Treffers 201 t/m 250 van 1,921
# | Aantekeningen | Verbonden met |
---|---|---|
201 | Anna is vernoemd naar haar moeder en naar haar peetmoeder koningin Sophie. Zij stierf reeds op 7-jarige leeftijd, vlak voor haar verjaardag aan hevige oorontsteking | von Sachsen-Weimar-Eisenach, Prinses Maria Anna Sophia Elisabeth Bernhardina Ida Auguste Helene (I12552)
|
202 | Anna Maria was een Saksische prinses uit het Huis Wettin. In 1856 trouwde ze met prins Ferdinand van Habsburg-Lotahringen, die later de laatste groothertog van Toscane zou zijn. Het paar kreeg twee kinderen: Marie Antoinette en een doodgeboren dochtertje, na wier geboorte Anna zelf ook het leven liet. Haar weduwnaar zou vervolgens zeer korte tijd de groothertogelijke troon van Toscane bezetten en later hertrouwen met Alice van Bourbon-Parma | von Sachsen, Prinses Anna Maria Maximiliane Stephania Karoline Johanna Luisa Xaveria Nepomucena Aloysia Benedicta (I12199)
|
203 | Anna Paulowna, grootvorstin van Rusland, behorend tot het huis Romanov, was als echtgenote van koning Willem II van 1840 tot 1849 koningin der Nederlanden en groothertogin van Luxemburg. Toen zij zes jaar was, werd haar vader vermoord en opgevolgd door zijn zoon Alexander I, de oudste broer van Anna. In 1809 (ze was toen veertien jaar oud) heeft keizer Napoleon geprobeerd haar te trouwen, maar zijn verzoek werd afgewezen. Hij was toen op zoek naar een adellijke echtgenote, maar kreeg Anna's hand niet, na verzet van Anna zelf en haar moeder tsarina Maria Fjodorovna, de weduwe van tsaar Paul I. In 1814 was er een plan geweest om Anna uit te huwelijken aan de Franse prins Karel, zoon van de latere koning Karel X. Maar omdat Anna direct na het huwelijk zich tot het katholicisme zou moeten bekeren, ging dit uiteindelijk niet door. Echtgenote van de Prins van Oranje (1816-1840) Toen de verloving tussen de Nederlandse prins Willem II en de Engelse prinses Charlotte werd verbroken, werd Anna door haar broer, tsaar Alexander hij was een goede vriend van kroonprins Willem als geschikte huwelijkskandidate naar voren geschoven. Na een reis van bijna een maand arriveerde kroonprins Willem met zijn vader koning Willem I op 20 december 1815 in het Russische Sint-Petersburg. Aldaar heeft het huwelijksaanzoek plaatsgevonden. Na onderhandelingen op het gebied van geloofsovertuiging werd overeengekomen dat zij Russisch-orthodox mocht blijven, eventuele kinderen voortkomend uit het huwelijk zouden Nederlands Hervormd worden opgevoed. Later bezocht zij ook veel hervormde kerkdiensten. Op 21 februari 1816 trouwde ze met veel pracht en praal in het Rozenpaviljoen, dat zich in de paleistuin van het Pavlovsk-paleis nabij Sint-Petersburg bevindt, met de latere koning Willem II, waarbij haar twee broers, de grootvorsten Nicolaas en Michaël de huwelijkskronen boven de hoofden van het echtpaar hielden. Aansluitend hierop werd in de Witte Zaal van het Winterpaleis in Sint-Petersburg, door de Waalse predikant De la Saussaye een bescheiden protestantse huwelijksdienst gehouden. De feestelijkheden duurden elf dagen. Het paar bleef een half jaar in Rusland en nam deel aan vele luxueuze diners en festiviteiten. In de zomer vertrok het paar naar Berlijn waar de eerste ontmoeting met haar schoonmoeder Wilhelmina plaatsvond. Na een reis via Nassau mocht Anna op 22 augustus voor het eerst voet op Nederlandse bodem zetten. Anna heeft een soort cultuurschok gekregen toen ze in Nederland aankwam; de afstand tot het volk was in Nederland veel kleiner dan in haar geboorteland Rusland. De toeren door Nederland en België moesten vroeger dan gepland worden stilgelegd omdat Anna zwanger was. Schoonvader Willem I had ondertussen Paleis Kneuterdijk gekocht voor het paar, waar ze kort daarna hun intrek namen. In de winter werd besloten om naar het voor hen gebouwde paleis, het huidige Academiënpaleis in Brussel te gaan. Anna verbleef hier het liefst, want Brussel had meer pracht en praal dan het noorden; maar op wens van haar schoonvader wisselden ze hun verblijf af met paleizen in het noorden. Zo verbleven ze 's zomers ook afwisselend op paleis Tervuren en op Paleis Soestdijk, dat Willem ontvangen had als nationaal cadeau voor zijn optreden bij Quatre-Bras en Waterloo in de strijd tegen Napoleon. Tot de afscheiding van België in 1830 woonde het