Huis Brederode

Genealogische aantekeningen betreffende de familie van Brederode vanaf de dertiende eeuw tot heden

Deel Print Voeg bladwijzer toe

Aantekeningen


Treffers 201 t/m 250 van 1,871

      «Vorige 1 2 3 4 5 6 7 8 9 ... 38» Volgende»

 #   Aantekeningen   Verbonden met 
201 Alfonso was een infante van Spanje uit het huis Bourbon.

Alfonso, die in zijn gezin Alfonsito werd genoemd - om hem te onderscheiden van andere Alfonsen in de koninklijke familie - groeide op in Lausanne en Estoril. In 1950 vertrok hij - op uitnodiging van generaal Franco - met zijn oudere broer naar Spanje om daar te studeren. Beiden gingen naar de militaire academie in Zaragoza.

Alfons overleed op veertienjarige leeftijd aan de gevolgen van een schotwond. Hoe die wond ontstaan is, is altijd onopgehelderd gebleven. Volgens een officieel communiqué van de Spaanse ambassade in Portugal was het volgende gebeurd:

"Terwijl Zijne Koninklijke Hoogheid, de infante Alfonso, bezig was een pistool schoon te maken, samen met zijn broer, ging er plotseling een schot af, dat zijn voorhoofd raakte en binnen twee minuten zorgde voor zijn dood. Het ongeluk vond plaats om 20.30 uur, nadat de prins de Heilige Mis voor Witte Donderdag had bijgewoond, waar hij de Heilige Communie ontving:"

Vrij snel waren er geruchten dat niet Alfons maar zijn broer Juan Carlos het pistool expres had afgevuurd, niet wetende dat het geladen was. Alfons' zuster Pilar van Bourbon verklaarde later dat in werkelijkheid Alfons per ongeluk Juan Carlos' armhad aangeraakt, toen hij de deur opende van het vertrek waarin zijn broer zich bevond, waarop het noodlottige schot volgde.

Alfons werd begraven in Cascais. In 1992 vond zijn herbegrafenis plaats in het Pantheon van de Prinsen in het Escorial 
van Spanje, infante Alfonso (I13694)
 
202 Alfonso was een Spaanse prins en piloot. Hij was een neef van de Spaanse koning Alfons XIII. Van moederszijde was hij een kleinzoon van koningin Isabella II van Spanje.

In 1899 werden Alfons en zijn jongere broer Lodewijk naar Engeland gestuurd, om te worden onderwezen aan het jezuïtische Beaumont College. Ze bleven daar tot 1904. Vervolgens ging Alfons naar de militaire akademie van Toledo, waar hij afstudeerde in 1906. Daarna volgde hij een opleiding tot piloot in Frankrijk. Hij werd een van de vooraanstaande vliegeniers van het Spaanse leger en leidde de luchtmacht bij de Spaanse landing in Al Hoceima (Marokko), in 1925. In mei 1930 was hij als passagier van de Graf Zeppelin aanwezig bij de overtocht van Sevilla naar Brazilië. Vandaar vloog hij door naar de Verenigde Staten, waar hij een ontmoeting had met de Amerikaanse president Herbert Hoover.

In 1931 benoemde Alfons XIII hem tot commandant van de Spaanse luchtstrijdkrachten. Na de vestiging van de Tweede Spaanse Republiek, twee maanden na zijn benoeming, vestigde Alfons zich aanvankelijk als banneling in Londen. Toen hij in 1932 weer voet op Spaanse bodem zette, werd hij meteen gevangengenomen en in Dakhla (Westelijke Sahara) geïnterneerd. In 1933 wist hij met een aantal lotgenoten te ontsnappen naar Lissabon.

In 1937, bij het begin van de Spaanse Burgeroorlog, werd hij door Franco aan het hoofd geplaatst van de Spaanse luchtmacht. Dat bleef hij tot 1945, toen hij ontslag moest nemen ten gevolge van zijn steun aan de graaf van Barcelona, die de monarchie in Spanje wilde herstellen. Hij bleef wel actief als vlieger in de Spaanse luchtmacht. 
van Orléans-Bourbon, Alfonso María Francisco Antonio Diego (I10400)
 
203 Alfonso was een Spaanse prins uit het huis Bourbon. Hij was een oom van koning Juan Carlos I van Spanje.

Via zijn moeder erfde hij, evenals vele andere nazaten van koningin Victoria de bloedziekte hemofilie. Als kind droegen hij en zijn broertje Gonzalo, die eveneens aan de ziekte leed, speciale beschermende kleding.

In 1933 trouwde Alfons morganatisch met de Cubaanse Edelmira Sampedro-Robato en deed afstand van zijn rechten op de troon. Het huwelijk werd voltrokken in Lausanne en geen enkel lid van de Spaanse koninklijke familie was aanwezig. Alfons' toelage werd stopgezet en zijn vader liet beslag leggen op zijn niet onaanzienlijke wagenpark. Het echtpaar droeg de titel van graaf en gravin van Covadonga. Na vier jaar strandde het huwelijk, vooral als gevolg van de grote - en naar later bleek niet onterechte - jaloezie van de gravin. Alfons hertrouwde met de eveneens uit Cuba afkomstige Marta Ester Rocafort-Altazarra. Dat huwelijk hield maar een paar maanden stand. Alfons verzoende zich daarop met zijn eerste vrouw. Juist voordat hij opnieuw methaar in het huwelijk zou treden kwam hij evenwel om bij een auto-ongeluk in Miami. Hij werd in Florida begraven. In 1985 werd zijn lichaam herbegraven in de koninklijke crypte van het Escorial 
van Spanje, Alfonso Pío Cristino Eduardo Francisco Guillermo Carlos Enrique Eugenio Fernando Antonio Venancio (I13697)
 
204 Alfred was van 1893 tot 1900 hertog van Saksen-Coburg en Gotha.

Jeugd en carrière
"Affie" werd als enige kind van het koningspaar niet geboren in Buckingham Palace, maar in Windsor Castle. Hij was een levenslustig en temperamentvol kind dat graag klauterde en ronddartelde. Evenals de andere kinderen in het gezin ontving hij eenuitstekende opvoeding en opleiding. In tegenstelling tot zijn oudere broer Bertie (Albert Eduard) gold hij als weet- en leergierig, maar de Duitse taal beheerste hij in vergelijking met zijn broers en zussen slecht.

Alfred werd in 1852 aangewezen als troonopvolger van zijn kinderloze oom Ernst II van Saksen-Coburg en Gotha. In 1856 trad hij volgens eigen wens toe tot de Royal Navy. Na zijn succesvol afgeronde marineopleiding reisde hij op de HMS Euryalus naarZuid-Afrika en bezocht de Kaapkolonie, de Oranje Vrijstaat en Natal, alwaar hij een goede indruk op zowel de kolonisten als de inheemse stamhoofden maakte. Op een reis naar West-Indië en Noord-Amerika in 1861 vernam hij de dood van zijn vader. Na het aftreden van koning Otto I van Griekenland werd hij door de Griekse Nationale Vergadering in 1862 tot nieuwe koning gekozen. Om politieke redenen kon de Britse regering hier echter niet mee akkoord gaan. Bij het huwelijk van zijn oudere broer Eduard in dat jaar was de toen 18-jarige Alfred belast met het toezicht op zijn driejarige neefje Willy (de latere keizer Wilhelm II). Deze misdroeg zich gedurende de voor hem dodelijk saaie ceremonie vreselijk en beet Alfred zelfs in zijn been.

In 1863 werd hij luitenant ter zee en begon te studeren aan de universiteiten van Edinburgh en Bonn. Ook werd hij op 24 mei van dat jaar door de koningin verheven tot ridder in de Orde van de Kousenband. Hij bezocht in 1865 Coburg en koos het Wangenheim-Paleis (Edinburgh-Paleis) uit als toekomstige residentie. Vanwege de verjaardag van koningin Victoria werd hij het jaar daarop tot hertog van Edinburgh en graaf van Ulster en Kent gemaakt en ontving hij van het parlement een jaarlijkse apanage van 15.000 pond. Op 8 juni nam hij plaats in het Hogerhuis.

Alfred werd in 1867 kapitein en begon op 24 januari met een wereldreis op het fregat HMS Galatea. Hij bezocht als eerste lid van het Britse koningshuis Australië en werd met enthousiasme ontvangen. In datzelfde jaar legde hij de eerste steen voor de bouw van de Melbourne Town Hall in Melbourne. In Sydney werd hij tijdens een picknick echter met een revolver in de rug geschoten door de Ier Henry James O'Farrell. Hij raakte echter slechts lichtgewond. In 1869 bezocht hij India en Hongkong en was ook daar de eerste Britse royal die een bezoek bracht.

Hij trad in 1874 in het Winterpaleis te Sint-Petersburg in het huwelijk met grootvorstin Maria Alexandrovna. Het was geen gelukkig huwelijk en Maria werd in de Londense hogere kringen te arrogant bevonden.

Alfreds marinecarrière nam een hoge vlucht. Hij werd schout-bij-nacht (1878), viceadmiraal (1882), admiraal (1887) en ten slotte opperbevelhebber van de vloot (1893). In 1878 leidde hij de bezetting van Cyprus.

Hertog van Saksen-Coburg-Gotha
Toen hertog Ernst II op 2 augustus 1893 kinderloos stierf kwam het dubbelhertogdom Saksen-Coburg en Gotha aan Alfred toe. Zijn oudere broer Eduard had van de troonopvolging afgezien omdat hij eerste in lijn was voor de opvolging op de Britse troon. Hij trad terug uit de marine, legde zijn lidmaatschap van het Hogerhuis en de Privy Council neer maar behield zijn Britse ere-ambten en titels. Hij gaf zijn apanage terug maar behield de jaarlijkse 10.000 pond die hij sinds zijn huwelijk ontving om zijn Londense residentie Clarence House te onderhouden.

Het leven in Coburg viel hem zwaar. Hij was een Britse prins in een Duits land in een periode waarin de betrekkingen tussen beide landen niet zeer goed waren. Evenals Eduard VII had hij een afkeer van hun beider neef Wilhelm II. Als lid van het Duitse Keizerrijk kon Alfred alleen binnenlandse politiek bedrijven en hij miste zijn oude leven bij de marine dan ook zeer. Hij bleef de Royal Navy op de voet volgen en zag de uitbreiding van de Duitse marine met zorg aan.

Het feit dat hij zijn Britse titels belangrijker achtte dan zijn Duitse en zich ook in de Bondsraad Koninklijke Hoogheid liet noemen (een predicaat waar hij in Duitsland geen recht op had daar hij slechts een hertog was) werd hem kwalijk genomen. Evenals zijn zuster, keizerin Vicky, werd hij als "buitenlander" gezien en wantrouwig of ronduit vijandelijk bejegend. Enkele Duitse kranten noemden zijn troonsbestijging een belediging voor het Duitse nationaliteitsbesef. Desondanks, en ondanks zijn gebrekkige beheersing van het Duits, wist hij uiteindelijk toch de liefde van zijn volk te winnen.

Alfred bemoeide zich niet al te zeer met binnenlandse aangelegenheden, die hij overliet aan het staatsministerie. Hij wijdde zich aan de jacht en ondernam reizen (bij een bezoek aan Alexandrië in 1898 werd hij door een muskiet gestoken en liep eenlangdurige ooginfectie op waarvan hij nooit meer helemaal zou genezen). Tevens hield hij erg van muziek, was hij een uitstekend violist en speelde hij een prominente rol in het stichten van het Royal College of Music. Zijn verzameling glas en keramiek was een half miljoen mark waard.

Alfreds enige zoon en opvolger Alfred deed in 1899 gedurende de feestelijkheden bij gelegenheid van de zilveren bruiloft van het hertogelijk paar een zelfmoordpoging en stierf twee weken later. Alfred gaf zijn vrouw hiervan de schuld en liet zich van haar scheiden. Om zijn leed te verzachten begon hij te drinken. Op 30 juli 1900, kort voor zijn zesenvijftigste verjaardag, stierf hij aan strottenhoofdkanker en werd naast zijn zoon in het hertogelijk mausoleum te Coburg bijgezet. De opvolger Arthur, hertog van Connaught, zag af van de hertogelijke waardigheid, zodat deze (theoretisch) overging op Leopold van Albany. Daar deze al in 1884 was gestorven werd zijn zoon Karel Eduard de nieuwe hertog van Saksen-Coburg en Gotha. Daar deze nogminderjarig was werd de regering tot 1905 waargenomen door Ernst zu Hohenlohe-Langenburg, echtgenoot van Alfreds dochter Alexandra 
von Sachsen-Coburg und Gotha, hertog Alfred Ernest Albert (I12310)
 
205 Alfred, Erfprins van Saksen-Coburg en Gotha, was een lid van het Britse koninklijke huis. Zijn vader was de tweede zoon van koningin Victoria van het Verenigd Koninkrijk, zijn moeder was een dochter van tsaar Alexander II van Rusland. Hij werd, om hem te onderscheiden van zijn vader, young Alfie genoemd.

Jeugd
Zijn doopgetuigen waren koningin Victoria, tsaar Alexander II, keizer Wilhelm I en prinses Victoria van Duitsland, hertog Ernst II van Saksen-Coburg en Gotha en de prins van Wales.

Toen zijn oudoom, hertog Ernst II van Saksen-Coburg en Gotha, op 2 augustus 1893 kinderloos stierf, kwam het dubbelhertogdom Saksen-Coburg en Gotha aan Alfreds vader toe. De prins van Wales had namelijk van de troonopvolging afgezien. Prins Alfredhad de eerste jaren van zijn leven met zijn ouders en zussen in Clarence House, Londen, gewoond. Maar na de bestijging van de troon van Saksen-Coburg en Gotha door zijn vader verhuisden ze naar Schloss Rosenau in Coburg.

Dood
In 1899 raakte prins Alfred betrokken in een schandaal met een minnares. Eind januari probeerde hij daarom zelfmoord te plegen, nog wel op de dag dat zijn ouders hun zilveren huwelijksfeest vierden. Hij slaagde er niet in zich dood te schieten, waarop zijn ouders hem naar het kuuroord in de Oostenrijkse stad Meran stuurden. Hier overleed hij echter op 6 februari 1899 aan zijn verwondingen. Hij werd begraven in de buurt van Gotha.
Door zijn dood ging het hertogdom van Saksen-Coburg en Gotha naar zijn oom, prins Arthur, hertog van Connaught. Deze zag hier echter vanaf, waardoor Karel Eduard, hertog van Albany, uiteindelijk de hertogelijke troon besteeg. 
von Sachsen-Coburg und Gotha, Alfred Alexander William Ernest Albert (I12309)
 
206 Alice prinses van Parma, was een lid van de Spaanse adel. Door geboorte maakte ze deel uit van het adellijke huis Bourbon-Parma. Door haar huwelijk trad ze toe tot de adellijke familie Bourbon-Sicilië en werd ze infante van Spanje.

