1826 benoemde koning Willem I zijn tweede zoon tot commissaris-generaal (minister) van Oorlog. Prins Frederik moderniseerde in deze functie het leger naar Pruisisch model. Hij richtte de Koninklijke Militaire Academie in Breda op en rustte het leger uit met moderne wapens zoals de houwitser. Hij vervulde diverse functies in het leger en werd in 1829 admiraal.

In 1830 leidde prins Frederik, nadat zijn broer Willem II er niet in geslaagd was door onderhandelingen tot een vergelijk te komen, de troepen die in Brussel trachtten de Belgische Opstand te bedwingen. Op 18 augustus 1831 werd prins Frederik benoemd tot grootkruis in de Militaire Willems-Orde.

In 1849 werd er opnieuw een beroep op hem gedaan, dit keer door zijn neef koning Willem III. Deze benoemde hem op 8 april 1849 opnieuw tot inspecteur-generaal der Krijgsmacht. Hij bleef dat bijna twintig jaar. In 1868 diende hij zijn ontslag in omdat hij geen steun kreeg van de minister en verbeteringen in het leger achterbleven.

Huwelijk en gezin
Prins Frederik trad in Berlijn in het huwelijk met zijn nicht prinses Louise van Pruisen. Net als zijn vader en grootvader trouwde hij dus met een Pruisische prinses, en net als zijn vader met zijn nicht.

Door zijn dochter Louise, koningin van Zweden, was prins Frederik grootvader van koningin Louise van Denemarken en overgrootvader van koning Christiaan X van Denemarken en koning Haakon VII van Noorwegen. Beide achterkleinkinderen maakte hij ook nog een tijdlang mee.

Griekse troon

In 1829, 1830 en 1831 werd Frederik drie keer de Griekse troon aangeboden, maar hij bedankte alle malen voor de eer. Dat deed hij onder meer omdat de Verenigde Nederlanden toen een crisis doormaakten waarvan hij vond dat hij als pater familias datgrondgebied niet kon verlaten. Hij wilde bovendien geen koning worden van een land waarvan de taal en de cultuur hem vreemd waren, en van een land waarin hij geen enkele toekomst zag. De troon van Griekenland werd nog in 1830 aangeboden aan Leopold van Saksen-Coburg en Gotha, die ook bedankte en in 1830 de Belgische troon zou aanvaarden, en tot slot aan de 17-jarige prins Otto van Beieren die dat aanbod wel aanvaardde.

Latere leven

Na de troonsafstand van zijn vader in 1840 trok Frederik zich grotendeels uit het openbare leven terug op zijn landgoed te Wassenaar. Frederik heeft in de familie Oranje een grote rol als verzoener gespeeld. Hij hield contact met zijn vader toen deze zijn omstreden huwelijk met Henriëtte d'Oultremont de Wégimont doorzette. Na het overlijden van zijn vader in 1843 bleef Frederik de weduwe ondersteunen. In 1846 kocht hij park en slot Fürst-Pückler-Park Bad Muskau van Hermann von Pückler-Muskau. Frederik wikkelde de zwaar met schulden belaste nalatenschap van zijn broer Willem II af. Hij bemiddelde in het later door een echtscheiding ontbonden huwelijk van zijn zuster Marianne. Hij was tevens steun en toeverlaat van koningin Sophie, de vrouw van zijn neef Willem III. Na het overlijden van zijn achterneef Willem in 1879 nam prins Frederik het rouwbeklag van de ministers in ontvangst. Niemand anders van de koninklijke familie wilde dat doen. Ook was hij een grote steun voor deze kroonprins Willem en diens broer Alexander omdat hij het goed kon vinden met hun moeder.

Frederik verscheen voor het laatst in het openbaar bij de doop van zijn achternicht Wilhelmina op 12 oktober 1880. Hij overleed in september 1881, 84 jaar oud. Toen was hij de langstlevende Oranje ooit. Dit record werd pas verbroken door koningin Juliana die uiteindelijk overleed op 94-jarige leeftijd. Zijn stoffelijk overschot werd op 23 september bijgezet in de grafkelder van de Oranjes in de Nieuwe Kerk te Delft.