kroonprinselijk paar voornamelijk afwisselend in 's-Gravenhage en Brussel. Anna was een zorgzame moeder voor haar kinderen. Echtgenoot Willem had de moderne opvatting dat de kinderen normaal moesten worden opgevoed: ze moesten publiek onderwijs volgen, maar Anna zag hier niets in. De relatie tussen haar echtgenoot en diens vader is nooit hartelijk geweest. In 1817 liepen de gemoederen zo hoog op dat Anna overspannen was geraakt van alle familieproblemen. Na verschillende succesvolle verzoeningspogingen werd in 1819 een aanslag op de koning beraamd. Anna's echtgenoot schijnt later banden te hebben gehad met de misdadigers; doch het fijne ervan is niet bekend. Alhoewel de kroonprins in Brussel op handen werd gedragen, was hij in het noorden minder populair. Toch werd het vertoeven in het door Anna zeer geliefde Brussel bemoeilijkt. In de eerste plaats door de toenemende spanningen tussen noord en zuid, die later tot de Belgische Revolutie zouden leiden. Maar ook door andere drama's: zoals een door verhitte verwarmingsbuizen veroorzaakte brand in 1820. Naar verluidt kon de kroonprinselijke familie ternauwernood ontsnappen aan de vlammenzee. In 1829 zijn grote hoeveelheden Russische juwelen van Anna uit het paleis ontvreemd. Anna beschuldigde haar man van nalatigheid, terwijl aan het hof werd gefluisterd dat buitenechtelijke relaties van Willem er met de sieraden vandoor waren gegaan. Hij was zijn echtgenote niet altijd trouw geweest en heeft verschillende buitenechtelijke kinderen verwekt. Na 1830 maakte de Belgische Revolutie het leven in de Brusselse paleizen onmogelijk. Op 27 oktober 1830 vertrok Anna noodgedwongen voor het laatst uit Brussel. De rest van haar leven zou ze moeten vertoeven in het noorden en een hekel manifesterenaan het disloyale zuiden. Na het overlijden van haar echtgenoot nam haar schoondochter met wie zij nooit goed had kunnen opschieten de eerste plaats in aan het Hof. Daardoor zonderde zij zich steeds meer af in haar buitenverblijven, waardoor ze deweelde van het Russische hof van haar jeugd steeds meer ging missen. Toch maakte ze eens in de zoveel jaren de reis naar het verre Rusland. Koningin der Nederlanden (1840-1849) In 1840 deed haar schoonvader afstand van de troon omdat hij zijn geplande omstreden tweede huwelijk met gravin Henriëtte d'Oultremont wilde doorzetten. Hierdoor werd Anna op 7 oktober 1840 koningin. De inhuldigingsplechtigheid vond plaats op 28 november 1840 in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. De relatie tussen haar echtgenoot en schoonvader zonk hierna opnieuw naar een dieptepunt. Na de troonsafstand hebben zij elkaar lang niet gezien. Verschillende familieleden ondernamen in de zomer van 1842 een geslaagde verzoeningspoging. Willem en Anna ontmoetten op Paleis Het Loo de ex-koning en zijn tweede vrouw. Willem I en Henriëtte noemden zich voortaan graaf en gravin van Nassau; waardoor koningin Anna het niet kon laten zich op haar allerfraaist uit te dossen, om zo zeer trots boven de gravin voormalige hofdame van Willem I uit te steken. In de rol van koningin voelde en gedroeg zij zich erg hoog verheven boven het volk. Ze liep altijd kaarsrecht en bij officiële verplichtingen liet zij zich graag fraai uitdossen. Anna hield erg van etiquette en bleef bij karakterbotsingen altijd rustig. Door tijdgenoten werd de koningin omschreven als niet knap, maar zeer majesteitelijk, haar stem was zeer beschaafd en aangenaam en ze was iets bleek maar had ogen met veel uitdrukking. Aan het hof was de aanwezigheid van Anna duidelijk te merken. Zo stond het Nederlandse hof tijdens de regering van koning Willem II bekend om zijn pracht en praal. Anna verklaarde dikwijls dat Holland in vergelijking met moederland Rusland veel kleiner was, maar het trof haar diep dat het koninklijk huis zo dicht bij het volk stond. Begin 1849 begon echtgenoot koning Willem II krachten te verliezen. Toen hij in maart in Tilburg was verslechterde zijn situatie zodanig dat de arts zijn vrouw inlichtte. Omdat de arts het niet verantwoord vond werd zij niet bij haar echtgenoot gelaten. In de nacht van 17 maart 1849 stierf koning Willem II aan een hartstilstand. Koningin Anna was diep geschokt en wierp zich volgens ooggetuigen gillend op het levenloze lichaam van haar man. Ze was zich zeker bewust van het feit dat ze