Alice was een van de laatste in de Maria-Louisa-orde benoemde dames. Haar schoonvader benoemde haar bij haar huwelijk in een van de huisorden van zijn geslacht, de Heilige Militaire Constantijnse Orde van Sint-Joris. De prinses woonde in Madrid 
de Borbón-Parma, Alicia Maria Teresa Francesca Luisa Pia Anna Valeria (I1641)
 
207 Alice was lid van de Britse koninklijke familie.

Jeugd
Als dochter van de regerende vorstin kreeg Alice de titel "Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Alice van het Verenigd Koninkrijk". Haar naam Alice had ze te danken aan eerste minister William Lamb, Lord Melbourne, de eerste Britse premier onder koningin Victoria. Hij had ooit tegen koningin Victoria gezegd dat Alice zijn favoriete vrouwennaam was. De naam Maud is de oudengelse vorm van Mathilde, en die kreeg ze van prinses Sophia Mathilde van Gloucester een dochter van prins Willem van Gloucester die weer een jongere broer was van koning George III. Sophia Mathilde stierf in 1844. De naam Mary werd gekozen omdat ze op dezelfde dag was geboren als prinses Mary, Hertogin van Gloucester, een dochter van George III.

Ze werd gedoopt in de privé-kapel van Buckingham Palace door William Howley, Aartsbisschop van Canterbury. De doopgetuigen waren koning Ernst August I van Hannover, erfprins Ernst II van Saksen-Coburg en Gotha, prinses Sophia van Gloucester (een nicht van koning George III) en prinses Feodora zu Hohenlohe-Langenburg (een dochter van Hermann zu Hohenlohe-Langenburg).

Alice had niet veel contact met haar ouders en werd opgevoed door kinderjuffrouwen en privé-leraren. Ze had een goede relatie met haar broers en zussen. Ze kreeg les met haar oudere zus Victoria, met wie Alice ook vaak kattenkwaad uithaalde, en zewas in het bijzonder gehecht aan haar broer Albert Edward. Na prinses Victoria's huwelijk met keizer Frederik III van Duitsland was Alice de oudste, thuiswonende dochter en werd ze de steun en toeverlaat van haar moeder. Toen haar vader in december 1861 tyfus kreeg, verzorgde de 18-jarige Alice hem tijdens de laatste weken van zijn leven, zodat de koningin zich met staatszaken bezig kon houden. In de avond van 14 december 1861 stierf hij.

Broers en zussen

Prinses Alice bouwde in haar jeugd een zeer goede band op met haar oudere broer, Albert Edward, en haar oudste zus, Victoria, de Princess Royal. Alice was zeer verdrietig toen Victoria in 1858 trouwde met de Pruisische kroonprins.

Huwelijk en gezin
De familie was nog in rouw, toen Alice in 1862 in Osborne House op het Isle of Wight met groothertog Lodewijk IV van Hessen-Darmstadt in het huwelijk trad. Bij het huwelijk kreeg Lodewijk van koningin Victoria het predicaat "Koninklijke Hoogheid" en werd hij benoemd tot ridder in de Orde van de Kousenband. Het predicaat was alleen in het Verenigd Koninkrijk geldig, in Duitsland droeg hij nog steeds het predicaat van "Groothertogelijke Hoogheid". Het paar ging in de Duitse stad Darmstadt wonen. Het was geen gelukkig huwelijk: Alice en Lodewijk hadden geen enkel raakvlak en voerden weinig gesprekken.

Tijdens de Pruisisch-Oostenrijkse Oorlog merkte prinses Alice op dat de zorgomstandigheden voor gewonde soldaten zeer slecht waren. Daarom richtte ze de Alice-Frauenverein (ook wel Vrouwen Unie genoemd) op. Deze organisatie leidde verpleegsters enhulpverleensters op. Op deze manier raakte de prinses bevriend met Florence Nightingale, een bekende Britse verpleegster. In Darmstadt richtte de prinses het Alice-Hospital op, dat - anno 2008 - nog steeds bestaat.

Op 13 juni 1877 volgde prins Lodewijk zijn oom op als groothertog van Hessen en aan de Rijn, waardoor prinses Alice de titel van groothertogin kreeg.

Prinses Alice was een draagster van hemofilie, waaraan één van haar zoons overleed en waarvan meerdere dochters ook draagster werden.

Haar overlijden
In november 1878 kreeg Alice' oudste dochter, Victoria, difterie. Enkele dagen later bleken ook Alix en Marie ziek te zijn en binnen korte tijd had iedereen, behalve Elisabeth, de ziekte onder de leden. Prinses Alice besteedde al haar tijd aan hetverzorgen van haar echtgenoot en kinderen. Op 16 november stierf prinses Marie. Om het herstel van de anderen niet te belemmeren met de schok van Marie's dood verzweeg Alice haar overlijden tot de andere kinderen naar hun zusje begonnen te vragen.De kinderen herstelden uiteindelijk, maar Alice was erg verzwakt door het verzorgen van haar gezinsleden en liep toen zelf difterie op. Op 14 december stierf prinses Alice op 35-jarige leeftijd. Ze werd begraven met de Engelse vlag op haar kist inhet groothertogelijke mausoleum te Rosenhöhe bij Darmstadt.

Titels
- Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Alice van het Verenigd Koninkrijk
- Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Lodewijk van Hessen en aan de Rijn
- Hare Koninklijke Hoogheid De Groothertogin van Hessen en aan de Rijn 
van het Verenigd Koninkrijk, prinses Alice Maud Mary (I14887)
 
208 Alice was titulair groothertogin van Toscane. Ze behoorde tot het huis Bourbon-Parma.

In januari 1864 werd de toen veertienjarige prinses verloofd met vorst Johannes II van Liechtenstein (1840-1929). Deze laatste verbrak de verloving echter in december dat jaar, met het argument dat Liechtenstein deel uitmaakte van de Duitse Bond en een huwelijk met Alice, die langs moederskant afstamde van de Franse koninklijke familie, problemen zou kunnen veroorzaken. Volgens sommige contemporaine bronnen had Johannes, die ongehuwd zou blijven, het huwelijk evenwel afgezegd omdat hij homoseksueel zou zijn.

Uiteindelijk huwde ze met gewezen groothertog Ferdinand IV van Toscane, die na de Italiaanse eenmaking naar Oostenrijk was gevlucht. Daar zou het echtpaar de rest van hun leven verblijven 
van Bourbon-Parma, Alicia Maria Carolina Ferdinanda Rachel Giovanna Filomena (I1885)
 
209 Alice was titulair groothertogin van Toscane. Ze behoorde tot het huis Bourbon-Parma.

In januari 1864 werd de toen veertienjarige prinses verloofd met vorst Johannes II van Liechtenstein. Deze laatste verbrak de verloving echter in december dat jaar, met het argument dat Liechtenstein deel uitmaakte van de Duitse Bond en een huwelijk met Alice, die langs moederskant afstamde van de Franse koninklijke familie, problemen zou kunnen veroorzaken. Volgens sommige contemporaine bronnen had Johannes, die ongehuwd zou blijven, het huwelijk evenwel afgezegd omdat hij homoseksueel zouzijn.

Uiteindelijk huwde ze in 1868 in Frohsdorf met gewezen groothertog Ferdinand IV van Toscane, die na de Italiaanse eenmaking naar Oostenrijk was gevlucht. Daar zou het echtpaar de rest van hun leven verblijven 
de Bourbon-Parma, Alice (I1841)
 
210 Alice was, via haar moederskant, een nicht van koningin Wilhelmina der Nederlanden, waar ze veel contact mee had en die een paar keer bij haar logeerde. Zij was ook aanwezig bij de begrafenis van koningin Wilhelmina en de inhuldiging van koningin Juliana. Ze was ook een peettante van koningin Beatrix en in die hoedanigheid was ze aanwezig bij Beatrix' doop.

Huwelijk
In 1904 trouwde prinses Alice met prins Alexander van Teck, de broer van koningin Mary. Als echtgenote van Alexander van Teck kreeg prinses Alice de titel Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Alexander van Teck. Ze vergezelde haar man op zijn posten als gouverneur-generaal van Zuid-Afrika en van Canada. In Ottawa was zij van 1940 tot 1945 de gastvrouw van haar achternicht de Nederlandse kroonprinses Juliana.

Als afstammeling van koningin Victoria was prinses Alice drager van hemofilie, dat ze had gekregen van haar vader, die zelf een hemofiliepatiënt was. Op haar beurt gaf prinses Alice de ziekte weer door aan haar oudste zoon, prins Rupert, die mede hierdoor op 21-jarige leeftijd overleed ten gevolge van een auto-ongeluk.

Dood
Prinses Alice's echtgenoot Alexander stierf in 1957 in Kensington Palace (Londen), waar ook prinses Alice tot haar dood leefde. In 1981 stierf ze op een leeftijd van 97 jaar en 312 dagen, waardoor ze het langstlevende lid van de Britse koninklijkefamilie was tot Elizabeth Bowes-Lyon, de moeder van de huidige koningin, het record verbrak. Dit record werd een jaar later verbroken door dier schoonzuster prinses Alice, hertogin van Gloucester. Toch blijft prinses Alice het langstlevende familielid dat in de familie geboren is, Elizabeth Bowes-Lyon en de hertogin van Gloucester zijn namelijk in de familie getrouwd. Zij was het langstlevende kleinkind van koningin Victoria en overleed bijna honderdvijftien jaar nadat Victoria's eerste kleinkind de dood vond. Dat was prins Sigismund van Pruisen.

De begrafenis vond plaats in de St. George's Chapel in Windsor Castle, waar alle leden van de koninklijke familie aanwezig waren. Ze werd begraven naast haar echtgenoot in Frogmore te Windsor.

Titels
Prinses Alice heeft gedurende haar hele leven drie titels gedragen:

- Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Alice van Albany
- Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Alexander van Teck
- Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Alice, gravin van Athlone

Die laatste titel kreeg ze tijdens de Eerste Wereldoorlog. Toen besloot de Britse koninklijke familie namelijk afstand te doen van alle Duitse titels, waardoor prins Alexander graaf van Athlone werd en de achternaam Cambridge aannam, die over werdgenomen door hun kinderen 
of Albany, Alice Mary Victoria Augusta Pauline (I94)
 
211 Alice, later bekend als prinses Alice, hertogin van Gloucester Ze was de schoonzus van de Engelse koningen Eduard VIII en George VI en de tante van koningin Elizabeth II.

Ze groeide op in Northamptonshire waar ze verschillende scholen bezocht. Als jonge vrouw verbleef zij enige tijd in Frankrijk en Kenia. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte zij voor het Rode Kruis.

Na de oorlog hield zij zich voornamelijk bezig met het uitoefenen van allerlei representatieve taken en met liefdadigheid.

Vanaf 1995 verscheen de prinses niet meer in het openbaar. In 1999 kondigde haar zoon aan dat de prinses met pensioen ging. Zij leed naar alle waarschijnlijkheid aan ernstig geheugenverlies. Geen lid van de Britse koninklijke familie werd ooit ouder dan prinses Alice. Op 20 augustus 2003 evenaarde zij de leeftijd die de Queen Mum bereikte en werd daarmee het oudste lid ooit van de Britse koninklijke familie. Prinses Alice overleed op bijna 103-jarige leeftijd 
Montagu-Douglas-Scott, Lady Alice Christabel (I9534)
 
212 Alice, van geboorte een Duitse prinses, door haar huwelijk een Griekse prinses, werd door het huwelijk van haar zoon Philip de schoonmoeder van de Britse koningin Elizabeth II.

Prinses Alice bracht het grootste deel van haar jeugd door in Londen. Er werd bij haar aangeboren doofheid geconstateerd. Toch was dat voor prinses Alice niet onoverkomelijk; ze leerde liplezen in het Engels, Frans, Duits en later ook in het Grieks.

Prinses Alice kreeg in 1930 een zenuwinzinking, waarna ze in een sanatorium in Zwitserland werd geplaatst. Na haar verblijf in het sanatorium kwam ze nog enkele keren in verschillende inrichtingen terecht.

Tijdens haar verblijf in het sanatorium groeiden prinses Alice en prins Andreas uit elkaar, wat ertoe leidde dat ze op verschillende plaatsen in Europa gingen wonen. Prins Andreas vestigde zich in Monaco, waar hij in 1944 ook overleed. Prinses Alice ging in Athene wonen, waar ze tijdens de Tweede Wereldoorlog een joods gezin bij haar liet onderduiken, waarvoor ze postuum werd onderscheiden met de titel Rechtvaardige onder de Volkeren.

In 1947 ging prinses Alice naar Engeland om de bruiloft van haar zoon Philip en de Engelse prinses Elizabeth bij te wonen. Vervolgens woonde ze twintig jaar lang in Griekenland, dat werd geregeerd door koning Constantijn II. In 1949 richtte ze eenGrieks-orthodoxe kloosterzusterorde op, de Christelijke Zusterschap van Martha en Maria.

Toen de koning in 1967 in vrijwillige ballingschap ging vanwege een nieuwe staatsgreep, werd prinses Alice door haar zoon en schoondochter uitgenodigd om in Engeland te wonen. Dat aanbod nam ze aan. Prinses Alice stierf eind 1969 op 84-jarige leeftijd op Buckingham Palace.

Voor haar heengaan had zij te kennen gegeven in de Maria Magdalenakerk bij Getsemane op de Olijfberg te Jeruzalem te willen worden begraven; in 1988 werden haar stoffelijke resten aldaar bijgezet 
of Battenberg, prinses Victoria Alice Elizabeth Julia Marie (I526)
 
213 Alix was de laatste tsarina van Rusland. Nadat ze bekeerd was tot de Russisch-orthodoxe Kerk om met de latere tsaar Nicolaas II van Rusland te kunnen trouwen, droeg ze de naam Alexandra Fjodorovna.

Alix is vernoemd naar alle dochters van koningin Victoria in de juiste volgorde: Victoria, Alice (haar moeder), Helena, Louise en Beatrice. De naam Alice was moeilijk uit te spreken in het Duits en werd daarom veranderd in het beter uit te sprekenAlix. Prinses Alix werd luthers gedoopt. De doopgetuigen waren onder anderen de Britse kroonprins Eduard en zijn echtgenote Alexandra, de Russische tsarevitsj Alexander en zijn echtgenote Maria Fjodorovna (de toekomstige schoonouders van Alix) en de Britse prinses Beatrice. Zij had drie oudere zussen: Victoria (1863-1950), Elizabeth (1864-1918) en Irene (1866-1953). Ze had twee oudere broers: Ernst Lodewijk (1868-1937) en Frederik (1870-1873). Ook had ze een jonger zusje: Marie (1874-1878).

Haar moeder nam haar kinderen vaak mee naar haar familie in het Verenigd Koninkrijk en Alix bracht daardoor veel tijd door op Balmoral Castle in Schotland en Osborne House op het eiland Wight. Alix was een heel vrolijk kind in haar jonge jaren, enkreeg al snel de bijnaam "Sunny". Dit veranderde toen ze op zesjarige leeftijd haar moeder verloor. Ze werd erg somber en trok zich meer in zichzelf terug. Na de dood van haar moeder kreeg ze een erg hechte band met haar grootmoeder, koningin Victoria: er werd dan ook vaak gezegd dat Alix het favoriete kleinkind van de koningin was.

Toen Alix twaalf jaar oud was, trouwde haar zus Elisabeth met de Russische grootvorst Sergej Aleksandrovitsj, de vijfde zoon van de overleden tsaar Alexander II. Tijdens het huwelijk van haar zus ontmoette Alix haar grote liefde: tsarevitsj Nicolaas. In de jaren daarna kreeg ze verschillende huwelijksaanzoeken, waaronder een aanzoek van prins Albert Victor, hertog van Clarence, de oudste zoon van het Brits kroonprinselijk paar Eduard en Alexandra. Ondanks de grote druk van haar familie weigerde Alix ook met hem te trouwen.