Vrijmetselarij

Prins Frederik als Grootmeester Nationaal van de Orde der Vrijmetselaren in Nederland

Prins Frederik werd in 1816 grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden. Hij zou die functie tot aan zijn dood, 65 jaar lang, bekleden. Hij heeft een sterke invloed gehad op de vrijmetselarij in die tijd en neigde ertoe deze meer in te willen zetten voor maatschappelijke doelen.

Naast grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden was Prins Frederik grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren onder het Hoofdkapittel der Hoge Graden in Nederland. Hij bleef maar enkele jaren in deze functie aan, want vanwege het christelijke karakter verafschuwde hij de Orde. Doordat er te veel nadruk op het christendom zou liggen, werd het karakter van de Vrijmetselarij als vrijplaats voor alle gelovigen aangetast, aldus Prins Frederik.. Uiteindelijk stelde hij zich op het standpunt dat het beter was een einde te maken aan de vele vervolgpaden, doch zover is het nooit gekomen.

Prins Frederik schonk de Orde een stadspaleis aan de Fluwelen Burgwal in Den Haag, dat verbouwd werd tot Ordegebouw. De Louisa Stichting, onderdeel van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden, is genoemd naar de vrouw van Frederik.

Trivia
- Het Frederikspark in de Nederlandse stad Haarlem is naar de Prins vernoemd. 
der Nederlanden, Prins Willem Frederik Karel (I9937)
 
1897 Willem trouwde in 1857 morganatisch met Marie van Hanau-Horowitz, een dochter uit het eveneens morganatische huwelijk van keurvorst Frederik Willem I van Hessen-Kassel en Gertrude Falkenstein.

Het paar scheidde in 1872. Dat Marie zich niettegenstaande deze scheiding prinses van Hessen bleef noemen, stuitte dit op protest van de Hessische familie. Er werden zelfs rechtszaken aangespannen, die Marie uiteindelijk verloor. Hierop schreef zij de Duitse keizer Wilhelm I met de bede haar een nieuw naam te verschaffen. Deze verhief haar en haar kinderen als Prins(ses)en van Ardeck in de adelstand.

Willem hertrouwde onderwijl in 1873 met Juliana van Bentheim en Steinfurt.

Juliana overleed op het kraambed na de geboorte van haar zoon.

Hierop hertrouwde Willem in 1879 te Steinfurt met haar zuster Adelheid van Bentheim en Steinfurt. Zij overleed in 1880 zonder Willem kinderen na te laten.

Ten vierde trouwde Willem vervolgens in 1884 in het Slot Luisenlund op het eiland Bornholm met Maria Karoline Auguste van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Glücksburg.

Toen zijn jongste zoon drie jaar was overleed Willem. Zijn weduwe zou hem meer dan veertig jaar overleven 
von Hessen-Philippsthal-Barchfeld, Prins Wilhelm Friedrich Ernst (I6648)
 
1898 Willem V volgde, samen met zijn broers Frans Otto en Hendrik X, zijn vader op als vorst in Brunswijk-Celle. Na het overlijden van zijn broer Frans Otto en een met zijn broer Hendrik afgesproken herverdeling van de gebieden, werd hij enig heerser in hertogdom Brunswijk-Lüneburg vanaf 1569.

In 1577 openbaarden zich bij Willem V voor het eerst de symptomen van een geestesziekte. In 1582 werd zijn gedrag zo onvoorspelbaar en agressief dat zijn vrouw Dorothea van Denemarken met hun kinderen uit het hertogelijk slot in Celle vertrok. Na ingrijpen van de keizer werd Willem de Jongere onder bewaking gesteld; hiervoor werden 20 landsknechten van buiten Brunswijk-Lüneburg aangetrokken. Na een tijdelijk herstel herhaalde deze situatie zich in 1587.

George Frederik I van Brandenburg-Ansbach en Filips II van Brunswijk-Grubenhagen werden benoemd tot bewindvoerders voor Willem de Jongere, maar in de praktijk functioneerde Dorothea van Denemarken als regentes 
von Braunschweig-Lüneburg, Hertog Wilhelm (I2213)
 
1899 Willem V, zichzelf noemend Willem Batavus, prins van Oranje, vorst van Oranje-Nassau, was de laatste erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Nederlanden (1751-1795).