nu geen koningin meer was; de rol waarop ze zo trots was. In de dagen dat het lichaam van haar man opgebaard lag heeft Anna Paulowna verscheidene dagen urenlang geknield voor het lijk doorgebracht. Koningin-moeder (1849-1865) Anna Paulowna, nu koningin-moeder geworden, trok zich na het overlijden van haar man uit het openbare leven terug. Zij woonde afwisselend op Soestdijk en op Buitenrust in Den Haag, waar zij over een Russisch-orthodoxe kapel beschikte. Op Soestdijkfungeerde het gewezen jachthuisje van haar zoon prins Hendrik als kapel. Herinneringen aan de regering van haar man hield zij in veel van haar paleizen zo veel mogelijk intact. Na de dood van haar gemaal werd zij erg eenzaam. In de eerste plaats omdat in 1848 haar lievelingszoon Alexander was overleden. Ook was de relatie met haar schoondochter en opvolger Sophie slecht. Toen er huwelijksplannen werden gemaakt tussen haar zoon en Sophie was zij zeer tegen het huwelijk tussen haar zoon en nichtje gekant geweest; ze beschouwde het naar de Russisch-orthodoxe norm als inteelt. Vreemd genoeg was Anna juist voorstander van het huwelijk van haar dochter met Karl van Saksen-Weimar, de zoon van haar zuster Maria, die ook neef en nicht waren. Waarschijnlijk was zij tegen het eerst genoemde huwelijk omdat het nooit geboterd heeft tussen Anna en haar zuster Catharina (de moeder van Sophie) en was zij voor het tweede genoemde huwelijk omdat zij het uitstekend kon vinden met deze zuster (de moeder van Karl). Anna had er begrijpelijkerwijs ook veel moeite mee de koninginnenkroon, die zij maar negen jaar heeft mogen dragen, aan Sophie over te dragen. In Rusland bleef immers de keizerin-weduwe de eerste plaats innemen aan het Hof. In haar latere leven kreeg Anna Paulowna te maken met enorme financiële problemen. Het echtpaar Willem II en Anna Paulowna had reeds jaren te veel geld uitgegeven, waardoor Willem II enorme schulden achterliet. Gelukkig kon Anna een groot deel vande schulden afkopen door haar riante vermogen en de Russische toelage die zij jaarlijks ontving. Om overige schulden af te betalen wist Anna haar broer, tsaar Nicolaas I, zover te krijgen dat hij een groot aantal schilderijen uit het familiebezit van Oranje-Nassau aankocht. Dit is een van de oorzaken waardoor er op dit moment in de Hermitage te Sint-Petersburg een grote collectie Hollandse meesters hangt, waaronder een aantal Rembrandts. In 1854 werd de buitenplaats Bronbeek aangekocht door koning Willem III voor een prijs van 75.000 gulden. Bronbeek was naar verluidt in eerste instantie bedoeld voor zijn moeder, koningin Anna Paulowna, maar daarvoor is geen bewijs. Haar laatste reis naar Rusland maakte Anna van november 1855 tot juni 1856. In de zomer van 1864 werd zij bezocht door haar neef, tsaar Alexander II. In een van de paleizen in Den Haag werd zij in februari 1865 ernstig ziek. Ze had last van een borstkwaal die steeds erger werd. Dochter Sophie kwam over uit Saksen-Weimar-Eisenach en verpleegde haar moeder samen met schoondochter Amalia. Tot ieders verbazing stond ook schoondochter Sophie haar bij in deze moeilijke tijd. Op 1 maart overleed Anna Paulowna op 70-jarige leeftijd, 's middags om 16.38 uur in Den Haag. Haar lichaam werd opgebaard in haar Russisch-orthodoxe kapel op Rustenburg. Anna werd niet gebalsemd. De nabestaanden waakten bij toerbeurt naast de kist. Schoondochter Sophie zei hierover: "..., de staat van ontbinding was al spoedig onbeschrijflijk, want tijdens haar ziekte had zij steeds overvloedig gegeten en gedronken (...) Dat ellendige lijk moet gedurende 17 dagen boven de aarde blijven staan." De rouwdienst op 17 maart werd strikt uitgevoerd volgens de Russisch-orthodoxe wijze, in Den Haag en verliep als volgt: eerst werd er door drie Russisch-orthodoxe priesters, de aalmoezenier van Anna Paulowna, aartspriester A. Soedakov, de priesterIzmajlov van de Griekse kerk in Amsterdam en de priester Ladynski van de kerk in Weimar een Goddelijke Liturgie gevierd, waarna de priesters bij de open kist de absolutie verleenden. De koning, koningin en prins van Oranje waren hier niet bij aanwezig. Wel de beide andere kinderen van Anna Paulowna, prins Hendrik der Nederlanden en prinses Sophie der Nederlanden. Daarna vertrok de begrafenisstoet te voet van Rustenburg naar Delft, waar Anna Paulowna werd