Koningin Victoria was echter fel tegen een huwelijk met de Russische Nicolaas; ze wilde niet dat Alix zo ver weg zou gaan wonen. Ook de ouders van Nicolaas zagen een huwelijk tussen de twee niet zitten; Alix was immers niet Russisch-orthodox en Nicolaas' moeder, tsarina Maria Fjodorovna, was bang haar invloed op haar oudste zoon te verliezen aan Alix. Maar het ging slecht met de gezondheid van tsaar Alexander III: Nicolaas zou zijn vader over niet al te lange tijd opvolgen en had dus een echtgenote nodig. Onder die druk gaven Nicolaas' ouders uiteindelijk toch toestemming voor het huwelijk en ook koningin Victoria ging uiteindelijk overstag.

Alix bekeerde zich tot het Russisch-orthodoxe geloof en nam de naam Alexandra Fjodorovna aan. In april 1894 werd de verloving tussen Nicolaas en Alexandra bekendgemaakt. In november van datzelfde jaar stierf tsaar Alexander III en volgde Nicolaas hem op als tsaar Nicolaas II van Rusland. De familie was nog in de rouw, toen Nicolaas en Alexandra, in het Winterpaleis te Sint-Petersburg, elkaar het jawoord gaven.

Tsarina Alexandra
In 1895 werden Nicolaas en Alexandra officieel gekroond tijdens een grote ceremonie in Moskou. Ter gelegenheid van de kroning werd vier dagen later namens het keizerlijke paar eten en drinken uitgedeeld aan 400.000 Russen: tijdens dit diner kwamenongeveer 1300 mensen om in het gedrang. Dit werd door velen beschouwd als een slecht voorteken voor Nicolaas' regering.

Tot genoegen van haar schoonmoeder, de populaire oud-tsarina Maria Fjodorovna, was Alexandra niet populair aan het Russische hof en bij de bevolking. Ook kreeg ze door de slechte band met haar schoonmoeder geen goede relatie met de rest van de keizerlijke familie. Alexandra verlangde vaak terug naar de intimiteit van het kleine hof in Darmstadt en naar haar familie in Engeland. Toch was Alexandra gelukkig: ze was getrouwd met de man van wie ze hield, en had een fijn gezinsleven. Na de geboorte van grootvorstin Olga volgden nog drie dochters. Alexandra was dol op haar dochters, al had ze graag ook een zoon, een opvolger, voor haar man gehad.

Een erfgenaam
Hoe meer dochters er werden geboren, hoe groter de vraag naar een zoon werd. Dit werd alleen maar versterkt toen Nicolaas' broer en opvolger George Aleksandrovitsj in 1899 stierf aan tuberculose. Nicolaas' laatste broer, grootvorst Michaël Aleksandrovitsj, werd toen de nieuwe tsarevitsj. Alexandra kon niet aan haar plicht als tsarina voldoen, namelijk een zoon baren, en haar geestelijke gezondheid ging erg achteruit. De tsarina was erg religieus en ging vaak naar de kerk, waar ze bad om eenzoon. Op die manier kwam ze in aanraking met mystieke priesters. Deze gaven haar hoop op een zoon en hadden daardoor een grote invloed op de tsarina, die deze 'heiligen' aanbad.

Het was een grote opluchting toen Alexandra voor de vijfde keer zwanger raakte en op 12 augustus 1904 van een zoon, Aleksej, beviel. De vreugde rondom deze geboorte was echter van korte duur: al snel bleek dat de tsarevitsj leed aan de bloederziekte hemofilie. Alexandra had al eerder haar broer Frederik en haar oom Leopold aan deze erfelijke ziekte verloren. Via koningin Victoria was de ziekte overgedragen aan Victoria's zoon Leopold en haar dochters Alice en Beatrice, waardoor de ziekte verschillende koninklijke huizen had getroffen. In die tijd was er vrijwel niets te doen tegen hemofilie en stierven de meesten patiënten aan de gevolgen van deze ongeneeslijke ziekte: Nicolaas' enige zoon zou dus nooit volwassen worden. Hierom hielden Nicolaas en Alexandra de ziekte verborgen voor het volk.

Raspoetin
Alexandra wendde zich tot de Russische artsen, maar deze konden haar niet helpen. Ze was wanhopig en zocht naar hulp in het mystieke circuit. Op die manier kwam ze in contact met de gebedsgenezer Grigori Raspoetin. Hij beloofde de tsarina haar zoon te genezen en zij geloofde dat maar al te graag. Op onverklaarbare wijze boekte Raspoetin inderdaad vooruitgang: hij wist de tsarevitsj een aantal keer te genezen, wanneer deze een aanval had. Zo wist Raspoetin Alexandras vertrouwen te winnen en vergaarde hij via haar veel politieke macht. Omdat het volk niets van Aleksejs ziekte wist, stonden zij zeer wantrouwend tegenover de relatie van Raspoetin en Alexandra, en kreeg de gebedsgenezer een slechte reputatie.

De uitbraak van de Eerste Wereldoorlog was voor het gezin van de tsaar, en dan vooral voor Alexandra, een grote schok. Alexandra's broer Ernst Lodewijk van Hessen-Darmstadt was namelijk een Duitse groothertog, waardoor broer en zus recht tegenoverelkaar stonden in deze oorlog. Ook was Alexandra verwant aan de Duitse keizer, Wilhelm II. Deze situatie deed Alexandras reputatie ook geen goed en de wildste verhalen deden de ronden: zo zou Alexandra collaboreren met de Duitsers en voor hen spioneren aan het Russische hof. Het tegendeel was waar: de tsarina en haar twee oudste dochters zetten zich in voor verschillende ziekenhuizen en veldhospitalen, en behaalden daarvoor een zusterdiploma.

Toen de tsaar in 1915 naar het front ging, stond Alexandra aan het hoofd van de regering. Ze wist zich echter geen raad met die macht en ging vooral af op de adviezen van Raspoetin, tot ongenoegen van het volk. De burgers waren er heilig van overtuigd dat de relatie tussen Alexandra en Raspoetin puur seksueel was. De adel wist wel beter, maar was ook niet blij met de macht van de gebedsgenezer. Nadat Alexandra vele malen was verzocht haar banden met Raspoetin te verbreken, werd hij in 1916 vermoord door prins Felix Joesoepov (gehuwd met een nicht van de tsaar) en groothertog Dimitri Pavlovitsj (een kleinzoon van tsaar Alexander II).

Revolutie
De Eerste Wereldoorlog zorgde voor veel onrust in Rusland. Toen het Russische leger werd gemobiliseerd, waren veel burgers voor de Russische deelname aan de Eerste Wereldoorlog. Maar het leger behaalde weinig successen en in 1917 waren er ruim zesmiljoen Russische soldaten om het leven gekomen. Ook met de economie ging het slecht: er waren grote tekorten aan onder andere voedsel en brandstof. Tot grote onvrede onder de arme burgers ging het voedsel dat er was, naar het leger en werd de schaarste onder het volk groter. Daardoor ontstonden voedselrellen en opstanden, die gewelddadig werden onderdrukt door het leger van de tsaar. Honderden mensen kwamen hierbij om het leven of raakten gewond. Dit zorgde alleen voor meer onvrede en in 1917 sloegen de voedselrellen om in politieke opstanden. Het Russische volk projecteerde zijn haat op de tsaar en zijn familie: de tsaar had immers zijn garde op zijn eigen burgers afgestuurd. Dit was enkel een directe aanleiding, waar het volk al lang op had gewacht: de tsarenfamilie was al langer impopulair, onder andere vanwege de Duitse afkomst van tsarina Alexandra en haar band met de vermoorde Raspoetin.

Toen in november 1917 de bolsjewieken aan de macht kwamen, werd het gezin met enkele bedienden overgebracht naar Jekaterinenburg in bergen van de Oeral. In de nacht van 16 op 17 juli 1918 werden Alexandra en haar gezin in de kelder van het Ipatiev-huis door een vuurpeloton doodgeschoten door commandant Jakov Joertovski en tien soldaten.

Titels
- Hare Groothertogelijke Hoogheid Prinses Alix van Hessen-Darmstadt
- Hare Keizerlijke Hoogheid Grootvorstin Alexandra Fjodorovna van Rusland
- Hare Keizerlijke Majesteit Tsarina Alexandra Fjodorovna van Rusland 
von Hessen und bei Rhein, prinses Alix Viktoria Helene Luise Beatrix (I6474)
 
214 Alois was een prins van Liechtenstein.

Prins Alois zag in 1923 af van zijn rechten op de troon van Liechtenstein, als mogelijke opvolger van zijn beide kinderloze ooms Johannes II en Frans I. Alois' zoon Frans Jozef volgde in 1938 Frans I als vorst van Liechtenstein op 
von und zu Liechtenstein, prins Aloys Gonzaga Maria Adolf (I8610)
 
215 Alverade wordt vermeld van 1300 tot 1323. Zij huwde in ca.1 275 met ridder Dirk I van Poelgeest, overleden in 1280 en begraven in Koudekerk (Zuid-Holland). Het huwelijk van Dirk en Alverade was waarschijnlijk kinderloos.
Als Vrouwe van Poelgeest bezat Alverade het tiendrecht in de Lage Waard bij Koudekerk. Zij maakte in 1300 haar testament en voegde daar op 13 november 1305 een codicil aan toe waarin zij aan het klooster van St.Jan in Haarlem een kapellanie schonkmet aan het altaar van St.Margriet 13 pond voor de ziel van haar man.
Eveneens als Vrouwe begiftigde zij in 1305 de kerk van Koudekerk met 3 pond per jaar voor godsdienstige verrichtingen en stichtte een kapelanie ter memorie van haar man. Alverade overleed na 1305.
Het genoemd codicil van 1305 vermeldt dat Alverade en haar broer Dirk kinderen zijn van Vrouwe Hillegonda van Voorne. In het testament en het codicil worden vele verwanten van Alverade genoemd.
Alverade legateerde aan haar nicht Catharina van Teylingen (+ 1343, dochter van Heer Dirk II van Teylingen), die in het klooster Leeuwenhorst bij Leiden tussen 1322 en 5 oktober 1342 abdis was, een lijfrente van 1 pond per jaar.
Kort na 1304 verleende Jacob van Zuden, prior van het St.Jansklooster in Haarlem, met verlof van de bisschop van Utrecht, toestemming aan de kloosterpriesters tot het verrichten van gewijde plechtigheden in de woning van Vrouwe Alverade van Koudekerk.

Geboorte- / huwelijksjaar - Met de veronderstelling dat het huwelijk een vijftal jaren vóór het overlijden in 1280 van Dirk I van Poelgeest gesloten kan zijn, is het het huwelijksjaar te stellen op ca.1275.
Aleverade kan dan omstreeks 1260 of iets eerder geboren zijn 
van Brederode, Alverade (I2459)
 
216 Amalia Augusta was een tweelingzus van Elisabeth Ludovika, echtgenote van de latere koning Frederik Willem IV van Pruisen. Later zouden haar ouders overigens nog een tweeling krijgen: Sophie en Marie Anne.

Amalia onderhield een vaste correspondentie met haar zussen Sophie en Ludovika (de moeder van keizerin Elisabeth van Oostenrijk-Hongarije). Deze correspondentie is bewaard gebleven en vormt daardoor een van de voornaamste bronnen voor het leven van keizerin Elisabeth 
von Bayern, prinses Amalie Auguste (I579)
 
217 Amalia hield veel van muziek en bespeelde harp, fluit en viool. Ze was de jongste zus van de Pruisische koning Frederik de Grote.

Ze zou een - geschiedkundig niet aantoonbare - affaire hebben gehad met de officier en avonturier Friedrich von der Trenck. Haar broer Frederik liet von der Trenck in 1745 zonder aanklacht opsluiten in de vesting Gladz, vermoedelijk op verdenking van spionagecontacten met zijn broer Franz von der Trenck. Amalia huwde nooit en zou in de loop der jaren steeds eigenwijzer, kwaadwilliger en sarcastischer worden, althans volgens de hofchroniqueurs.

In 1756 maakte Frederik haar abdis van de abdij van Quedlinburg. Ze verbleef echter zelden in het klooster en bracht het grootste deel van haar tijd door in Berlijn, waar zij bekend werd als componiste.

Anna Amalia als muzikante
Amalia's vader Frederik Willem I van Pruisen, de Soldatenkoning, was niet gesteld op muziek en daarom kon ze pas na zijn dood beginnen met muziekstudie. Ze was een leerlinge van Johann Kirnberger en componeerde zelf, voornamelijk cantates, koralenen marsen. Amalia was ook een belangrijke verzamelaarster van oude muziek. Op 17-jarige leeftijd kreeg zij klavecimbelles; vier jaar later begon zij te componeren, alhoewel zij in 1758 contrapunt studeerde bij de Bach-leerling Johann Philipp Kirnberger. Van haar zijn werken voor blazersensemble (Harmoniemusik) bekend, zoals Drie marsen, voor 2 hobo's, fagot, hoorn en trompet; Mars voor het Regiment van Graaf Lottum (1767); Mars voor het Regiment van General Bülow (1767); Mars voor het Regiment van generaal-lieutenant von Saldern, voor 2 hobo's, fagot en trompet (1769) en de Mars voor het Regiment van generaal von Möllendorf, voor 2 hobo's, fagot, 3 trompetten en pauken. Verder schreef zij een cantate, koralen, liederen en kamermuziek.


Aan het hofleven nam ze vooral deel tijdens de Zevenjarige Oorlog. Na de Slag bij Hochkirch in 1758 bracht ze onmiddellijk een bezoek aan het legerkamp van haar broer 
von Preußen, prinses Anna Amalie (I11278)
 
218 Amalia Louise was hertogin in Beieren. Ze behoorde tot het huis d'Arenberg.

In 1807 huwde ze in Brussel met hertog Pius August in Beieren. Het echtpaar trok naar Bamberg en een jaar nadien beviel Amalia Louise van haar enige zoon Maximiliaan Jozef, de vader van keizerin Elisabeth van Oostenrijk, beter bekend als Sisi.

Amalia Louise en Pius August hadden geen gelukkig huwelijk. Haar echtgenoot was cholerisch en veroorzaakte vaak brutale vechtpartijen. Om die reden werd hun zoon in 1817 door koning Maximiliaan I Jozef van Beieren naar München gestuurd, om er op te groeien in een gezonde omgeving. Amalia Louise zag haar zoon pas drie jaar later, in 1820, terug. Kort na haar tweede bezoek aan München stierf Amalia Louise in april 1823 in Bamberg. Ze werd bijgezet in de crypte van Slot van Tegernsee. Haar echtgenoot leidde na haar dood een volledig teruggetrokken leven 
d'Arenberg, prinses Amélie Louise (I246)
 
219 Amalia was als dochter van koning George III van het Verenigd Koninkrijk lid van de Britse koninklijke familie.

Prinses Amalia werd geboren in het Royal Lodge, dat ligt op het landgoed van Windsor Castle. Ze was het jongste kind van koning George III en koningin Charlotte. Bij haar geboorte kreeg ze de titel Hare Koninklijke Hoogheid De Prinses Amalia. Voorhaar hadden George en Charlotte nog twee zoontjes gehad, die echter zeer jong waren overleden. De prinses werd dan ook met alle zorg omringd. Van Amalia werd gezegd dat ze de favoriete dochter van koning George III was en hij haar Emily noemde. Deprinses werd in 1795 ernstig ziek door tuberculose en de huidziekte wondroos. Door haar zwakke gezondheid heeft Amalia zich niet volledig ontwikkeld in haar vaardigheden, al was ze behoorlijk goed op de piano. Op haar vijftiende leed ze aan verlammingsverschijnselen aan haar knie, waarna ze naar Worthing ging om daar in de zee te kunnen baden. Dit had een gunstig effect op haar gezondheid en werd later vaker herhaald.