Van Willem V wordt gezegd dat hij een zeer goed geheugen had, filosofisch van aard en goed van karakter was, echter ook besluiteloos, legalistisch en detaillistisch. Hij was niet bereid het oligarchische regeringssysteem te hervormen en kwam daardoor steeds meer onder vuur te liggen. Hij raakte tijdens de patriottentijd diep in de problemen door zijn halsstarrigheid. Hij raakte diverse functies kwijt en trok zich terug naar Nijmegen. In september 1787 kwam hij terug naar Den Haag, dankzij de steun van een Pruisisch leger. In februari 1793 verklaarde het revolutionaire bewind in Parijs hem de oorlog. In januari 1795 ging hij in ballingschap in Londen, waarna de Bataafse Republiek werd uitgeroepen. Willem beval de koloniale bestuurdersin Oost-Indië zich over te geven aan de Britten. In 1801 deed hij afstand van al zijn rechten als erfstadhouder. Zijn vroegere medestanders liet hij weten dat zij weer bestuursfuncties mochten bekleden.

Willem was drie jaar oud toen zijn vader overleed. Hij werd opgevoed door zijn moeder en Douwe Sirtema van Grovestins en vanaf 1759 door zijn voogd hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbüttel. De prins liep mank en miste waarschijnlijk twee voortanden, nadat hij in zijn jeugd van zijn paard was gevallen. Het gevolg was een pruillip. In 1754 ontstond onenigheid over het jaar waarin hij meerderjarig verklaard zou worden. In 1763 werd hij ernstig ziek, men vreesde voor zijn positie als opvolger. Het was zaak een geschikte huwelijkskandidaat te zoeken. De prins had zijn oog laten vallen op zijn nicht Caroline Mathilde van Wales, maar zij werd uitgehuwelijkt aan een Deense prins. Frederik V van Denemarken beval zijn dochters aan en Frederik de Grote bracht enkele van zijn nichten onder de aandacht.

Stadhouder
Op 8 maart 1766, meerderjarig verklaard, trad hij aan als erfstadhouder. Van elke provincie had hij hiervoor een aparte aanstelling gekregen. De tien jaar oude Mozart, die zich op dat moment nog in Holland bevond vanwege de rondreis met zijn vaderlangs Europese hoven, was uitgenodigd en componeerde speciaal ter gelegenheid van de festiviteiten een quodlibet met de titel Galimathias musicum (KV 32) dat op 11 maart werd uitgevoerd. (zie ook: Grand tour van de Mozarts door Europa). Willem werd door de Staten-Generaal benoemd tot admiraal-generaal van de vloot en kapitein-generaal van het leger.

Op 4 oktober 1767 huwde de prins in Berlijn met Wilhelmina van Pruisen, een nicht van Frederik de Grote, die in 1768 de stadhouderlijke familie bezocht op Het Loo.

Willem V begon met voorstellen tot verkleining van de vroedschappen in de Friese steden Stavoren (1768), Workum (1772) en Bolsward (1773). De stadhouder beschikte over goede contacten ("premiers") in Friesland, onderdeel van het stadhouderlijk stelsel. Ook in Gelderland en Overijssel hadden kleine steden moeite om hun vroedschapszetels op te vullen en waren aanpassingen noodzakelijk; Zwolle telde bijvoorbeeld zestien burgemeesters. De voorstellen tot hervorming, die willekeurig kunnen worden genoemd, omdat hij niet overal over dezelfde bevoegdheden en invloed beschikte, werden hem niet in dank afgenomen. Het probleem van de opvulling van vroedschapszetels speelde bovendien in steden met een aanzienlijke katholieke bevolking, zoals Haarlem, Arnhem, Nijmegen, Oldenzaal, 's-Hertogenbosch etc. Nog voor de patriottentijd in Bolsward, toen een stadje met 2600 inwoners, maar met een aanzienlijke katholieke bevolking (30%), ontstond in 1778 protest, waarop de stadhouder besloot het voorstel te laten rusten.