bijgezet in de koninklijke Grafkelder van Oranje-Nassau in de Nieuwe Kerk te Delft. De bijzetting in Delft was protestants en werd gedaan door hofpredikant Gerrit Ruitenschild. Na Anna's overlijden is er tot het overlijden van koningin Sophie in 1877 jaarlijks een panichida (Russisch-orthodoxe requiemdienst) gehouden in de Haagse kapel, die gevestigd was in paleis Rustenburg, dat stond op de plaats waar nu het Vredespaleis is. Testament Bij testament werd haar vermogen van 1,5 miljoen gulden gelijk verdeeld over haar drie kinderen. Haar oudste zoon Willem kreeg daarnaast alle juwelen, waaronder die van Anna's moeder, evenals het Willemshospitaal in 's-Gravenhage. Haar dochter Sophie erfde ook de buitenplaatsen Rustenburg, Zorgvliet en Buitenrust. Haar jongste zoon Hendrik kreeg naast het geld de in haar bezit zijnde effecten, Paleis Soestdijk en het Czaar Peterhuisje in Zaandam. Vernoemingen De Anna Paulownaboom (Paulownia tomentosa) is naar haar genoemd. De voormalige gemeente Anna Paulowna in Noord-Holland is eveneens naar haar genoemd, net als de bijbehorende Anna Paulownapolder en het dorp Anna Paulowna. De in 1817 in Zaandam opgerichte Vrijmetselaarsloge draagt ook haar naam: Loge Anna Paulowna | van Rusland, PaltsgraafGrootvorstin Anna Pavlovna (I12089)
|
204 | Anna was een jongere halfzuster van de latere hertog van Mecklenburg Frederik Frans III, en van de latere Russische grootvorstin Maria Paulowna en een oudere halfzuster van de Nederlandse prins-gemaal Hendrik, echtgenoot van koningin Wilhelmina. Haar moeder overleed meteen na haar geboorte aan de gevolgen van kraamvrouwenkoorts. Drie jaar later zou haar vader voor de derde keer trouwen, met Marie van Schwarzburg-Rudolstadt, de moeder van prins Hendrik. Zelf overleed ze op jonge leeftijd. In Schwerin werd een ziekenhuis naar haar genoemd: het Anna-Hospital. Zij werd, volgens haar nichtje, Cecilie van Mecklenburg-Schwerin, de latere kroonprinses van Duitsland, in het Huis Mecklenburg fast wie eine junge Heilige verehrt | von Mecklenburg-Schwerin, Prinses Anna Elisabeth Auguste Alexandrine (I9186)
|
205 | Anna was een Pruisische prinses. Ze was even in beeld als toekomstige echtgenote van de Oostenrijkse keizer Frans Jozef I, die door middel van huwelijkspolitiek tevergeefs trachtte de banden met Pruisen aan te halen. Toen Anna zich, op zeer late leeftijd, bekeerde tot de rooms-katholieke kerk liet de Duitse keizer Wilhelm II haar weten: Das Haus Hohenzollern stösst Eure Königliche Hoheit aus und hat ihre Existenz vergessen | von Preußen, Prinses Marie Anna Friederike (I11366)
|
206 | Anna was het tweede kind en de oudste dochter van de latere Britse koning George II; de reden waarom haar de titel Princess Royal werd verleend, een titel die zij ook in Nederland voerde. Zij werd vooral bekend als vrouw van prins Willem IV, erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Provinciën. Willem IV Na de huwelijkssluiting in 1734 in Londen met Willem Carel Hendrik Friso, prins van Oranje, graaf van Nassau-Dietz etc. - de latere (erf)stadhouder prins Willem IV van Oranje-Nassau - reisde zij met haar echtgenoot vanuit Londen over de Noordzee, vervolgens via Amsterdam per jacht over de Zuiderzee, om via Harlingen in Leeuwarden te belanden waar zij het onderkomen van vele generaties Friese stadhouders uit het huis Nassau-Dietz betrok: het Stadhouderlijke Hof, vlak bij het oude stadhuis van de Friese hoofdstad. Toen haar echtgenoot eerst tot stadhouder van Groningen, Drenthe, Gelderland en Friesland en in 1747 tot erfstadhouder en tot kapitein-generaal en admiraal van de Unie werd benoemd - dus van de gehele Republiek der Verenigde Provinciën - verhuisdede stadhouderlijke familie met vrijwel de gehele hofhouding (ca 120 personen) van Leeuwarden naar Den Haag, naar paleis Huis ten Bosch. De stadhouderlijke kwartieren aan het Binnenhof functioneerden als representatieve ambtswoning. Na de dood van haar man was Anna van 1751-1759 regentes voor haar enige zoon, erfstadhouder prins Willem V. Anna leunde tot 1759 sterk op Douwe Sirtema van Grovestins. Zes jaar De onderhandelingen voor het huwelijk van prinses Anna met de Nederlandse prins hadden zes of twaalf jaar geduurd. De oorzaak hiervan lag grotendeels op het internationale politieke vlak. Na de dood van Koning-Stadhouder