Amalia en haar zussen werden zeer beschermd opgevoed, waardoor ze geen mogelijke huwelijkspartners van hun eigen leeftijd ontmoetten. Een aantal van haar zussen is dan ook nooit getrouwd. Zelf werd Amalia verliefd op de eenentwintig jaar oudere adjudant, sir Charles FitzRoy. Koningin Charlotte verbood haar echter met hem te trouwen.

In 1808 ging het zo slecht met haar dat ze gedeeltelijk invalide werd. Het jaar daarop ging het iets beter en mocht ze af en toe in de tuin lopen. Deze vooruitgang was echter tijdelijk; Amalia stierf in 1810 op 27-jarige leeftijd na een langdurigeziekbed. Het was een grote schok voor haar vader; zijn al slechte (geestelijke) gezondheid ging ernstig achteruit. Amalia werd op 13 november bijgezet in de koninklijke crypte in de St. Georges Kapel van Windsor Castle 
van het Verenigd Koninkrijk, prinses Amelia (I14888)
 
220 Amalia was een hertogin van Oldenburg, uit het Huis Holstein-Gottorp.

Amalia trad in 1836 in het huwelijk met de Beierse prins Otto Frederik Lodewijk.

Otto had enkele jaren daarvoor, na het Congres van Londen de Griekse troon aanvaard en regeerde als Otto I over dit rijk.

In Griekenland hield Amalia zich vooral bezig met de landbouwpolitiek, waarbij ze ernaar streefde de macht van grootgrondbezitters terug te dringen. Anders dan haar man, genoot de mooie Amalia in Griekenland een zekere populariteit. Ze had enige invloed op de mode in Griekenland, waar dankzij haar de Biedermeier-kunststroming haar intrede deed. In Athene werd een straat naar haar vernoemd, en twee Griekse gemeenten dragen haar naam: Amaliada en Amaliapoli.

Nadat haar man en zij in 1862 waren afgezet, vestigden ze zich in Beieren. Daar spraken ze dagelijks gedurende twee uur Grieks met elkaar, als herinnering aan hun tijd daar.

Amalia en haar echtgenoot hadden geen kinderen. Na haar dood werd vastgesteld dat ze het MRK-syndroom had, een aandoening die alleen bij vrouwen voorkomt. Vrouwen met deze aandoening hebben geen baarmoeder en vagina en kunnen dus geen kinderen krijgen 
von Oldenburg, hertogin Amalie Marie Friederike (I10148)
 
221 Amalia was van 1769 tot 1806 de laatste keurvorstin en van 1806 tot 1827 de eerste koningin van Saksen. Tevens was ze van 1807 tot 1813 hertogin van Warschau. Ze behoorde tot het huis Palts-Birkenfeld-Bischweiler.

Haar broer Maximiliaan I Jozef was de eerste koning van Beieren.

In 1769 huwde ze met keurvorst Frederik August I van Saksen. In 1806 werd het echtpaar tot koning en koningin van Saksen geproclameerd en het jaar nadien benoemde Napoleon hen tot hertog en hertogin van Warschau, een nieuw vorstendom in Polen. In 1813 werd dit hertogdom echter ingenomen door het Russische leger.

Amalia kreeg vier kinderen, van wie er drie doodgeboren waren. Enkel dochter Maria Augusta overleefde haar jeugd, maar bleef ongehuwd. Nadat haar schoonzus Carolina van Parma in 1804 was overleden, ontfermde Maria Amalia zich samen met haar andereschoonzus Maria Theresia van Oostenrijk over haar kinderen, die ze zeer streng opvoedde.

Amalia overleed in november 1828 op 76-jarige leeftijd, anderhalf jaar na haar echtgenoot. Ze werd bijgezet in de Katholische Hofkirche van Dresden 
von Pfalz-Birkenfeld-Bischweiler, paltsgravin Maria Amalie Auguste (I10984)
 
222 Amalia, Prinses van Saksen-Weimar-Eisenach, was de eerste echtgenote van prins Hendrik van Oranje-Nassau, zoon van koning Willem II.

Haar neef George II van Saksen-Meiningen trouwde met Charlotte van Pruisen, een dochter van prinses Marianne van Oranje-Nassau. In 1847 ontmoette Amalia op Madeira prins Hendrik, die daar zijn zieke broer Alexander vergezelde. Ze huwde Hendrik in 1853 te Weimar en nam daarna haar intrek op kasteel Walferdange in Luxemburg, waar haar echtgenoot stadhouder was. Hier hield ze zich als voorheen vooral met liefdadigheid bezig en maakte ze zich zeer geliefd. Door haar toedoen werd het fröbelonderwijs ingevoerd.
Haar huwelijk met Hendrik bleef kinderloos. Ze stierf op 1 mei 1872 en haar stoffelijk overschot werd op 17 mei bijgezet in de grafkelder van de Oranjes in de Nieuwe Kerk te Delft. In bijzijn van haar gemaal werd in 1876 in de stad Luxemburg een standbeeld voor haar onthuld 
von Sachsen-Weimar-Eisenach, prinses Amalia Maria Da Gloria Augusta (I12519)
 
223 Amedeo, 3e hertog van Aosta, was een prins uit het huis Savoye, de derde hertog van Aosta en hertog van Apulië.

Al op jonge leeftijd vatte Amedeo een liefde op voor Afrika. Zijn moeder ging er vaak heen om redenen van gezondheid. Zijn oom Lodewijk Amadeus van Savoye, ondernam talloze onderzoeksreizen naar Oeganda en vertelde zijn neef daar uitgebreid over.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog vocht Amedeo in de Italiaanse artillerie. Na de oorlog nam hij ontslag uit het leger en reisde hij met zijn oom voor de eerste maal naar Afrika. In 1923 keerde hij terug naar Italië, waar hij zijn militaire loopbaan weer oppakte, in 1926 zijn vliegbrevet haalde en diende in het Italiaanse leger. Na de dood van zijn vader, in 1931, kreeg hij de titel Hertog van Aosta.

In 1932 nam hij als kolonel dienst in de [Regio Aeronautica], de Italiaanse luchtmacht, en werd hij commandant van de vliegbasis in Gorizia. Op 1 mei 1933 werd hij bevelhebber van het 4e Jagers, bestaande uit groep IX en X. Groep IX werd later Campoformido, die aan de wieg stond van het Italiaanse stuntvliegen.

Nadat Italië in 1936 Ethiopië bezet had, na de Tweede Italiaans-Ethiopische Oorlog, werd Amedeo benoemd tot gouverneur van Italiaans-Oost-Afrika en vicekoning van Ethiopië. Hij voerde tijdens de Tweede Wereldoorlog ook de Italiaanse troepen aan die in Oost-Afrika strijd leverden met de geallieerden. In 1941 werden die troepen in de Slag van de Amba Alagi verslagen.

Amedeo werd door de geallieerden krijgsgevangen gemaakt en stierf aan tuberculose in een gevangenkamp in Nairobi. Zijn broer Aimone volgde hem op als hertog van Aosta 
van Savoye-Aosta, Duca Amedeo Umberto Lorenzo Marco Paolo Isabella Luigi Filippo Maria Giuseppe Giovanni (I12688)
 
224 Amelia Sophia was een Britse prinses uit het huis Hannover.

Nadat haar grootvader George I in 1714 koning van Groot-Brittannië werd, verhuisde ze samen met haar familie naar Londen, waar ze hun intrek namen in St. James's Palace. Amelia Sophia had als kind een zwakke gezondheid en haar moeder, die progressieve ideeën had, liet haar en haar zus Carolina in 1722 inenten tegen de pokken.

Haar tante Sophia Dorothea van Hannover, de echtgenote van koning Frederik Willem II van Pruisen, zag haar als een potentiële echtgenote voor haar zoon Frederik, maar zijn vader Frederik Willem II forceerde een huwelijk met Elisabeth Christine vanBrunswijk-Bevern. Amelia Sophia zou ongehuwd blijven en bleef bij haar vader op St. James's Palace wonen. Ze hield erg van paardrijden en jagen, maar was in artistieke kringen niet geliefd. Ook waren er geruchten dat ze de moeder was van componistSamuel Arnold, als resultaat van een affaire met diens vader Thomas Arnold. De prinses gaf eveneens veel giften aan liefdadigheidsorganisaties. Zo doneerde ze in 1760 honderd pond aan een maatschappij die arme weeskinderen van geestelijken onderwees om de bouw van een school voor 21 weesmeisjes mogelijk te maken. In 1783 ging ze ook akkoord om jaarlijks 25 pond te schenken aan het nieuwe ziekenhuis in Northampton.

In 1751 werd ze na de dood van Robert Walpole, de tweede graaf van Oxford, eigenares van Richmond Park. De prinses veroorzaakte publieke commotie toen ze vrijwel meteen het park sloot voor het publiek en het alleen nog openstelde voor nauwe vrienden en mensen die speciale toelating kregen. Nadat brouwer John Lewis in 1758 de toegang tot het park werd ontzegd, diende hij een klacht in bij de rechtbank. De rechter besliste in het voordeel van Lewis en stelde dat toen koning Karel I van Engeland in de 17e eeuw het park openstelde, het publiek de toelating had gekregen om het te mogen gebruiken. Bijgevolg werd Amelia gedwongen om de beperkingen die ze had opgelegd op te heffen.

In 1761 kwam Amelia in het bezit van het landgoed van Gunnesbury in Middlesex, waar ze tussen 1777 en 1784 een badhuis liet bouwen dat werd opgenomen in de Statutory List of Buildings of Special Architectural or Historic Interest van de English Heritage. Daarnaast had ze een huis in Cavendish Square in de Londense wijk Soho, waar Amelia Sophia in oktober 1786 op 75-jarige leeftijd stierf. Ze werd bijgezet in de Henry VII Chapel in Westminster Abbey.

Zowel Amelia Island in Florida als Amelia County in Virginia, beiden in de Verenigde Staten van Amerika, zijn naar haar vernoemd 
van Groot-Brittannië, prinses Amelia Sophie Eleonore (I5693)
 
225 Amelia was een infante van Spanje.

In 1856 trad ze zelf in het huwelijk met Adalbert Willem van Beieren. Samen met haar man bekeerde ze zich tot de Oosters-orthodoxe Kerk, omdat haar zwager Otto koning van Griekenland was en zij in aanmerking zouden komen voor de Griekse troon, mocht Otto kinderloos sterven. Amelia was een niet onverdienstelijk amateur-schilder 
van Bourbon, infante Amelia (I1794)
 
226 Amélie's grootouders van vaders kant waren Ferdinand Filips, hertog van Orléans en hertogin Helena van Mecklenburg-Schwerin. Haar grootouders aan moeders kant waren Anton van Orléans-Montpensier en infante Luisa Fernanda van Spanje.

Koningin van Portugal
In 1892 kreeg koningin Amalia een Gouden Roos van paus Leo XIII.

Op 19 oktober 1889 stierf haar schoonvader Lodewijk I en werd haar echtgenoot koning Karel I. Amalia werd nu koningin. Haar man stond bekend om zijn buitenechtelijke affaires, en de Portugese monarchie werd steeds minder populair. Dit kwam ook door de enorme staatsschuld, industriële verstoringen en door socialistische en republikeinse opstanden.

De koning probeerde de snel groeiende republikeinse en socialistische bewegingen de kop in te drukken door censuurmaatregelen en het aanstellen van premier Joao Franco als militair dictator.

Op 1 februari 1908 was de koninklijke familie per koets onderweg van hun paleis Vila Vioçosa terug naar Lissabon. Toen ze in Lissabon onderweg waren naar het koninklijk paleis werden vanuit de menigte schoten afgevuurd op de koets. Koning Karel I stierf onmiddellijk en Lodewijk Filips twintig minuten later. Amalia's jongste zoon prins Emanuel overleefde het drama, maar werd wel geraakt in zijn arm. Koningin Amalia zelf bleef ongedeerd. Emanuel werd vanaf dat moment de nieuwe koning als Emanuel II. Hij werd in belangrijke mate gesteund door zijn moeder. De voorzichtige hervormingspolitiek die Emanuel en Amalia inzetten kwam echter te laat.

Na de moord op een vooraanstaande republikein maakte een revolutie op 5 oktober 1910 een einde aan het bewind van Emanuel. Daarna werd de Eerste Portugese Republiek in het leven geroepen. Amalia verliet Portugal samen met de rest van de koninklijke familie en leefde de rest van haar leven in ballingschap. Zij was de laatste koningin van Portugal.

Amalia stierf op 86-jarige leeftijd te Versailles. De Portugese marine bracht met een oorlogsschip haar stoffelijk overschot naar Lissabon 
dOrléans, Maria Amélia Luísa Helena (I4596)
 
227 Amélie, gravin van Leuchtenberg, trouwde met keizer Peter I van Brazilië (koning Peter IV van Portugal) in 1829. Toen ze in Brazilië arriveerde, aan het eind van datzelfde jaar, samen met haar broer August ontving ze de huwelijkse inzegening in de keizerlijke kapel. De keizer was verrast door Amélias schoonheid. Om dit huwelijk te herdenken stichtte Peter de Orde van de Roos.

Toen keizer Peter I abdiceerde als keizer van Brazilië op 7 april 1831, volgde Dona Amélia haar man terug naar Portugal, waar hij de oorlog verklaarde aan zijn broer koning Michaël I voor de Portugese kroon als graaf van Bragança en regent in de naam van zijn dochter Maria II.

Na de dood van Peter, aan het eind van 1834 ging Amélie zich inzetten voor liefdadigheid werk en ging zorgen voor haar enige kind. Prinses Amélia stierf aan de ziekte tuberculose 
von Leuchtenberg, gravin Amélie Auguste Eugénie Napoléone (I8575)
 
228 Anastasia, grootvorstin van Rusland.

Geboorte
Omdat tsarina Alexandra drie dochters achter elkaar had gebaard, lag er een grote druk op haar, toen ze voor de vierde keer zwanger raakte: er moest nu echt een erfgenaam worden geboren. Op 5 juni 1901 beviel Alexandra in een paleis in het Alexandria Park in het Paleizencomplex in Peterhof van een vierde kind: een dochter, Anastasia.

Nicolaas en Alexandra wilden hun kinderen zelf opvoeden, in tegenstelling tot veel andere Europese vorsten. Anastasia groeide op in een hecht en gelukkig gezin en trok veel op met haar zussen. Anastasia en haar zussen werden door gouvernantes en leraren klaargemaakt voor hun toekomstige rollen als vertegenwoordigers voor hun vader en hun land: ze kregen bijvoorbeeld verschillende soorten lessen, variërend van etiquettelessen tot piano- en taallessen. Vanwege de Duitse en Engelse achtergrondvan hun moeder beheersten de grootvorstinnen veel talen: van Duits en Russisch tot Engels en Frans. Anastasia was zeer intelligent en hun leraren vonden dat ze snel kon leren. Ze was echter ook lui en snel verveeld, waardoor ze niet goed oplette tijdens de lessen.