In 1774 werd de Galerij Prins Willem V voor het publiek geopend. Josina van Boetzelaer en haar leermeester Francesco Pasquale Ricci componeerden diverse werken voor het hoforkest. Op het Haagse Binnenhof werd tegenover het oorspronkelijke stadhouderlijk paleis (waarvan de Mauritstoren en aanpalende vertrekken als deel van het huidige gebouw van de Eerste Kamer der Staten-Generaal bewaard zijn gebleven) in 1777 naar ontwerp van Friedrich Ludwig Gunckel voor Willem V een nieuw, representatiefonderdeel van zijn paleis gebouwd.

Patriottentijd

met de Engelsen, vanwege de wens tot vrijhandel en vanwege wapensmokkel naar de opstandige Verenigde Staten kwam er steeds meer kritiek op het functioneren van Willem V. Het pamflet Aan het Volk van Nederland, waarin een aantal zaken op een rijtje waren gezet die moesten aantonen dat de malaise aan de stadhouder te wijten was, vond hoe gechargeerd ook gretig aftrek. Willem V werd beschuldigd van heulen met de vijand: zijn volle neef George III, de koning van Engeland. Bovendien speelde de affaire met freule Constantia van Lynden hem parten. De Vierde Engels-Nederlandse Oorlog verliep door eerdere verwaarlozing van de vloot desastreus, op de Slag bij de Doggersbank na, en al in 1783 is een Vrede van Parijs (1783) gesloten. Toen in 1784 bekend werd dat Lodewijk Ernst de stadhouder in het geheim adviseerde, zonder voor de gevolgen verantwoordelijk te kunnen worden gesteld, is die zaak door de patriotten in pamfletten uitgebuit. De gehate hertog werd de Republiek uitgezet. De in het slop geraakte economie werd bedreigd toen keizer Jozef II, die ook heer van de Oostenrijkse Nederlanden was, opening van de Schelde eiste. De Keteloorlog die daarop volgde was aanleiding voor de patriotten tot het oprichten van nog meer exercitiegenootschappen. Daardoor zou de invloed van Willem V op de benoeming van buitenlandse officieren in het Staatse leger afnemen.

De patriotten stelden bij monde van Pieter Paulus inmiddels voor een raad in te stellen waarin ook zijn vrouw, die hem al sinds 1776 inzake politieke kwesties terzijde stond, zitting zou hebben. De besluiteloze prins liet niets van zich horen en voerde een beleid dat uitging van handhaving van de oude, gevestigde posities. In maart 1785 deed Willem Gerrit Dedel, raad bij de Admiraliteit van Amsterdam, een voorstel het recommendatierecht van de stadhouder af te schaffen. Bijna was er een akkoord bereikt, maar niet lang daarna sloeg de stemming om en volgens Willem Bilderdijk ontstond een breuk tussen de aristocraten en de democraten. Quint Ondaatje en Von Liebeherr reisden diverse malen naar Den Haag om in contact te komen met de stadhouder. Begin september 1785, enkele dagen nadat het dragen van oranje verboden was, verloor Willem V zijn militaire positie in 's Gravenhage. De stadhouder raakte in een steeds zwaardere crisis en dronk veel wijn. Het liefst had hij afstand gedaanen zich teruggetrokken op een van zijn Duitse bezittingen. Hij schreef: "Ik wenschte dat ik dood waere, dat mijn vader nimmer stadhouder was geworden. Ik voel ik ben daertoe niet bekwaem. 't Hooft loopt mij om."

Twee weken later reisde Willem V af naar Friesland, zijn vrouw en kinderen achterna, die al waren vertrokken om aanwezig te zijn bij het tweehonderdjarig bestaan van de Universiteit van Franeker. Onder de Friese regenten en aristocraten was de stemming omgeslagen, velen kozen nu voor de stadhouder om het land van de ondergang te redden: in oktober werd besloten de regeringsreglementen in Friesland aan te scherpen, maar de stadsregering zou voortaan bestaan uit magistraat én vroedschap. Via Groningen trok de stadhouder naar het jachtverblijf Het Loo bij Apeldoorn.