William/Willem III, tijdens het Tweede Stadhouderloze Tijdperk, waren Pruisische en ook Engelse diplomaten en juristen druk doende om voor hun vorst aanspraak te maken op de begerenswaardige titel Prins van Oranje, met alle hierbij behorende emolumenten en bezittingen. Toen stadhouder Willem Hendrik Carel Friso door de Pruisische koning uiteindelijk als prins van Oranje werd erkend, steeg zijn positie op de adellijke huwelijksmarkt in Europa aanzienlijk. Staatsgezinde regenten in met name Holland vreesden dat het in Holland (en ook in Zeeland) volledig in 'dynastieke' rechten hersteld worden van de Friese, Groningse, Drentse en Gelderse stadhouder, en het sluiten van het huwelijk van hem met een telg van het regerend huis Hannover van het machtige Koninkrijk Groot-Brittannië, uiteindelijk ten koste zou gaan van hun eigen macht. Anna, die niet als een uitgesproken schoonheid bekendstond, was wel bereid om haar bruidegom ongezien te accepteren. De Engelse ambassadeur had haar ingefluisterd dat Willem niet zo onaantrekkelijk was als zij had gehoord. Op 25 maart 1734 trouwdezij met de Nederlandse prins in de Franse kapel van St. James's Palace in Londen, waarbij het speciaal voor deze gelegenheid gecomponeerde Anthem This is the day which the Lord hath made (HWV 262) van componist G.F.Händel weerklonk. Tijdens een feestconcert op 13 maart 1734, aan de vooravond van de huwelijkssluiting - of verloving - weerklonk Händels muzikale cadeau aan het jonge echtpaar: de Serenata Parnasso in festa (HWV 73). Anna had in Londen vele jaren muziekles gehad van Händel (zang, klavecimbel en theorie) en is, naar Händels eigen zeggen, zijn beste leerling geweest. Leeuwarden Vanaf haar vestiging in Nederland aanvankelijk in Leeuwarden, later in Den Haag ontplooide de prinses veel, in sommige perioden zelfs uitzonderlijk veel muzikale activiteiten. Volgens de Groningse musicus Jacob Wilhelm Lustig waren er perioden waarin de prinses elke avond concerten liet geven, waarin minstens twee uur muziek werd gemaakt door de hofmusici. Het waren gelegenheden waaraan zij soms zelf deelnam o.a. als klaveciniste. Ook bekostigde ze uit eigen middelen een nieuw orgel voor de Waalse kerk van Leeuwarden (1740) dat daarin tot op de dag van vandaag prijkt. Prinses Anna beschikte over grote kunstzinnige talenten: zij zong en speelde niet alleen op klavecimbel en op dwarsfluit maar heeft vermoedelijk ook gecomponeerd. Zij moet over een enorme muziekbibliotheek hebben beschikt, waarvan echter maar tweeboeken bewaard zijn gebleven: een handgeschreven bundel met instrumentale bewerkingen van aria's uit opera's van Händel en een gedrukt luitboek. Bovendien schreef ze prachtige brieven en beschikte over een opvallend schildertalent. Een zelfportret bleef bewaard en hangt in het Koninklijk Huisarchief in Den Haag. Anna van Hannover zette in 1751 een naturaliënkabinet op voor haar vierjarige zoon, prins Willem V. Het kabinet verkreeg grote bekendheid en werd bezocht door diverse geleerden uit binnen- en buitenland. Anna was betrokken in een heftig conflict met haar broer kroonprins Frederik van Wales over haar steun vanuit Nederland aan Händels opera-ondernemingen ('Academies'). Niet lang na haar komst in de Nederland in 1734 ging zij terug naar Londen o.a. om drie keer uitvoeringen van G.F. Handels opera Il pastor fido (HWV 8a) bij te wonen. De opvoering van Poro (HWV 28) werd afgelast, toen in Londen bekend werd dat zij een miskraam had gehad. Diepzinnig Met de Pruisische kroonprins, de latere koning Frederik de Grote, die haar en haar echtgenoot in 1738 bezocht in zomerresidentie Paleis Soestdijk, onderhield zij een levendige correspondentie voornamelijk over muzikale onderwerpen. In een brief aan Voltaire, volgend op het zomerse bezoek aan het echtpaar, roemde Frederik de Grote de levensbeschouwelijke en filosofische diepzinnigheid van de prinses en haar man. Uit het gearrangeerde huwelijk van prins Willem en prinses Anna - waarin beide echtelieden elkaar warm en open bejegenden, getuige bewaard gebleven correspondentie - werden in 1743 een dochter Carolina en in 1748 een zoon geboren, Willem Batavus, de latere erfstadhouder Willem V, Prins van Oranje, Graaf van Nassau-Dietz etc. Anna gaf haar kinderen een muzikale opvoeding en liet ze inenten tegen de pokken, destijds een