De meisjes werden ook op het hart gedrukt zich als een dame te gedragen, zodat ze later een goede positie op de koninklijke Europese huwelijksmarkt zouden hebben. Toen Anastasia jonger was, zei iedereen dat ze later een mooie vrouw zou worden. Tothaar moeders wanhoop werd ze in haar tienerjaren steeds steviger; dit zou haar huwelijkskeuzes verminderen. Alexandra hoopte dat dit normaal was en dat Anastasia het gewicht later weer zou verliezen. Anastasias familie plaagde haar vaak met haar gewicht.

Hobbys

Anastasia had vooral een goede band met haar zus Maria, de derde dochter van de tsaar. Ze deelden samen een slaapkamer, terwijl de twee oudsten (Olga en Tatjana) samen een kamer hadden. Op hun kamer stond een platenspeler met een grote platencollectie. Maria en Anastasia draaiden graag muziek, waarop ze dan dansten. Anastasia speelde ook zelf instrumenten: de balalaika en de gitaar. De grootvorstin hield ook veel van honden. Haar eerste hondje was Shibzig; toen hij stierf, werd Anastasia erg stil en veranderde ze van een spontaan meisje met veel humor in een stil en teruggetrokken kind. Later kreeg Anastasia een nieuwe hond: Jimmy, die in haar armen in Jekaterinenburg stierf.

De tsarevitsj

Door de uitbraak van de Russisch-Japanse Oorlog en de politieke gevolgen ervan ontstond er onrust in Rusland. De tsaar was dan ook blij dat hij het volk en de elite op 12 augustus 1904 eindelijk een troonopvolger kon presenteren: Aleksej. De vreugde was echter voor korte duur: al snel werd duidelijk dat Aleksej leed aan de erfelijke en in die tijd dodelijke bloederziekte hemofilie. Alexandra riep de hulp in van de gebedsgenezer Grigori Raspoetin. Omdat het volk niet op de hoogte werd gesteld van Aleksejs ziekte, vond men de relatie tussen de tsarina en Raspoetin erg vreemd en kreeg Alexandra een slechte reputatie.

Anastasia had een zeer goede band met haar broertje; ze konden hele gesprekken met elkaar voeren zonder maar een woord te zeggen. Als hij weer eens ziek was en veel pijn had, leek Anastasia zijn pijn te voelen en wist ze hem altijd op te vrolijken. Ze speelden graag samen en Aleksej deelde haar voorliefde voor honden. Net als haar broertje had Anastasia ook wat medische problemen; ze had vaak last van maagaandoeningen en haar twee grote tenen stonden in een valgusstand.

Eerste Wereldoorlog
In 1914 brak een eerste oorlog uit, waar Rusland bij betrokken raakte: de Eerste Wereldoorlog. Om een bijdrage te kunnen leveren, volgden tsarina Alexandra en haar twee oudste dochters Olga en Tatjana een spoedcursus tot verpleegsters. Maria en Anastasia werden te jong geacht om verpleegster te worden, maar mochten wel regelmatig kijken bij operaties. Maria en Anastasia hadden hun eigen ziekenhuis in de buurt van Sint-Petersburg, waar ze vaak te vinden waren om gesprekken te voeren en spelletjes te spelen met de gewonde soldaten. Anastasia was de komiek van de familie en wist de soldaten, net als haar broertje als hij ziek was, even af te leiden en op te beuren.

In 1916 vernam de familie het nieuws dat Raspoetin vermoord was. De moordenaars waren prins Felix Joesoepov en grootvorst Dimitri Pavlovitsj, hun eigen familie. Alexandra en haar dochters zonderden zich enkele dagen af om te rouwen, maar gingen daarna weer aan het werk in de ziekenhuizen waar iedere hulp hard nodig was. Niet lang daarna kwamen Olga en Aleksej in contact met een jonge soldaat die, zo bleek later, de mazelen had. Olga en Aleksej waren de eerste zieken, maar al snel volgden Maria, Tatjana en Anastasia. Terwijl ze weer aan het herstellen waren, begon de Russische Revolutie.

Anastasias dood
Executie

Nicolaas, Alexandra en Maria reisden in oncomfortabele koetsen door het ijskoude landschap van Siberië tot ze in het plaatsje Tjoemen op de trein werden gezet. Ze werden eerst naar Omsk gestuurd, maar de lokale autoriteiten lieten hen niet verdergaan, waardoor de trein gedwongen was terug te keren en via Jekaterinenburg naar Moskou te reizen. In Jekaterinenburg droeg hun begeleider hen echter over aan de lokale autoriteit, waardoor ze in handen kwamen van de sovjets. Toen Aleksejs situatie enigszins verbeterd was, werden ook de anderen naar Jekaterinenburg gebracht. Daar volgde een korte tijd van gevangenschap, waarna Anastasia en haar familie in de nacht van 16 op 17 juli 1918 in de kelder van het Ipatiev-huis op bevel van commandant Jakov Joerovski werden geëxecuteerd. Na het eerste executiesalvo leefden enkele grootvorstinnen nog: zij hadden namelijk een korset aan, waarin ze diamanten sieraden hadden verborgen. Deze diamanten weerden de kogels, waardoor de grootvorstinnen het eerste salvo konden overleven. Er werd een tweede salvo afgevuurd en wie er toen nog leefde, werd doodgestoken met bajonetten.

De lichamen

Toen de soldaten dachten dat iedereen dood was, droegen ze de lichamen om half drie in de morgen naar buiten en legden ze in vrachtwagens. Hierna werden ze naar een verlaten mijnbouwschacht van een voormalige ijzermijn vervoerd, genaamd Vier Broers. Daar werden de lichamen uitgekleed en werden hun kleren in brand gestoken; zo ontdekten ze de sieraden in de korsetten van de grootvorstinnen. De lichamen werden in de ondergelopen mijnschacht gegooid: het water stond echter niet hoog genoeg om de lichamen te verbergen. De volgende dag werd hun werk gecontroleerd door enkele sovjetleiders. Deze gaven de opdracht om de lichamen ergens anders te begraven. De lijken werden weer uit de mijn gehaald, waarna Joerovski en zijn soldaten de lichamen van Nicolaas, Alexandra, Aleksej en dokter Botkin probeerden te verbranden. Dit lukte echter niet, dus werden de lichamen naar een andere mijnschacht gebracht. De vrachtwagens waarin de lijken werden vervoerd, kwamen vast te zitten in de modder op een landweggetje ten noorden van Jekaterinenburg. Ze konden de vrachtwagens niet los krijgen, dus werd besloten de lichamen ter plekke in een lokale mijnschacht, Ganina Jama genaamd, te gooien. Ze kregen niet de kans hun werk goed af te maken, omdat de Witten al tot vlak bij de stad waren opgerukt.

Ontdekking

In het begin van de jaren negentig, na de val van de Sovjet-Unie, ging men aan de hand van een geheim rapport van Joerovski op zoek naar de lichamen van de tsaar en zijn gezin. Er werden slechts negen lijken gevonden terwijl het gezin uit 11 bestond. Om te achterhalen wie er ontbraken, werden er twee onderzoeken gehouden. Het eerste onderzoek onder leiding van dokter Abramov (een Russisch geleerde) wees uit dat grootvorstin Maria en tsarevitsj Aleksej ontbraken, maar in het tweede onderzoekkwam de Amerikaanse onderzoeker William Maples tot de conclusie dat de lichamen van Anastasia en Aleksej ontbraken. Wel waren de twee onderzoekers het erover eens dat niemand de executie kon hebben overleefd en dat de twee vermiste skeletten waarschijnlijk waren verbrand.

De lichamen werden in 1998 bijgezet in de crypte van de keizerlijke familie in de St. Petrus en Pauluskathedraal in Sint-Petersburg, tachtig jaar na de executie. Op 14 augustus 2000 werden enkele leden van de Romanov-familie door de Russisch-orthodoxe Kerk gecanoniseerd, waaronder tsaar Nicolaas en zijn gezin: zij werden tot strastoterptsy verklaard. De Russisch-orthodoxe Kerk in het Buitenland had dit in 1978 al gedaan. Haar feestdag is op 4 juli.

De mogelijke ontsnapping van de twee vermiste kinderen van de tsaar werd al gauw na het vinden van menselijke restanten in een graf vlak bij het graf van de Romanovs in augustus 2007 weerlegd. In januari 2008 wisten Engelse onderzoekers te vertellen dat het om een jongen van ongeveer 13 jaar en een meisje van ongeveer 18 jaar ging. Op 30 april 2008 bevestigden Russische onderzoekers dat het inderdaad om de restanten van Aleksej en een van zijn zussen Anastasia of Maria, die op het moment van de executie 17 en 19 jaar oud waren, ging. De botten van de twee waren verbrand en met hen in het graf werden ook potscherven, resten zwavelzuur, een metalen strook van een houten kist en meerdere kogels van verschillende wapens gevonden. Ook werd er in het graf een stukje blauw-wit gestreepte stof gevonden. Aleksej droeg vaak een blauw-wit gestreept onderhemd.

Mysterie

Hoewel beide onderzoekers van mening waren dat niemand de executie kon hebben overleefd, kwam er een geruchtenstroom op gang over de ontbrekende lichamen. Veel Russen geloofden, en hoopten, dat de tsarevitsj en één van zijn zussen nog leefden. Zijdachten dat het Maria was, die de vuursalvos had overleefd, al nam men in de Westerse wereld aan dat Anastasia nog leefde. Met als gevolg dat een groot aantal Marias, Anastasias en Aleksejs opdoken. De bekendste vrouw die zich voor grootvorstin Anastasia uitgaf, is waarschijnlijk Anna Anderson: zij hield maar liefst zestig jaar lang vol dat zij Anastasia was. Andere, minder bekende, vrouwen waren Eugenia Smith en Magdalen Veres.

Films & boeken
Over het leven van Anastasia, haar dood en het mysterie daaromheen zijn talloze boeken geschreven, films en een ballet gemaakt.

Films
- Anastasia (1956) van Anatole Litvak met Ingrid Bergman, die hiervoor een Oscar kreeg, en Yul Brynner
- Duios Anastasia trecea (1979) van Alexandru Tatos
- Anastasia: The Mystery of Anna (televisieserie uit 1986) met Amy Irving als Anna Anderson, Omar Sharif als Nicolaas II van Rusland en Christian Bale als Aleksej Nikolajevitsj van Rusland
- Anastasia (1997), tekenfilm, met de stemmen van onder andere Kirsten Dunst en John Cusack

Boeken

- Found Wanting (2008) van Robert Goddard, vertaald als Een oude schuld
- The House of Special Purpose 2009 van John Boyne, vertaald als Het winterpaleis

Ballet

- Anatasia (1967/1971) van Kenneth MacMillan. De eerste versie bevatte slechts één act. De tweede versie van 1971 drie. Het plot is gebaseerd op het verhaal van Anna Anderson: hoe Anderson dacht dat de echte Anatasia leefde en na haar revolutie enontsnapping in de psychiatrie geraakte.

Muziek

- ANN - Chapter 2: Anastasia Romanova (2019). In de trilogie ANN van de symfonische metalband Ex Libris is zij de hoofdpersoon in het tweede deel 
van Rusland, Grootvorstin Anastasia Nikolajevna (I12085)
 
229 Anastasia, prinses van Montenegro, grootvorstin van Rusland.

Prinsessen van Montenegro
Grootvorstin Anastasia en haar zus, grootvorstin Militza (de echtgenote van Peter Nikolajevitsj), probeerden constant een discussie aan te wakkeren en dienden vaak politieke voorstellen in. De tsaar hield de twee zussen echter op afstand. Ze probeerden een grote rol te krijgen in de politiek in de Balkan vanwege hun geboorteland Montenegro. Ze stuurden vaak brieven aan de tsaar met verzoeken om hun vader, koning Nicolaas van Montenegro, financieel te ondersteunen.

Militza en Anastasia hadden wel grote invloed op het sociale leven aan het Russische hof, al was iedereen wel huiverig voor de twee zussen die de bijnaam het zwarte gevaar hadden. Die naam hadden ze gekregen vanwege hun interesse in occulte zaken.Ze gingen regelmatig om met mystieke charlatans, die ze ook weleens aan het hof introduceerden. Eén van hen was de gebedsgenezer Grigori Raspoetin. Felix Joesoepov omschreef de paleizen van de grootvorstinnen eens als het centrale punt van de krachten van het kwaad. En zo dachten er meer leden van de adel over hen. Grootvorstin Maria Fjodorovna, de moeder van de tsaar was er heilig van overtuigd dat het koppel met Raspoetin en anderen een complot smeedde om invloed te krijgen op tsarina Alexandra Fjodorovna. Alexandra zelf omschreef hen in 1914 echter als de zwarte familie en zei dat ze zich door hen gemanipuleerd voelde.

Anastasia stierf uiteindelijk op 67-jarige leeftijd 
van Montenegro, prinses Anastasia Nikolajewna (I9537)
 
230 Anatoli, ook in het Nederlands vaak met zijn Franse naam Anatole Demidoff aangeduid, was de jongste zoon van Nikolaj Demidov en eigenaar van 10 fabrieken en een aantal mijnen in de Oeral en Siberië, waar onder andere malachiet werd gedolven. Hij was een bekend reiziger en beschermheer van de kunst.

Demidov groeide op en woonde vooral in Frankrijk. Hoewel zijn rijkdom zich vooral binnen Rusland bevond, kwam hij er slechts sporadisch op eis van de tsaar en beperkte hij zijn liefdadigheid vooral tot ziekenhuizen buiten Rusland. Met tsaar Nicolaas I had hij niet een geweldige relatie.

Toen hij eens een expeditie organiseerde naar Zuid-Rusland en de Krim, waaraan 22 Franse wetenschappers deelnamen en de indrukwekkende uitkomsten naar de tsaar zond, was deze in het geheel niet onder de indruk daarvan. Integendeel, de tsaar was geïrriteerd door het feit dat er slechts Franse en geen Russische wetenschappers hadden meegeholpen. In het Groothertogdom Toscane werd hij in 1837 verheven tot Prins van San Donato en trouwde hij met prinses Mathilde Bonaparte, dochter van Jérôme Bonaparte. Het huwelijk werd afgekeurd door zowel tsaar Nicolaas I (de oom van Mathilde) als de paus en werd uiteindelijk een grote mislukking. In 1847 scheidden ze weer (Mathilde verzocht daarom bij haar oom), nadat ze beiden al een andere geliefde hadden en Anatoli zich schuldig maakte aan psychische en fysieke mishandeling van haar. Hij kreeg geen kinderen en stierf op 57-jarige leeftijd.

Paul Karadordevic, regent van Joegoslavië van 1934 tot 1941, was Demidovs neef 
Demidov, Anatoli Nikolajevits (I4268)
 
231 André, ook wel André Karadordevic, was een Joegoslavische prins uit het huis Karadordevic.

Prins André en zijn vrouw scheidden in 1962 vooral ten gevolge van de verhouding die prins André inmiddels was aangegaan met zijn - later - tweede vrouw en de relatie die de prinses tezelfdertijd had aangeknoopt met de Nederlandse kunstschilder Robert van Eyck (1916-1991), een broer van de architect Aldo van Eyck.