Escalatie

De Amsterdamse burgemeester Joachim Rendorp legde op 1 februari 1786 de Staten van Holland een plan voor waarmee de terugkeer van de prins naar Den Haag weer mogelijk zou worden, maar het plan leed schipbreuk. De patriotten in de stad Utrecht gingen nu op 2 augustus 1786 over tot het zelf op democratische wijze benoemen van nieuwe vroedschapsleden, dat wil zeggen dan maar zonder de goedkeuring van de stadhouder. De prinsgezinde statenleden verlegden daarop de vergaderingen naar Amersfoort. Daarmee waren de Provinciale Staten van Utrecht opgedeeld. Op 27 augustus 1786 besloten de Staten van Holland met een krappe meerderheid (negen tegen tien stemmen) de prins definitief het commando over het Haags garnizoen te ontnemen. Begin september 1786 werd een poging gedaan om de patriotten een halt toe te roepen, want er dreigde een burgeroorlog te ontstaan. Hattem en Elburg, waar de 24-jarige Herman Willem Daendels het excercitiegenootschap aanvoerde en zijn benoeming in de vroedschap opeiste, werden enige dagen bezet door stadhouderlijke troepen. Enkele weken later werd het aan de exercitiegenootschappen en de vrijkorpsen in Gelderland en Friesland verboden petities in te dienen en elkaar steun te bieden. In november 1786 verhuisde de stadhouderlijke familie van Apeldoorn naar Nijmegen, om in geval van lijfelijke bedreiging over de grens naar Pruisisch Kleef te kunnen vluchten. Op 12 april 1787 reisde Abraham Calkoen voor geheime onderhandelingen naar Nijmegen. De pensionarissen van Dordrecht, Haarlem en Amsterdam stonden erop dat de burgemeesters op een andere manier gekozen zouden worden. De zaak laaide opnieuw op toen in Amsterdam en Rotterdam eind april/begin mei een aantal prinsgezinde vroedschapsleden en burgemeesters werden vervangen.

Aanhouding bij Goejanverwellesluis

Begin mei 1787 is vanuit Amersfoort een poging gedaan Utrecht te heroveren. Er vielen enkele slachtoffers. o.a. bij Soestdijk. De prinses reisde enkele weken later "incognito" in twee koetsen met zestien paarden naar 's-Gravenhage, maar werd tegengehouden langs de Vlist door leden van een exercitiegenootschap uit Gouda. Het gezelschap werd onder geleide naar Goejanverwellesluis gevoerd, in afwachting van een beslissing van de Staten van Holland. Prinses Wilhelmina moest dus onverrichter zake terugkeren naar Nijmegen. Na beklag bij haar broer, de pas aangetreden koning van Pruisen, kwam die zijn zuster te hulp. Een Pruisisch leger van 20.000 man viel bij Nijmegen binnen. De troepen van de Republiek onder de Rijngraaf van Salm verlieten Utrecht bij de nadering van dit leger, maar op 17 september reed de prins onder luide toejuichingen Utrecht binnen. Op donderdag 20 september 1787 kwam hij aan in Den Haag en was de Oranjerestauratie een feit. Misschien is Prinsjesdag naar deze gebeurtenis vernoemd. Hersteld in de oude rechten nam Willem V, maar in het bijzonder zijn vrouw Wilhelmina, nu represailles tegen de patriotten. De patriotten, verbeurd verklaard van hun bezittingen en hun zetels in de vroedschap, vluchtten daarop naar Noord-Frankrijk waar zij zich schoolden in de idealen van de Franse Revolutie.