nieuwigheid. Anna kon niet goed overweg met haar vader George II van Groot-Brittannië en schoonmoeder Maria Louise van Hessen-Kassel, en ze had zo haar twijfels bij de aanstelling van haar oom hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk. Ze zocht bescherming bij de opperstalmeester Douwe Sirtema van Grovestins, die haar dagelijks bezocht. De prinses was scherpzinnig, doortastend en ook een harde werker. Zij was de belangrijkste politiek adviseur van haar man en overlegde met Daniël Raap, een van de doelisten en nam zelfs politieke beslissingen voor haar later door ziekten ernstig verzwakte echtgenoot. Bij de dood van Willem IV in 1751 was diens opvolger Willem Batavus nog te jong, zodat Anna regentes werd namens de nieuwe erfstadhouder met als titel gouvernante. De prinses is omschreven als grillig, vreemd, heftig, trots, heerszuchtig, vals, dwaas en ijdel en er werden pogingen ondernomen de hertog als stadhouder te benoemen want prinses Anna, die als absolutistisch en willekeurig bekendstond, zou beïnvloed worden door de Friese 'cabaal'. Anna van Hannover stierf in 's-Gravenhage op 12 januari 1759 en werd op grootse wijze bijgezet in de Grafkelder van Oranje-Nassau in de Nieuwe Kerk in Delft. Hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk nam de opvoeding van erfstadhouder Willem V op zich tot zijn meerderjarigheid in 1766 | van Groot-Brittannië, Anna (I5694)
|
207 | Anna was van 1544 tot 1569 hertogin van Palts-Zweibrücken. Ze behoorde tot het huis Hessen. In februari 1544 huwde ze op 14-jarige leeftijd met hertog Wolfgang van Palts-Zweibrücken. Haar echtgenoot overleed na 25 jaar huwelijk in 1569, waarna Anna's broer Willem IV van Hessen-Kassel en keurvorst Lodewijk VI van de Palts het regentschap van hun minderjarige kinderen overnam. Ook had Wolfgang Willem IV tot de uitvoerder van zijn testament benoemd. Rond 1590 stichtte ze het Sint-Annakerkhof van Heidelberg, waar in 1596 ter ere van haar een stenen gedenkmaal werd opgericht. Toen het kerkhof in 1845 gesloten werd, werd het gedenkmaal naar het Bergkerkhof van Heidelberg werd overgebracht. In juli 1591 stierf ze, waarna Anna werd bijgezet in de Slotkerk van Meisenheim | von Hessen, Prinses Anna (I6449)
|
208 | Anna woonde, na haar tweede huwelijk, enige tijd op het kasteel in het Ambt Lüchow. Anna van Nassau-Dillenburg was de moeder van hertog Hendrik VII van Brunswijk-Lüneburg. Otto werd als hertog opgevolgd door zijn vader Frederik II, en na diens dood nam Anna de regering voor haar zoon waar tot die in 1486 volwassen werd | van Nassau-Dillenburg, Anna (I9802)
|
209 | Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | van Denemarken, Prinses Anne Marie Dagmar Ingrid (I4275)
|
210 | Anne was een Franse prinses uit het huis Bourbon-Orléans. Op 5 november 1927 trad ze in het huwelijk met haar neef prins Amadeus van Aosta, de derde hertog van Aosta. In 1936 was zij aan de zijde van haar man, korte tijd vice-koningin van Ethiopië. Haar man werd in 1942 krijgsgevangen gemaakt en overleed in gevangenschap. Anne vestigde zich na de oorlog in Italië | d'Orléans, Anne Hélène Marie (I10327)
|
211 | Anne was een Franse prinses uit het Huis Bourbon-Parma. Zij was een nicht van Carel Hugo van Bourbon-Parma, de gewezen echtgenoot van de Nederlandse prinses Irene. In 1947 leerde Anne, tijdens het huwelijk van de Engelse kroonprinses Elizabeth met Philip Mountbatten, de even daarvoor afgetreden ex-koning Michaël I van Roemenië kennen. Met hem trad Anne in het huwelijk. Dat had nog heel wat voeten in aarde, want de bruid was katholiek. Derhalve moest bij de Heilige Stoel dispensatie aangevraagd worden, omdat Michael orthodox was, en met het oog op een eventuele terugkeer naar Roemenië geenszins van plan om zijn geloof te verlaten. Het huwelijk werd, aanvankelijk zonder toestemming van de Rooms-Katholieke Kerk gesloten. Die erkenning volgde pas in 1990. Na hun huwelijk woonde het paar aanvankelijk in Italië, later in Engeland, om zich uiteindelijk definitief in Zwitserland te vestigen. In 1992 zag Anne Roemenië, het land waarvan ze zich vanaf 1948 formeel koningin noemde, voor het eerst | de Borbón-Parma, Prinses Ana (I1643)
|
212 | Anne was een lid van de Engelse adel en door haar huwelijk, een Deense prinses. Zij was een nicht van koningin Elizabeth II. De prinses overleed in 1980, aan de gevolgen van een hartaanval | Bowes-Lyon, Anne Ferelith Fenella (I2008)