In 1972 scheidde prins André van zijn tweede vrouw. Hij trouwde voor de derde keer. Hij woonde inmiddels in de Verenigde Staten en werd in mei 1990 dood in zijn auto aangetroffen, overleden aan een hartinfarct 
van Joegoslavië, prins André (I7544)
 
232 Andreas was een prins van Griekenland. Via zijn zoon Philip ontstond een verwantschap met het Britse vorstenhuis.

Andreas was de jongere broer van de latere Griekse koning Constantijn. Hij werd onderwezen in het Engels, maar weigerde in familiekring iets anders te spreken dan Grieks. Andreas beheerste ook het Russisch, Frans, Deens en Duits. Hij volgde de Cadettenschool en later een school voor oorlogsvoering in Athene.

Andreas begon op jonge leeftijd met militaire training en werd aangesteld als officier van het Griekse leger. Zijn aanstellingen waren echte benoemingen, niet enkel eretitels die vaak aan leden van het koninklijk huis werden toegewezen. Andreas diende zijn land voor het eerst gedurende de Balkanoorlogen (1912-1913). In 1913 werd George I, de vader van Andreas, vermoord in Thessaloniki. Andreas' oudere broer Constantijn werd zijn opvolger. Door ontevredenheid over de neutrale positie van Griekenland in de Eerste Wereldoorlog moest Constantijn in 1917 abdiceren. Een groot gedeelte van de koninklijke familie, waaronder Andreas, moest in ballingschap treden. In 1920 mocht de koninklijke familie terugkeren en diende Andreas in de Grieks-Turkse oorlog (1919-1922). De oorlog eindigde in een nederlaag voor Griekenland. Andreas werd voor een gedeelte verantwoordelijk gehouden voor het verlies van Grieks grondgebied en moest in 1922 opnieuw in ballingschap treden. Hij zou een groot gedeelte van zijn leven wonen in Frankrijk.

Rond 1930 was de relatie tussen Andreas en zijn vrouw, Alice van Battenberg, bekoeld geraakt. Zijn enige zoon, Philip, diende in het Engelse leger tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zijn dochters waren getrouwd met Duitsers van koninklijke huize. Drie van de dochters hadden connecties met het Nazi-regime. Door de oorlog raakte Andreas gescheiden van zijn vrouw en kinderen. Andreas overleed in 1944 in Monte Carlo. Hij had zijn vrouw en zoon voor het laatst gezien in 1939 
van Griekenland, prins Andreas (I5598)
 
233 Angus trouwde met prinses Alexandra van Kent. De koningin had Sir Angus op zijn huwelijk een graafschap aangeboden, maar dat aanbod sloeg hij af; hij leefde liever als burger. Hierdoor kregen zijn kinderen geen titels. Ook een appartement in een van de koninklijke paleizen sloeg hij af. In plaats daarvan huurde hij Thatched House Lodge in Richmond upon Thames (Brits Kroondomein) voor hem en zijn vrouw, alwaar Alexandra nog steeds woont. Prinses Alexandra behield wel haar appartement in het St. James's Palace.

Sir Angus kreeg les aan de Heatherdown School in Ascot en later aan het Eton College. Tussen 1946 en 1948 diende hij in het leger, waarin hij de rang van officier kreeg. In 1947 trad hij toe tot Trinity College, Oxford, waar hij drie jaar later afstudeerde. Hierna ging hij werken in verschillende bedrijven en was hij een succesvol zakenman. Het laatste bedrijf waar hij voor werkte, was Lonrho. Er kwam een eind aan zijn carrière, toen dat bedrijf betrokken raakte in een groot schandaal, waarover de toenmalige premier, Edward Heath, zich negatief uitsprak. Sir Angus nam vervolgens ontslag.

Hierna deed Sir Angus veel voor liefdadigheidsinstellingen en stond hij ook aan het hoofd van vele goede doelen. Ook steunde hij zijn vrouw in haar koninklijke verplichtingen, waarvoor ze soms naar het buitenland moest reizen.

Sir Angus stierf aan keelkanker. Hij werd begraven op Frogmore Burial Ground, de koninklijke begraafplaats op het terrein van Windsor Castle 
Ogilvy, Sir Angus James Bruce (I10126)
 
234 Anna Eleonora was van 1634 tot 1641 hertogin van Brunswijk-Calenberg. Ze behoorde tot het huis Hessen-Darmstadt.

In 1617 huwde ze in Darmstadt met George van Brunswijk-Lüneburg, die in 1634 hertog van Brunswijk-Calenberg werd. Het huwelijk met Anna Eleonora had een grote invloed in Georges politiek in de Hessenoorlog tussen het huis Hessen-Darmstadt en het huis Hessen-Kassel om Hessen-Marburg.

In zijn testament benoemde George Anna Eleonora, samen met zijn broer Frederik van Brunswijk-Lüneburg en zijn zwager Johan van Hessen-Braubach, tot voogdes van hun gezamenlijke zonen. Ook kreeg Anna Eleonora's broer Johan het opperbevel over de troepen van Brunswijk-Lüneburg.

Na de dood van haar echtgenoot in 1641 leefde Anna Eleonora tot aan haar eigen dood in haar weduweresidentie, het slot van Herzberg, waar ook al haar kinderen werden geboren. Ze overleed in mei 1659 op 57-jarige leeftijd en werd bijgezet in de Vorstelijke Crypte van de Stadskerk Sint-Marien in Celle 
von Hessen-Darmstadt, Anna Eleonore (I6498)
 
235 Anna is vernoemd naar haar moeder en naar haar peetmoeder koningin Sophie.

Zij stierf reeds op 7-jarige leeftijd, vlak voor haar verjaardag aan hevige oorontsteking 
von Sachsen-Weimar-Eisenach, prinses Maria Anna Sophia Elisabeth Bernhardina Ida Auguste Helene (I12552)
 
236 Anna Maria was een Saksische prinses uit het Huis Wettin.

In 1856 trouwde ze met prins Ferdinand van Habsburg-Lotahringen, die later de laatste groothertog van Toscane zou zijn. Het paar kreeg twee kinderen: Marie Antoinette en een doodgeboren dochtertje, na wier geboorte Anna zelf ook het leven liet. Haar weduwnaar zou vervolgens zeer korte tijd de groothertogelijke troon van Toscane bezetten en later hertrouwen met Alice van Bourbon-Parma 
von Sachsen, prinses Anna Maria Maximiliane Stephania Karoline Johanna Luisa Xaveria Nepomucena Aloysia Benedicta (I12199)
 
237 Anna Paulowna, grootvorstin van Rusland, behorend tot het huis Romanov, was als echtgenote van koning Willem II van 1840 tot 1849 koningin der Nederlanden en groothertogin van Luxemburg.

Toen zij zes jaar was, werd haar vader vermoord en opgevolgd door zijn zoon Alexander I, de oudste broer van Anna.

In 1809 (ze was toen veertien jaar oud) heeft keizer Napoleon geprobeerd haar te trouwen, maar zijn verzoek werd afgewezen. Hij was toen op zoek naar een adellijke echtgenote, maar kreeg Anna's hand niet, na verzet van Anna zelf en haar moeder tsarina Maria Fjodorovna, de weduwe van tsaar Paul I. In 1814 was er een plan geweest om Anna uit te huwelijken aan de Franse prins Karel, zoon van de latere koning Karel X. Maar omdat Anna direct na het huwelijk zich tot het katholicisme zou moeten bekeren, ging dit uiteindelijk niet door.

Echtgenote van de Prins van Oranje (1816-1840)
Toen de verloving tussen de Nederlandse prins Willem II en de Engelse prinses Charlotte werd verbroken, werd Anna door haar broer, tsaar Alexander hij was een goede vriend van kroonprins Willem als geschikte huwelijkskandidate naar voren geschoven. Na een reis van bijna een maand arriveerde kroonprins Willem met zijn vader koning Willem I op 20 december 1815 in het Russische Sint-Petersburg. Aldaar heeft het huwelijksaanzoek plaatsgevonden. Na onderhandelingen op het gebied van geloofsovertuiging werd overeengekomen dat zij Russisch-orthodox mocht blijven, eventuele kinderen voortkomend uit het huwelijk zouden Nederlands Hervormd worden opgevoed. Later bezocht zij ook veel hervormde kerkdiensten. Op 21 februari 1816 trouwde ze met veel pracht en praal in het Rozenpaviljoen, dat zich in de paleistuin van het Pavlovsk-paleis nabij Sint-Petersburg bevindt, met de latere koning Willem II, waarbij haar twee broers, de grootvorsten Nicolaas en Michaël de huwelijkskronen boven de hoofden van het echtpaar hielden. Aansluitend hierop werd in de Witte Zaal van het Winterpaleis in Sint-Petersburg, door de Waalse predikant De la Saussaye een bescheiden protestantse huwelijksdienst gehouden. De feestelijkheden duurden elf dagen. Het paar bleef een half jaar in Rusland en nam deel aan vele luxueuze diners en festiviteiten. In de zomer vertrok het paar naar Berlijn waar de eerste ontmoeting met haar schoonmoeder Wilhelmina plaatsvond. Na een reis via Nassau mocht Anna op 22 augustus voor het eerst voet op Nederlandse bodem zetten. Anna heeft een soort cultuurschok gekregen toen ze in Nederland aankwam; de afstand tot het volk was in Nederland veel kleiner dan in haar geboorteland Rusland.

De toeren door Nederland en België moesten vroeger dan gepland worden stilgelegd omdat Anna zwanger was. Schoonvader Willem I had ondertussen Paleis Kneuterdijk gekocht voor het paar, waar ze kort daarna hun intrek namen. In de winter werd besloten om naar het voor hen gebouwde paleis, het huidige Academiënpaleis in Brussel te gaan. Anna verbleef hier het liefst, want Brussel had meer pracht en praal dan het noorden; maar op wens van haar schoonvader wisselden ze hun verblijf af met paleizen in het noorden. Zo verbleven ze 's zomers ook afwisselend op paleis Tervuren en op Paleis Soestdijk, dat Willem ontvangen had als nationaal cadeau voor zijn optreden bij Quatre-Bras en Waterloo in de strijd tegen Napoleon. Tot de afscheiding van België in 1830 woonde het kroonprinselijk paar voornamelijk afwisselend in 's-Gravenhage en Brussel.

Anna was een zorgzame moeder voor haar kinderen. Echtgenoot Willem had de moderne opvatting dat de kinderen normaal moesten worden opgevoed: ze moesten publiek onderwijs volgen, maar Anna zag hier niets in.

De relatie tussen haar echtgenoot en diens vader is nooit hartelijk geweest. In 1817 liepen de gemoederen zo hoog op dat Anna overspannen was geraakt van alle familieproblemen. Na verschillende succesvolle verzoeningspogingen werd in 1819 een aanslag op de koning beraamd. Anna's echtgenoot schijnt later banden te hebben gehad met de misdadigers; doch het fijne ervan is niet bekend.

Alhoewel de kroonprins in Brussel op handen werd gedragen, was hij in het noorden minder populair. Toch werd het vertoeven in het door Anna zeer geliefde Brussel bemoeilijkt. In de eerste plaats door de toenemende spanningen tussen noord en zuid, die later tot de Belgische Revolutie zouden leiden. Maar ook door andere drama's: zoals een door verhitte verwarmingsbuizen veroorzaakte brand in 1820. Naar verluidt kon de kroonprinselijke familie ternauwernood ontsnappen aan de vlammenzee. In 1829 zijn grote hoeveelheden Russische juwelen van Anna uit het paleis ontvreemd. Anna beschuldigde haar man van nalatigheid, terwijl aan het hof werd gefluisterd dat buitenechtelijke relaties van Willem er met de sieraden vandoor waren gegaan. Hij was zijn echtgenote niet altijd trouw geweest en heeft verschillende buitenechtelijke kinderen verwekt.

Na 1830 maakte de Belgische Revolutie het leven in de Brusselse paleizen onmogelijk. Op 27 oktober 1830 vertrok Anna noodgedwongen voor het laatst uit Brussel. De rest van haar leven zou ze moeten vertoeven in het noorden en een hekel manifesterenaan het disloyale zuiden. Na het overlijden van haar echtgenoot nam haar schoondochter met wie zij nooit goed had kunnen opschieten de eerste plaats in aan het Hof. Daardoor zonderde zij zich steeds meer af in haar buitenverblijven, waardoor ze deweelde van het Russische hof van haar jeugd steeds meer ging missen. Toch maakte ze eens in de zoveel jaren de reis naar het verre Rusland.

Koningin der Nederlanden (1840-1849)
In 1840 deed haar schoonvader afstand van de troon omdat hij zijn geplande omstreden tweede huwelijk met gravin Henriëtte d'Oultremont wilde doorzetten. Hierdoor werd Anna op 7 oktober 1840 koningin. De inhuldigingsplechtigheid vond plaats op 28 november 1840 in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. De relatie tussen haar echtgenoot en schoonvader zonk hierna opnieuw naar een dieptepunt. Na de troonsafstand hebben zij elkaar lang niet gezien. Verschillende familieleden ondernamen in de zomer van 1842 een geslaagde verzoeningspoging. Willem en Anna ontmoetten op Paleis Het Loo de ex-koning en zijn tweede vrouw. Willem I en Henriëtte noemden zich voortaan graaf en gravin van Nassau; waardoor koningin Anna het niet kon laten zich op haar allerfraaist uit te dossen, om zo zeer trots boven de gravin voormalige hofdame van Willem I uit te steken.

In de rol van koningin voelde en gedroeg zij zich erg hoog verheven boven het volk. Ze liep altijd kaarsrecht en bij officiële verplichtingen liet zij zich graag fraai uitdossen. Anna hield erg van etiquette en bleef bij karakterbotsingen altijd rustig. Door tijdgenoten werd de koningin omschreven als niet knap, maar zeer majesteitelijk, haar stem was zeer beschaafd en aangenaam en ze was iets bleek maar had ogen met veel uitdrukking. Aan het hof was de aanwezigheid van Anna duidelijk te merken. Zo stond het Nederlandse hof tijdens de regering van koning Willem II bekend om zijn pracht en praal. Anna verklaarde dikwijls dat Holland in vergelijking met moederland Rusland veel kleiner was, maar het trof haar diep dat het koninklijk huis zo dicht bij het volk stond.

Begin 1849 begon echtgenoot koning Willem II krachten te verliezen. Toen hij in maart in Tilburg was verslechterde zijn situatie zodanig dat de arts zijn vrouw inlichtte. Omdat de arts het niet verantwoord vond werd zij niet bij haar echtgenoot gelaten. In de nacht van 17 maart 1849 stierf koning Willem II aan een hartstilstand. Koningin Anna was diep geschokt en wierp zich volgens ooggetuigen gillend op het levenloze lichaam van haar man. Ze was zich zeker bewust van het feit dat ze nu geen koningin meer was; de rol waarop ze zo trots was. In de dagen dat het lichaam van haar man opgebaard lag heeft Anna Paulowna verscheidene dagen urenlang geknield voor het lijk doorgebracht.