Vlucht naar Engeland
In 1792 kreeg de Franse generaal Dumouriez opdracht om de Nederlanden binnen te vallen. Begin februari 1793 vielen Blerick en Stevensweert in handen van de Franse troepen. Hij kreeg assistentie van Daendels met ca. 2.800 manschappen en tachtig ruiters van het Bataafs Legioen. Op 17 februari vond de hoofdaanval plaats; via Breda zouden de troepen opstoten naar Dordrecht. Klundert en Bergen op Zoom vielen rond 25 februari. Willemstad kreeg een beleg te verduren van twee weken. Op 2 maart proclameerde de Conventie steun van het Franse volk aan de Bataven, maar het beleg van Maastricht door Francisco de Miranda werd op die dag opgebroken. Geertruidenberg viel op 4 maart. Breda koos op 5 maart een "Revolutionaire" gemeenteraad. Op 8 maartkreeg Dumouriez opdracht zich terug te trekken. Op 18 maart moest hij een nederlaag incasseren bij de Slag bij Neerwinden en Aldenhoven.

Op 4 november 1794 viel Maastricht alsnog, na zware bombardementen door Kléber. Op 27 december staken Franse troepen onder Pichegru de Maas over, op 10 januari 1795 de Waal. Op 15 januari trokken Pruisische en Britse troepen zich terug uit hun posities in de Betuwe en langs de Lek, en vluchtten via Apeldoorn over de grens. De Hessische troepen waren al eerder vertrokken. Op 16 januari capituleerde Utrecht, nadat de Oude Hollandse Waterlinie succesvol was omzeild door de Franse troepen. De prins wilde alleen een nieuwe aanvalspoging doen als de dooi zou invallen, maar in zijn eentje had hij geen schijn van kans. Hij schreef op zondag 18 januari 1795 een afscheidsbrief aan de Staten-Generaal, gaf het bevel over aan Willem Anne de Constant Rebecque en vluchtte diezelfde dag naar Engeland. In Scheveningen lag de pink 'Johanna Hoogenraad' van rederij Michiel den Heijer klaar om hem mee te nemen. Over de Scheveningseweg reden achttien rijtuigen met porselein, schilderijen, zilver, kunstvoorwerpen en kisten met goud naar het strand, om ingescheept te worden in vissersboten. De stadhouder, met twee zwarte bedienden in zijn gevolg, was in ballingschap.

Periode na 1795
De gevluchte stadhouder nam eerst voor enkele weken zijn intrek in Kew Palace (ook wel Dutch House genoemd). Vrijwel zijn eerste actie was de uitvaardiging van de brieven van Kew (7 februari 1795). Volgens sommigen gebeurde dat op advies van de Britse premier William Pitt. Alle Hollandse koloniale bezittingen werden nu onder Britse bescherming gesteld. Hij beval de bestuurders zich over te geven aan de Britten, waarna Britse militaire bezetting zou volgen. Dit leidde tot grote woede van zijn tegenstanders in de Bataafse Republiek. Nadat Willem V deze brieven had uitgevaardigd namen de Fransen de privébezittingen van Willem in beslag. Zijn collectie dieren, waaronder de twee olifanten Hans en Parkie en enkele giraffen, werd afgevoerd naar Frankrijk.

Willem V verhuisde naar Hampton Court Palace. Toen hij samen met zijn zoon, de erfprins, in augustus 1799 een proclamatie uitvaardigde waarin de Nederlanders werden opgewekt steun te geven aan de Engels-Russische landing leidde dit tot grote verontwaardiging in de Bataafse Republiek. De militaire inval mislukte. Na 1801 trok Willem Batavus zich terug op zijn Duitse buitenplaats Oranienstein bij Dietz.

In april 1806, tijdens het jaarlijkse bezoek aan zijn dochter Louise, overleed Willem V op 58-jarige leeftijd in Brunswijk en werd daar begraven.

Vermogen
Op zijn achttiende verjaardag kreeg Willem het beheer toegewezen van de particuliere eigendommen van het Huis Oranje-Nassau. Die bestonden met name uit landgoederen en heerlijke rechten (domeinen) en bevonden zich in de Republiek, Luxemburg, de Zuidelijke Nederlanden en Duitsland, waaronder de graafschappen Buren, Vianden en Spiegelberg, de baronies van Breda en Liesveld, het markiezaat van Veere en Vlissingen, paleis Huis ten Bosch en Huis ter Nieuburch. Ook het eiland Ameland behoorde hemtoe, evenals de jachtsloten Het Loo, Huis Honselaarsdijk en Soestdijk en landgoed Dieren in Gelderland. Deze bezittingen konden Willem jaarlijks bij goed beleid tot bijna een half miljoen gulden opleveren. Daarnaast ontving hij jaarlijks van de overheidsinstellingen meer dan 400.000 gulden.