|
213 | Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Mountbatten-Windsor, Anne Elizabeth Alice Louise (I9605)
|
214 | Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | van Weezel, Annemarie Cecilia Gualthérie (I15542)
|
215 | Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Sekrève, Annette (I13343)
|
216 | Antoinette Amalia was van 1712 tot 1735 hertogin-gemalin van Brunswijk-Bevern en voor enkele maanden in 1735 hertogin-gemalin van Brunswijk-Wolfenbüttel. Ze behoorde tot het Nieuwere Huis Brunswijk. Haar zussen Elisabeth Christine en Charlotte Christina waren gehuwd met respectievelijk keizer Karel VI van het Heilige Roomse Rijk en tsarevitsj Aleksej Petrovitsj van Rusland. In 1712 huwde ze in Brunswijk met hertog Ferdinand Albrecht II van Brunswijk-Bevern. Het huwelijk was gelukkig en Antoinette Amalia werd de moeder van liefst vijftien kinderen die ze in bescheiden omstandigheden opvoedde aan het hof van haar vader. Ook was ze bevriend met Sophia Dorothea van Hannover, de echtgenote van koning Frederik Willem I van Pruisen, en diens dochter Wilhelmina van Pruisen. In 1733 huwelijkte ze twee van haar kinderen uit aan leden van het Pruisische vorstenhuis. Haardochter Elisabeth Christine werd de echtgenote van de toekomstige koning Frederik II van Pruisen en haar zoon Karel I huwde met prinses Philippina Charlotte van Pruisen. In maart 1735 overleed haar vader, waarna Ferdinand Albrecht en Antoinette Amalia hertog respectievelijk hertogin van Brunswijk-Wolfenbüttel werden. Dit was echter van korte duur, in november van dat jaar werd ze weduwe. Antoinette Amalia overleefde haar echtgenoot 27 jaar en huwelijkte de volgende jaren verschillende van haar kinderen uit. Na de dood van haar echtgenoot resideerde ze in het Slot Antoinettenruh in Wolfenbüttel, dat haar vader Lodewijk Rudolf voor haar had laten inrichten als zomerresidentie. Toch overleed ze in maart 1762 in Brunswijk. In Slot Antoinettenruh had ze een grote privébibliotheek. 1.313 werken uit deze bibliotheek werden aan de Herzog August Bibliothek geschonken | von Braunschweig-Wolfenbüttel, Antoinette Amalie (I2227)
|
217 | Antoinette was prinses van Saksen-Coburg-Saalfeld. Ze behoorde tot het huis Saksen-Coburg-Saalfeld, een zijtak van het huis Wettin. Ze was een oudere zus van koning Leopold I van België en tante van koningin Victoria van het Verenigd Koninkrijk en diens echtgenoot Albert van Saksen-Coburg en Gotha. In 1798 huwde ze in Coburg met prins Alexander Frederik van Württemberg. Het echtpaar leefde in Rusland, waar haar echtgenoot als oom van tsaren Alexander I en Nicolaas I een militaire en politieke loopbaan volgde. Een zus van Alexander, Maria Fjodorovna, was immers de echtgenote van tsaar Paul I van Rusland. Antoinette gold als een invloedrijke vrouw en was draagster van het grootkruis van de Orde van de Heilige Catharina. In maart 1824 overleed ze in Sint-Petersburg, op de leeftijd van 44 jaar. Ze werd bijgezet in de Vorstelijke Crypte van het Slot Friedenstein in Gotha, waar ook haar echtgenoot en haar twee jong gestorven zoon Paul en Frederik hun laatste rustplaats vonden. Volgens Louise van Mecklenburg-Strelitz, koningin van Pruisen, zou Antoinette een buitenechtelijk kind gekregen hebben. Ze schreef haar broer George daarover op 18 mei 1802: " [...] De Württembergse heeft haar echtgenoot al twee jaar niet meer gesproken, maar kwam met een kind aangesneld. De vader is een heer van Höbel, een kanunnik. Ik weet dit alles van de hertog van Weimar en het is de heilige waarheid." | von Sachsen-Coburg-Saalfeld, Prinses Antoinette Ernestine Amalie (I12360)
|