Koningin-moeder (1849-1865)
Anna Paulowna, nu koningin-moeder geworden, trok zich na het overlijden van haar man uit het openbare leven terug. Zij woonde afwisselend op Soestdijk en op Buitenrust in Den Haag, waar zij over een Russisch-orthodoxe kapel beschikte. Op Soestdijkfungeerde het gewezen jachthuisje van haar zoon prins Hendrik als kapel. Herinneringen aan de regering van haar man hield zij in veel van haar paleizen zo veel mogelijk intact.

Na de dood van haar gemaal werd zij erg eenzaam. In de eerste plaats omdat in 1848 haar lievelingszoon Alexander was overleden. Ook was de relatie met haar schoondochter en opvolger Sophie slecht. Toen er huwelijksplannen werden gemaakt tussen haar zoon en Sophie was zij zeer tegen het huwelijk tussen haar zoon en nichtje gekant geweest; ze beschouwde het naar de Russisch-orthodoxe norm als inteelt. Vreemd genoeg was Anna juist voorstander van het huwelijk van haar dochter met Karl van Saksen-Weimar, de zoon van haar zuster Maria, die ook neef en nicht waren. Waarschijnlijk was zij tegen het eerst genoemde huwelijk omdat het nooit geboterd heeft tussen Anna en haar zuster Catharina (de moeder van Sophie) en was zij voor het tweede genoemde huwelijk omdat zij het uitstekend kon vinden met deze zuster (de moeder van Karl). Anna had er begrijpelijkerwijs ook veel moeite mee de koninginnenkroon, die zij maar negen jaar heeft mogen dragen, aan Sophie over te dragen. In Rusland bleef immers de keizerin-weduwe de eerste plaats innemen aan het Hof.

In haar latere leven kreeg Anna Paulowna te maken met enorme financiële problemen. Het echtpaar Willem II en Anna Paulowna had reeds jaren te veel geld uitgegeven, waardoor Willem II enorme schulden achterliet. Gelukkig kon Anna een groot deel vande schulden afkopen door haar riante vermogen en de Russische toelage die zij jaarlijks ontving. Om overige schulden af te betalen wist Anna haar broer, tsaar Nicolaas I, zover te krijgen dat hij een groot aantal schilderijen uit het familiebezit van Oranje-Nassau aankocht. Dit is een van de oorzaken waardoor er op dit moment in de Hermitage te Sint-Petersburg een grote collectie Hollandse meesters hangt, waaronder een aantal Rembrandts.

In 1854 werd de buitenplaats Bronbeek aangekocht door koning Willem III voor een prijs van 75.000 gulden. Bronbeek was naar verluidt in eerste instantie bedoeld voor zijn moeder, koningin Anna Paulowna, maar daarvoor is geen bewijs.

Haar laatste reis naar Rusland maakte Anna van november 1855 tot juni 1856. In de zomer van 1864 werd zij bezocht door haar neef, tsaar Alexander II.

In een van de paleizen in Den Haag werd zij in februari 1865 ernstig ziek. Ze had last van een borstkwaal die steeds erger werd. Dochter Sophie kwam over uit Saksen-Weimar-Eisenach en verpleegde haar moeder samen met schoondochter Amalia. Tot ieders verbazing stond ook schoondochter Sophie haar bij in deze moeilijke tijd. Op 1 maart overleed Anna Paulowna op 70-jarige leeftijd, 's middags om 16.38 uur in Den Haag.

Haar lichaam werd opgebaard in haar Russisch-orthodoxe kapel op Rustenburg. Anna werd niet gebalsemd. De nabestaanden waakten bij toerbeurt naast de kist. Schoondochter Sophie zei hierover:

"..., de staat van ontbinding was al spoedig onbeschrijflijk, want tijdens haar ziekte had zij steeds overvloedig gegeten en gedronken (...) Dat ellendige lijk moet gedurende 17 dagen boven de aarde blijven staan."

De rouwdienst op 17 maart werd strikt uitgevoerd volgens de Russisch-orthodoxe wijze, in Den Haag en verliep als volgt: eerst werd er door drie Russisch-orthodoxe priesters, de aalmoezenier van Anna Paulowna, aartspriester A. Soedakov, de priesterIzmajlov van de Griekse kerk in Amsterdam en de priester Ladynski van de kerk in Weimar een Goddelijke Liturgie gevierd, waarna de priesters bij de open kist de absolutie verleenden. De koning, koningin en prins van Oranje waren hier niet bij aanwezig. Wel de beide andere kinderen van Anna Paulowna, prins Hendrik der Nederlanden en prinses Sophie der Nederlanden. Daarna vertrok de begrafenisstoet te voet van Rustenburg naar Delft, waar Anna Paulowna werd bijgezet in de koninklijke Grafkelder van Oranje-Nassau in de Nieuwe Kerk te Delft. De bijzetting in Delft was protestants en werd gedaan door hofpredikant Gerrit Ruitenschild. Na Anna's overlijden is er tot het overlijden van koningin Sophie in 1877 jaarlijks een panichida (Russisch-orthodoxe requiemdienst) gehouden in de Haagse kapel, die gevestigd was in paleis Rustenburg, dat stond op de plaats waar nu het Vredespaleis is.

Testament
Bij testament werd haar vermogen van 1,5 miljoen gulden gelijk verdeeld over haar drie kinderen. Haar oudste zoon Willem kreeg daarnaast alle juwelen, waaronder die van Anna's moeder, evenals het Willemshospitaal in 's-Gravenhage. Haar dochter Sophie erfde ook de buitenplaatsen Rustenburg, Zorgvliet en Buitenrust. Haar jongste zoon Hendrik kreeg naast het geld de in haar bezit zijnde effecten, Paleis Soestdijk en het Czaar Peterhuisje in Zaandam.

Vernoemingen
De Anna Paulownaboom (Paulownia tomentosa) is naar haar genoemd. De voormalige gemeente Anna Paulowna in Noord-Holland is eveneens naar haar genoemd, net als de bijbehorende Anna Paulownapolder en het dorp Anna Paulowna. De in 1817 in Zaandam opgerichte Vrijmetselaarsloge draagt ook haar naam: Loge Anna Paulowna 
van Rusland, Grootvorstin Anna Pavlovna (I12089)
 
238 Anna was een jongere halfzuster van de latere hertog van Mecklenburg Frederik Frans III, en van de latere Russische grootvorstin Maria Paulowna en een oudere halfzuster van de Nederlandse prins-gemaal Hendrik, echtgenoot van koningin Wilhelmina.

Haar moeder overleed meteen na haar geboorte aan de gevolgen van kraamvrouwenkoorts. Drie jaar later zou haar vader voor de derde keer trouwen, met Marie van Schwarzburg-Rudolstadt, de moeder van prins Hendrik. Zelf overleed ze op jonge leeftijd. In Schwerin werd een ziekenhuis naar haar genoemd: het Anna-Hospital. Zij werd, volgens haar nichtje, Cecilie van Mecklenburg-Schwerin, de latere kroonprinses van Duitsland, in het Huis Mecklenburg fast wie eine junge Heilige verehrt 
von Mecklenburg-Schwerin, prinses Anna Elisabeth Auguste Alexandrine (I9186)
 
239 Anna was een Pruisische prinses.

Ze was even in beeld als toekomstige echtgenote van de Oostenrijkse keizer Frans Jozef I, die door middel van huwelijkspolitiek tevergeefs trachtte de banden met Pruisen aan te halen.

Toen Anna zich, op zeer late leeftijd, bekeerde tot de rooms-katholieke kerk liet de Duitse keizer Wilhelm II haar weten: Das Haus Hohenzollern stösst Eure Königliche Hoheit aus und hat ihre Existenz vergessen 
von Preußen, prinses Marie Anna Friederike (I11366)
 
240 Anna was het tweede kind en de oudste dochter van de latere Britse koning George II; de reden waarom haar de titel Princess Royal werd verleend, een titel die zij ook in Nederland voerde. Zij werd vooral bekend als vrouw van prins Willem IV, erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Provinciën.

Willem IV
Na de huwelijkssluiting in 1734 in Londen met Willem Carel Hendrik Friso, prins van Oranje, graaf van Nassau-Dietz etc. - de latere (erf)stadhouder prins Willem IV van Oranje-Nassau - reisde zij met haar echtgenoot vanuit Londen over de Noordzee, vervolgens via Amsterdam per jacht over de Zuiderzee, om via Harlingen in Leeuwarden te belanden waar zij het onderkomen van vele generaties Friese stadhouders uit het huis Nassau-Dietz betrok: het Stadhouderlijke Hof, vlak bij het oude stadhuis van de Friese hoofdstad.

Toen haar echtgenoot eerst tot stadhouder van Groningen, Drenthe, Gelderland en Friesland en in 1747 tot erfstadhouder en tot kapitein-generaal en admiraal van de Unie werd benoemd - dus van de gehele Republiek der Verenigde Provinciën - verhuisdede stadhouderlijke familie met vrijwel de gehele hofhouding (ca 120 personen) van Leeuwarden naar Den Haag, naar paleis Huis ten Bosch. De stadhouderlijke kwartieren aan het Binnenhof functioneerden als representatieve ambtswoning.

Na de dood van haar man was Anna van 1751-1759 regentes voor haar enige zoon, erfstadhouder prins Willem V. Anna leunde tot 1759 sterk op Douwe Sirtema van Grovestins.

Zes jaar
De onderhandelingen voor het huwelijk van prinses Anna met de Nederlandse prins hadden zes of twaalf jaar geduurd. De oorzaak hiervan lag grotendeels op het internationale politieke vlak. Na de dood van Koning-Stadhouder William/Willem III, tijdens het Tweede Stadhouderloze Tijdperk, waren Pruisische en ook Engelse diplomaten en juristen druk doende om voor hun vorst aanspraak te maken op de begerenswaardige titel Prins van Oranje, met alle hierbij behorende emolumenten en bezittingen.
Toen stadhouder Willem Hendrik Carel Friso door de Pruisische koning uiteindelijk als prins van Oranje werd erkend, steeg zijn positie op de adellijke huwelijksmarkt in Europa aanzienlijk.

Staatsgezinde regenten in met name Holland vreesden dat het in Holland (en ook in Zeeland) volledig in 'dynastieke' rechten hersteld worden van de Friese, Groningse, Drentse en Gelderse stadhouder, en het sluiten van het huwelijk van hem met een telg van het regerend huis Hannover van het machtige Koninkrijk Groot-Brittannië, uiteindelijk ten koste zou gaan van hun eigen macht.

Anna, die niet als een uitgesproken schoonheid bekendstond, was wel bereid om haar bruidegom ongezien te accepteren. De Engelse ambassadeur had haar ingefluisterd dat Willem niet zo onaantrekkelijk was als zij had gehoord. Op 25 maart 1734 trouwdezij met de Nederlandse prins in de Franse kapel van St. James's Palace in Londen, waarbij het speciaal voor deze gelegenheid gecomponeerde Anthem This is the day which the Lord hath made (HWV 262) van componist G.F.Händel weerklonk. Tijdens een feestconcert op 13 maart 1734, aan de vooravond van de huwelijkssluiting - of verloving - weerklonk Händels muzikale cadeau aan het jonge echtpaar: de Serenata Parnasso in festa (HWV 73).
Anna had in Londen vele jaren muziekles gehad van Händel (zang, klavecimbel en theorie) en is, naar Händels eigen zeggen, zijn beste leerling geweest.

Leeuwarden
Vanaf haar vestiging in Nederland aanvankelijk in Leeuwarden, later in Den Haag ontplooide de prinses veel, in sommige perioden zelfs uitzonderlijk veel muzikale activiteiten. Volgens de Groningse musicus Jacob Wilhelm Lustig waren er perioden waarin de prinses elke avond concerten liet geven, waarin minstens twee uur muziek werd gemaakt door de hofmusici. Het waren gelegenheden waaraan zij soms zelf deelnam o.a. als klaveciniste.
Ook bekostigde ze uit eigen middelen een nieuw orgel voor de Waalse kerk van Leeuwarden (1740) dat daarin tot op de dag van vandaag prijkt.

Prinses Anna beschikte over grote kunstzinnige talenten: zij zong en speelde niet alleen op klavecimbel en op dwarsfluit maar heeft vermoedelijk ook gecomponeerd. Zij moet over een enorme muziekbibliotheek hebben beschikt, waarvan echter maar tweeboeken bewaard zijn gebleven: een handgeschreven bundel met instrumentale bewerkingen van aria's uit opera's van Händel en een gedrukt luitboek.

Bovendien schreef ze prachtige brieven en beschikte over een opvallend schildertalent. Een zelfportret bleef bewaard en hangt in het Koninklijk Huisarchief in Den Haag. Anna van Hannover zette in 1751 een naturaliënkabinet op voor haar vierjarige zoon, prins Willem V. Het kabinet verkreeg grote bekendheid en werd bezocht door diverse geleerden uit binnen- en buitenland.

Anna was betrokken in een heftig conflict met haar broer kroonprins Frederik van Wales over haar steun vanuit Nederland aan Händels opera-ondernemingen ('Academies'). Niet lang na haar komst in de Nederland in 1734 ging zij terug naar Londen o.a. om drie keer uitvoeringen van G.F. Handels opera Il pastor fido (HWV 8a) bij te wonen. De opvoering van Poro (HWV 28) werd afgelast, toen in Londen bekend werd dat zij een miskraam had gehad.

Diepzinnig
Met de Pruisische kroonprins, de latere koning Frederik de Grote, die haar en haar echtgenoot in 1738 bezocht in zomerresidentie Paleis Soestdijk, onderhield zij een levendige correspondentie voornamelijk over muzikale onderwerpen. In een brief aan Voltaire, volgend op het zomerse bezoek aan het echtpaar, roemde Frederik de Grote de levensbeschouwelijke en filosofische diepzinnigheid van de prinses en haar man.

Uit het gearrangeerde huwelijk van prins Willem en prinses Anna - waarin beide echtelieden elkaar warm en open bejegenden, getuige bewaard gebleven correspondentie - werden in 1743 een dochter Carolina en in 1748 een zoon geboren, Willem Batavus, de latere erfstadhouder Willem V, Prins van Oranje, Graaf van Nassau-Dietz etc. Anna gaf haar kinderen een muzikale opvoeding en liet ze inenten tegen de pokken, destijds een nieuwigheid. Anna kon niet goed overweg met haar vader George II van Groot-Brittannië en schoonmoeder Maria Louise van Hessen-Kassel, en ze had zo haar twijfels bij de aanstelling van haar oom hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk. Ze zocht bescherming bij de opperstalmeester Douwe Sirtema van Grovestins, die haar dagelijks bezocht.

De prinses was scherpzinnig, doortastend en ook een harde werker. Zij was de belangrijkste politiek adviseur van haar man en overlegde met Daniël Raap, een van de doelisten en nam zelfs politieke beslissingen voor haar later door ziekten ernstig verzwakte echtgenoot.

Bij de dood van Willem IV in 1751 was diens opvolger Willem Batavus nog te jong, zodat Anna regentes werd namens de nieuwe erfstadhouder met als titel gouvernante. De prinses is omschreven als grillig, vreemd, heftig, trots, heerszuchtig, vals, dwaas en ijdel en er werden pogingen ondernomen de hertog als stadhouder te benoemen want prinses Anna, die als absolutistisch en willekeurig bekendstond, zou beïnvloed worden door de Friese 'cabaal'.