In Duitsland was hij vorst van vier Nassause graafschappen en van enkele heerlijkheden die Dillenburg als regeringscentrum hadden en hem jaarlijks een inkomen van 124.000 gulden verstrekten.

Verder genoot Willem inkomsten uit beleggingen, deels bestonden die uit investeringen in overheidsleningen en in aandelen in de Bank of England. Zijn militaire functies leverden hem salaris op. Alles bij elkaar ontving Willem als stadhouder jaarlijks meer dan een miljoen gulden aan inkomsten. Willem was in de Republiek als stadhouder traditiegetrouw vrijgesteld van het betalen van belastingen, behalve voor zijn onroerende goederen. Daar stond tegenover dat hij van zijn ouders schulden had geërfd en sowieso niet in staat bleek om een balans te vinden tussen zijn inkomsten en uitgaven.

Zijn hofhouding bestond in de tijd dat hij in de Republiek vertoefde uit bijna 250 personeelsleden en een bijbehorend bestuur van enkele tientallen hofdignitarissen. Aan zijn persoonlijke uitgaven besteedde de prins van Oranje jaarlijks meestal rond de 150.000 gulden en soms minder dan 100.000 gulden. Onder deze uitgaven bevonden zich de pensioengelden voor zijn voormalig hofpersoneel en geld dat hij schonk aan politieke bondgenoten, instellingen van weldadigheid, kerken en toneelgezelschappen.

De hofcommissie besteedde jaarlijks zo'n 150.000 gulden aan personele uitgaven, meer nog aan eten en drinken. Ook ging er geld op aan feesten en ontvangsten en aan de hofkapel. Al met al gaf hij als stadhouder veel meer uit dan er binnenkwam. De tekorten vulde hij aan met geldleningen, die duurder werden toen de Republiek wegens de Franse dreiging meer geld op militair gebied begon uit te geven. Een ander gevolg daarvan was dat geldschieters zich begonnen terug te trekken. Uiteindelijk werdop alle posten bezuinigd, maar toen de Fransen aanvang 1795 een militaire overwinning niet meer kon ontgaan, was Willem in zijn zoektocht naar contant geld gedwongen om een zilveren servies te laten omsmelten. Toen hij in januari 1795 naar Engeland vluchtte nam hij 'slechts' zo'n 85.000 gulden in contanten mee.

Frankrijk confisqueerde Willems bezittingen in de Republiek, de Zuidelijke Nederlanden en Luxemburg. Op zijn domeinen rustten hoge schulden en werden om die reden in 1796 aan de Bataafse Republiek gegeven. De inkomsten uit de Nassause graafschappen daalden door de aanhoudende Napoleontische oorlogsvoering tot onder de 100.000 gulden per jaar. Willem zag zich door het ophouden van zijn vorstelijke levensstijl opnieuw genoodzaakt om zich te ontdoen van roerende goederen, zoals het porseleinenMeissen servies met topografische afbeeldingen, een geschenk van de VOC. Willem schatte zijn verlies aan roerende goederen door de Franse inbeslagname op drie miljoen gulden. In totaal werden zijn verliezen in 1800 berekend op vijftien miljoen gulden.

In december 1801 schreef Willem V de brieven van Oranienstein, waarin hij de Bataafse Republiek als wettig erkende. Hiermee deed hij afstand van al zijn rechten als erfstadhouder en voldeed hij aan de door Napoleon Bonaparte gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van een schadeloosstelling, in 1797 vastgelegd bij de Vrede van Campo Formio. De compensatie bestond uit de soevereiniteit over het prinsbisdom Fulda, de abdijs van Corvey, Weingarten, St. Gerold en Dietkirchen, rijksstad Dortmund en die van de proosdij Bandern in het vorstendom Liechtenstein. Willem droeg die over aan zijn oudste zoon.

Met de Bataafse Republiek werd apart overeengekomen dat die hem met een bedrag van vijf miljoen gulden schadeloos zou stellen voor alle financiële verliezen in de voormalige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Napoleon Bonaparte ging echterniet met die laatste regeling akkoord.

Het Engelse parlement gaf Willem op voorspraak van George III vanaf 1803 een jaargeld van 16.000 Engelse pond, met de verplichting om daarvan de pensioengelden van zes van zijn medestanders te betalen waardoor hij voor zichzelf 14.350 Engelse pondoverhield. Tegelijkertijd besloot het parlement om zijn vrouw een bedrag van 60.000 Engelse pond ineens te schenken. Bernard Woelderink, oud-hoofdarchivaris van het huisarchief van de Oranjes en schrijver van een boek over de geschiedenis van de thesaurie van het Huis van Oranje, sluit niet uit dat Wilhelmina het bedrag kreeg omdat de parlementsleden vonden dat Willem niet goed met geld kon omgaan.

Bijzetting in de Nieuwe Kerk in Delft
In 1958 werd het gebalsemde stoffelijke overschot van Willem vanuit Brunswijk overgebracht naar Nederland en op 28 april bijgezet in de grafkelder van de Oranjes in de Nieuwe Kerk in Delft. Zijn achterachterkleinkind prinses Wilhelmina weigerde hierbij aanwezig te zijn. Naar verluidt zou de voormalige koningin hebben gezegd niet achter de baar van "een sufferd" te willen lopen 
Oranje-Nassau, Vorst Willem (I10295)
 
1900 Willem VIII was een Duits edelman en veldheer.

Nadat zijn oudste broer Frederik in 1720 koning van Zweden was geworden, zijn andere oudere broers al op jonge leeftijd waren overleden en ook zijn vader in 1730 stierf, regeerde Willem feitelijk Hessen-Kassel in naam van zijn oudste broer. Na hetoverlijden van Frederik in 1751 werd Willem officieel landgraaf.

De prins van Hessen-Kassel was al op jonge leeftijd in dienst getreden van de Republiek der Verenigde Nederlanden, waar zijn militaire talent op waarde werd geschat. Tijdens de Spaanse Successieoorlog vocht hij onder andere mee bij de belegering van Bonn in 1702, de Slag bij Höchstädt in 1704, het ontzet van Luik in 1705, de Slag bij Oudenaarde in 1708 en de Slag bij Malplaquet in 1709. In 1713 werd hij benoemd tot militair gouverneur van Breda. Tien jaar later werd hij gouverneur van Maastricht, een functie die hij tot 1747 zou vervullen, hoewel hij meestal elders verbleef. In 1727 werd hij generaal van de Hollandse cavalerie.

Binnenlands veroorzaakte de overgang van zijn zoon Frederik II van Hessen-Kassel naar de Rooms-Katholieke Kerk een schandaal. Hierdoor werden in 1754 diverse beperkingen aan de rooms-katholieke eredienst opgelegd en werd het graafschap Hanau rechtstreeks onder het gezag van de latere Willem IX geplaatst.

Aan het einde van zijn regeerperiode brak de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) uit, waarbij Hessen-Kassel een belangrijk strijdgebied was. Willem streed aan de zijde van Pruisen en Engeland, waarop Frankrijk verschillende malen Kassel bezette.

Tijdens de regering van Willem werd de eerste steen gelegd van het slot Wilhelmsthal in Calden nabij Kassel. Willem legde tevens de basis voor de Kasselse schilderijengalerij op het grafelijk landgoed Bergpark en Schloss Wilhelmshöhe, waarvoor hijonder meer werken van Rubens en Rembrandt verwierf, zoals de portretten van Andries de Graeff en Jan Harmensz. Krul van Rembrandt 
von Hessen-Kassel, Landgraaf Wilhelm VIII (I6589)
 

      «Vorige «1 ... 34 35 36 37 38 39 Volgende»


Deze site werd aangemaakt door The Next Generation of Genealogy Sitebuilding v. 14.0.5, geschreven door Darrin Lythgoe © 2001-2025.

Samengesteld door Rob Hubert. | Data Beschermings Beleid.