Anna van Hannover stierf in 's-Gravenhage op 12 januari 1759 en werd op grootse wijze bijgezet in de Grafkelder van Oranje-Nassau in de Nieuwe Kerk in Delft. Hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk nam de opvoeding van erfstadhouder Willem V op zich tot zijn meerderjarigheid in 1766 
van Groot-Brittannië, Anna (I5694)
 
241 Anna was van 1544 tot 1569 hertogin van Palts-Zweibrücken. Ze behoorde tot het huis Hessen.

In februari 1544 huwde ze op 14-jarige leeftijd met hertog Wolfgang van Palts-Zweibrücken. Haar echtgenoot overleed na 25 jaar huwelijk in 1569, waarna Anna's broer Willem IV van Hessen-Kassel en keurvorst Lodewijk VI van de Palts het regentschap van hun minderjarige kinderen overnam. Ook had Wolfgang Willem IV tot de uitvoerder van zijn testament benoemd.

Rond 1590 stichtte ze het Sint-Annakerkhof van Heidelberg, waar in 1596 ter ere van haar een stenen gedenkmaal werd opgericht. Toen het kerkhof in 1845 gesloten werd, werd het gedenkmaal naar het Bergkerkhof van Heidelberg werd overgebracht.

In juli 1591 stierf ze, waarna Anna werd bijgezet in de Slotkerk van Meisenheim 
von Hessen, prinses Anna (I6449)
 
242 Anna woonde, na haar tweede huwelijk, enige tijd op het kasteel in het Ambt Lüchow.

Anna van Nassau-Dillenburg was de moeder van hertog Hendrik VII van Brunswijk-Lüneburg. Otto werd als hertog opgevolgd door zijn vader Frederik II, en na diens dood nam Anna de regering voor haar zoon waar tot die in 1486 volwassen werd 
van Nassau-Dillenburg, Anna (I9802)
 
243 Anne was een Franse prinses uit het huis Bourbon-Orléans.

Op 5 november 1927 trad ze in het huwelijk met haar neef prins Amadeus van Aosta, de derde hertog van Aosta.

In 1936 was zij aan de zijde van haar man, korte tijd vice-koningin van Ethiopië. Haar man werd in 1942 krijgsgevangen gemaakt en overleed in gevangenschap. Anne vestigde zich na de oorlog in Italië 
d'Orléans, Anne Hélène Marie (I10327)
 
244 Anne was een Franse prinses uit het Huis Bourbon-Parma.

Zij was een nicht van Carel Hugo van Bourbon-Parma, de gewezen echtgenoot van de Nederlandse prinses Irene.

In 1947 leerde Anne, tijdens het huwelijk van de Engelse kroonprinses Elizabeth met Philip Mountbatten, de even daarvoor afgetreden ex-koning Michaël I van Roemenië kennen. Met hem trad Anne in het huwelijk. Dat had nog heel wat voeten in aarde, want de bruid was katholiek. Derhalve moest bij de Heilige Stoel dispensatie aangevraagd worden, omdat Michael orthodox was, en met het oog op een eventuele terugkeer naar Roemenië geenszins van plan om zijn geloof te verlaten. Het huwelijk werd, aanvankelijk zonder toestemming van de Rooms-Katholieke Kerk gesloten. Die erkenning volgde pas in 1990.

Na hun huwelijk woonde het paar aanvankelijk in Italië, later in Engeland, om zich uiteindelijk definitief in Zwitserland te vestigen. In 1992 zag Anne Roemenië, het land waarvan ze zich vanaf 1948 formeel koningin noemde, voor het eerst 
de Borbón-Parma, prinses Ana (I1643)
 
245 Anne was een lid van de Engelse adel en door haar huwelijk, een Deense prinses.

Zij was een nicht van koningin Elizabeth II.

De prinses overleed in 1980, aan de gevolgen van een hartaanval 
Bowes-Lyon, Anne Ferelith Fenella (I2008)
 
246 Antoinette Amalia was van 1712 tot 1735 hertogin-gemalin van Brunswijk-Bevern en voor enkele maanden in 1735 hertogin-gemalin van Brunswijk-Wolfenbüttel. Ze behoorde tot het Nieuwere Huis Brunswijk.

Haar zussen Elisabeth Christine en Charlotte Christina waren gehuwd met respectievelijk keizer Karel VI van het Heilige Roomse Rijk en tsarevitsj Aleksej Petrovitsj van Rusland.

In 1712 huwde ze in Brunswijk met hertog Ferdinand Albrecht II van Brunswijk-Bevern. Het huwelijk was gelukkig en Antoinette Amalia werd de moeder van liefst vijftien kinderen die ze in bescheiden omstandigheden opvoedde aan het hof van haar vader. Ook was ze bevriend met Sophia Dorothea van Hannover, de echtgenote van koning Frederik Willem I van Pruisen, en diens dochter Wilhelmina van Pruisen. In 1733 huwelijkte ze twee van haar kinderen uit aan leden van het Pruisische vorstenhuis. Haardochter Elisabeth Christine werd de echtgenote van de toekomstige koning Frederik II van Pruisen en haar zoon Karel I huwde met prinses Philippina Charlotte van Pruisen.

In maart 1735 overleed haar vader, waarna Ferdinand Albrecht en Antoinette Amalia hertog respectievelijk hertogin van Brunswijk-Wolfenbüttel werden. Dit was echter van korte duur, in november van dat jaar werd ze weduwe. Antoinette Amalia overleefde haar echtgenoot 27 jaar en huwelijkte de volgende jaren verschillende van haar kinderen uit.

Na de dood van haar echtgenoot resideerde ze in het Slot Antoinettenruh in Wolfenbüttel, dat haar vader Lodewijk Rudolf voor haar had laten inrichten als zomerresidentie. Toch overleed ze in maart 1762 in Brunswijk. In Slot Antoinettenruh had ze een grote privébibliotheek. 1.313 werken uit deze bibliotheek werden aan de Herzog August Bibliothek geschonken 
von Braunschweig-Wolfenbüttel, Antoinette Amalie (I2227)
 
247 Antoinette was prinses van Saksen-Coburg-Saalfeld. Ze behoorde tot het huis Saksen-Coburg-Saalfeld, een zijtak van het huis Wettin.
Ze was een oudere zus van koning Leopold I van België en tante van koningin Victoria van het Verenigd Koninkrijk en diens echtgenoot Albert van Saksen-Coburg en Gotha.

In 1798 huwde ze in Coburg met prins Alexander Frederik van Württemberg. Het echtpaar leefde in Rusland, waar haar echtgenoot als oom van tsaren Alexander I en Nicolaas I een militaire en politieke loopbaan volgde. Een zus van Alexander, Maria Fjodorovna, was immers de echtgenote van tsaar Paul I van Rusland.

Antoinette gold als een invloedrijke vrouw en was draagster van het grootkruis van de Orde van de Heilige Catharina. In maart 1824 overleed ze in Sint-Petersburg, op de leeftijd van 44 jaar. Ze werd bijgezet in de Vorstelijke Crypte van het Slot Friedenstein in Gotha, waar ook haar echtgenoot en haar twee jong gestorven zoon Paul en Frederik hun laatste rustplaats vonden.

Volgens Louise van Mecklenburg-Strelitz, koningin van Pruisen, zou Antoinette een buitenechtelijk kind gekregen hebben. Ze schreef haar broer George daarover op 18 mei 1802: " [...] De Württembergse heeft haar echtgenoot al twee jaar niet meer gesproken, maar kwam met een kind aangesneld. De vader is een heer van Höbel, een kanunnik. Ik weet dit alles van de hertog van Weimar en het is de heilige waarheid." 
von Sachsen-Coburg-Saalfeld, prinses Antoinette Ernestine Amalie (I12360)
 
248 Anton Günther I was van 1642 tot zijn dood graaf van Schwarzburg-Sondershausen.

Hij groeide op in Ebeleben, dat zijn vader als residentie had uitgekozen. Onder andere vanwege de Dertigjarige Oorlog, die in 1618 was uitgebroken, hadden zijn vader en diens broers het graafschap Schwarzburg-Sondershausen niet onder elkaar verdeeld, maar voerden ze een gemeenschappelijke regering.

Christiaan Günther I overleed in 1642. Anton Günther en zijn broers, Christiaan Günther II en Lodewijk Günther II, volgden hem gezamenlijk op. Hun eerste regeringsjaar moesten ze het bestuur echter nog delen met hun oom, Günther XLII. Vanwege de voortdurende oorlog hielden de drie broers vast aan een gemeenschappelijke regering. Vooral het Unterherrschaft rond de hoofdstad Sondershausen werd zwaar getroffen door inkwartieringen en rondtrekkende en plunderende legers.

Nadat in 1648 de Vrede van Westfalen was gesloten besloten de broers in 1651 hun graafschap onder elkaar te verdelen. Het graafschap werd in drie delen rond Arnstadt, Ebeleben en Sondershausen verdeeld. De broers moesten loten om welk deel ze zouden krijgen. Anton Günther kreeg Sondershausen en het grootste deel van het Amt Clingen.

Tijdens zijn regering zette Anton Günther zich in voor de wederopbouw van het zwaar getroffen graafschap. Zo liet hij de Trinitatiskirche in Sondershausen opnieuw opbouwen. Anton Günther overleed op 19 augustus 1666 
von Schwarzburg-Sondershausen, graaf Anton Günther (I13304)
 
249 Anton Ulrich was regerend hertog, schrijver, dichter, choreograaf, opera- en kunstliefhebber.

In 1655 verbleef hij aan het hof in Parijs. In 1667 was hij benoemd door zijn oudere broer als stadhouder. In 1685 werd hij tot mederegent benoemd naast zijn oudere broer Rudolf August van Brunswijk-Wolfenbüttel. In de jaren tachtig reisde hij vier keer naar Venetië, niet alleen om karnaval te vieren. De Italiaanse opera werd een levenslange passie. In 1688 liet hij een opera bouwen naast het slot in Wolfenbüttel. In 1690 liet hij het oude raadhuis van Braunschweig tot opera ombouwen. De bouw is gefinancierd door de uitgifte van aandelen. De loges werden niet zoals in Venetië verkocht, maar verhuurd. Zangers, c.q. componisten als Johann Sigismund Kusser, Johann Rosenmüller en Reinhard Keiser maakten daar furore.

Toen de Hannoverse linie het keurvorstendom verworven had, voelden de broers Rudolf August en Anton Ulrich zich verongelijkt. Zij schaarden zich aan de zijde van Frankrijk in de Spaanse Successieoorlog, terwijl Hannover en Brunswijk-Lüneburg partij hadden gekozen voor keizer Leopold I. Hannover en Lüneburg vielen in 1702 Brunswijk-Wolfenbüttel binnen. Anton Ulrich werd afgezet door de Habsburgse keizer en vluchtte. Pas in 1706 erkende hij het huis Hannover.

Anton Ulrich verkreeg grote sommen Franse subsidie om een leger te organiseren. Hij steunde evenwel met het verkregen geld kunst en wetenschappen. In de door zijn vader opgerichte Bibliotheca Augusta stelde hij de veelzijdige Leibniz als bibliotekaris aan. Anton Ulrich schreef twee romans en verscheidene gedichten. Hij legde een kunstverzameling aan, die later zou uitgroeien tot het Anton Ulrich Museum. In het museum bevinden zich tamelijk onbekende werken van Lucas van Leyden, Rembrandt, Jan Steen, Adriaen van der Werff, die hij ook opzocht in zijn atelier, Gerbrand van den Eeckhout, Jean-Étienne Liotard, Jan van Huysum, Ferdinand Bol, Melchior de Hondecoeter, Pieter Lastman, Jan Lievens, Philip Wouwerman en Vermeer.

Toen Rudolf August in 1704 kwam te overlijden, werd hij opnieuw en dit keer alleenheersend hertog. In 1709 ging Anton Ulrich in het geheim over tot de rooms-katholieke kerk in de kathedraal van Bamberg. In 1713 kreeg hij bezoek van tsaar Peter de Grote op zijn buiten in Salzdahlum. Tussen 1712 en 1714 werd in Braunschweig door de Noord-Duitse vorsten een vrede aangaande de Grote Noordse Oorlog voorbereid 
von Braunschweig-Wolfenbüttel, hertog Anton Ulrich (I2228)
 
250 Anton Ulrich was van 1740 tot 1741 generalissimus van het Russische leger. Hij behoorde tot het Nieuwere Huis Brunswijk.

In 1733 reisde hij naar Sint-Petersburg, op vraag van tsarina Anna van Rusland, die hem had gekozen als echtgenoot voor haar nicht Anna Leopoldovna (1718-1746). Hij kreeg in Riga een eigen kurassiersregiment toegewezen.

Het huwelijk van Anton Ulrich en Anna Leopoldovna vond pas in 1739 plaats. Hun oudste zoon Ivan VI werd door tsarina Anna tot haar erfopvolger benoemd. Ze bepaalde dat Ernst Johann Biron na haar dood regent van Ivan zou worden en hield Anton Ulrich en Anna Leopoldovna ver weg van alle regeringszaken.

Nadat tsarina Anna in oktober 1740 was overleden, voerde Anton Ulrich al snel een samenzwering tegen Biron. Hij zorgde ervoor dat die veroordeeld werd voor hoogverraad en majesteitsschennis, zodat Biron uit al zijn ambten werd ontheven en naar Siberië werd verbannen. Na de val van Biron werd Anna Leopoldovna regentes voor haar zoon Ivan en benoemde ze Anton Ulrich tot generalissimus van het Russische leger.

Anton Ulrich en zijn echtgenote waren echter kortstondig aan de macht. In de nacht van 6 december 1741 pleegde Elisabeth Petrovna, een dochter van de Russische tsaar Peter de Grote, een staatsgreep. Anton Ulrich en Anna werden van hun functies ontheven en gevangengezet. Hun zoon Ivan VI werd ook gevangengezet, maar op een andere plek dan zijn ouders en zag hen nooit meer terug. Eerst zaten Anton Ulrich en Anna gevangen in de citadel van Riga, daarna in Dünamünde en ten slotte in Cholmogory in het gouvernement Archangelgorod, waar Anna Leopoldovna in 1746 stierf.

In 1762 kreeg Anton Ulrich van de nieuwe tsarina Catharina II het aanbod om Rusland te verlaten, op voorwaarde dat hij zijn kinderen achterliet, maar hij weigerde. Als gevolg bleef hij voor de rest van zijn leven in Cholmogory, waar hij in mei 1774 op 59-jarige leeftijd stierf. Tegen het einde van zijn leven was hij zo goed als volledig blind. Zijn zoon Ivan VI was reeds in 1764 vermoord in Sjlisselburg. Zijn vier overige kinderen bleven in gevangenschap, tot ze in 1780 door Catharina II werden vrijgelaten en naar Denemarken werden gestuurd. Daar leidden ze in Horsens in Jutland een teruggetrokken leven 
von Braunschweig-Wolfenbüttel, prins Anton Ulrich (I2229)
 

      «Vorige 1 2 3 4 5 6 7 8 9 ... 38» Volgende»


Deze site werd aangemaakt door The Next Generation of Genealogy Sitebuilding v. 14.0.5, geschreven door Darrin Lythgoe © 2001-2024.

Samengesteld door Rob Hubert. | Data Beschermings Beleid.