218 | Anton Günther I was van 1642 tot zijn dood graaf van Schwarzburg-Sondershausen. Hij groeide op in Ebeleben, dat zijn vader als residentie had uitgekozen. Onder andere vanwege de Dertigjarige Oorlog, die in 1618 was uitgebroken, hadden zijn vader en diens broers het graafschap Schwarzburg-Sondershausen niet onder elkaar verdeeld, maar voerden ze een gemeenschappelijke regering. Christiaan Günther I overleed in 1642. Anton Günther en zijn broers, Christiaan Günther II en Lodewijk Günther II, volgden hem gezamenlijk op. Hun eerste regeringsjaar moesten ze het bestuur echter nog delen met hun oom, Günther XLII. Vanwege de voortdurende oorlog hielden de drie broers vast aan een gemeenschappelijke regering. Vooral het Unterherrschaft rond de hoofdstad Sondershausen werd zwaar getroffen door inkwartieringen en rondtrekkende en plunderende legers. Nadat in 1648 de Vrede van Westfalen was gesloten besloten de broers in 1651 hun graafschap onder elkaar te verdelen. Het graafschap werd in drie delen rond Arnstadt, Ebeleben en Sondershausen verdeeld. De broers moesten loten om welk deel ze zouden krijgen. Anton Günther kreeg Sondershausen en het grootste deel van het Amt Clingen. Tijdens zijn regering zette Anton Günther zich in voor de wederopbouw van het zwaar getroffen graafschap. Zo liet hij de Trinitatiskirche in Sondershausen opnieuw opbouwen. Anton Günther overleed op 19 augustus 1666 | von Schwarzburg-Sondershausen, Graaf Anton Günther (I13304)
|
219 | Anton Ulrich was regerend hertog, schrijver, dichter, choreograaf, opera- en kunstliefhebber. In 1655 verbleef hij aan het hof in Parijs. In 1667 was hij benoemd door zijn oudere broer als stadhouder. In 1685 werd hij tot mederegent benoemd naast zijn oudere broer Rudolf August van Brunswijk-Wolfenbüttel. In de jaren tachtig reisde hij vier keer naar Venetië, niet alleen om karnaval te vieren. De Italiaanse opera werd een levenslange passie. In 1688 liet hij een opera bouwen naast het slot in Wolfenbüttel. In 1690 liet hij het oude raadhuis van Braunschweig tot opera ombouwen. De bouw is gefinancierd door de uitgifte van aandelen. De loges werden niet zoals in Venetië verkocht, maar verhuurd. Zangers, c.q. componisten als Johann Sigismund Kusser, Johann Rosenmüller en Reinhard Keiser maakten daar furore. Toen de Hannoverse linie het keurvorstendom verworven had, voelden de broers Rudolf August en Anton Ulrich zich verongelijkt. Zij schaarden zich aan de zijde van Frankrijk in de Spaanse Successieoorlog, terwijl Hannover en Brunswijk-Lüneburg partij hadden gekozen voor keizer Leopold I. Hannover en Lüneburg vielen in 1702 Brunswijk-Wolfenbüttel binnen. Anton Ulrich werd afgezet door de Habsburgse keizer en vluchtte. Pas in 1706 erkende hij het huis Hannover. Anton Ulrich verkreeg grote sommen Franse subsidie om een leger te organiseren. Hij steunde evenwel met het verkregen geld kunst en wetenschappen. In de door zijn vader opgerichte Bibliotheca Augusta stelde hij de veelzijdige Leibniz als bibliotekaris aan. Anton Ulrich schreef twee romans en verscheidene gedichten. Hij legde een kunstverzameling aan, die later zou uitgroeien tot het Anton Ulrich Museum. In het museum bevinden zich tamelijk onbekende werken van Lucas van Leyden, Rembrandt, Jan Steen, Adriaen van der Werff, die hij ook opzocht in zijn atelier, Gerbrand van den Eeckhout, Jean-Étienne Liotard, Jan van Huysum, Ferdinand Bol, Melchior de Hondecoeter, Pieter Lastman, Jan Lievens, Philip Wouwerman en Vermeer. Toen Rudolf August in 1704 kwam te overlijden, werd hij opnieuw en dit keer alleenheersend hertog. In 1709 ging Anton Ulrich in het geheim over tot de rooms-katholieke kerk in de kathedraal van Bamberg. In 1713 kreeg hij bezoek van tsaar Peter de Grote op zijn buiten in Salzdahlum. Tussen 1712 en 1714 werd in Braunschweig door de Noord-Duitse vorsten een vrede aangaande de Grote Noordse Oorlog voorbereid | von Braunschweig-Wolfenbüttel, Hertog Anton Ulrich (I2228)
|
220 | Anton Ulrich was van 1740 tot 1741 generalissimus van het Russische leger. Hij behoorde tot het Nieuwere Huis Brunswijk. In 1733 reisde hij naar Sint-Petersburg, op vraag van tsarina Anna van Rusland, die hem had gekozen als echtgenoot voor haar nicht Anna Leopoldovna (1718-1746). Hij kreeg in Riga een eigen kurassiersregiment toegewezen. Het huwelijk van Anton Ulrich en Anna Leopoldovna vond pas in 1739 plaats. Hun oudste zoon Ivan VI werd door tsarina Anna tot haar erfopvolger benoemd. Ze bepaalde dat Ernst Johann Biron na haar dood regent van Ivan zou worden en hield Anton Ulrich en Anna Leopoldovna ver weg van alle regeringszaken. Nadat tsarina Anna in oktober 1740 was overleden, voerde Anton Ulrich al snel een samenzwering tegen Biron. Hij zorgde ervoor dat die veroordeeld werd voor hoogverraad en majesteitsschennis, zodat Biron uit al zijn ambten werd ontheven en naar Siberië werd verbannen. Na de val van Biron werd Anna Leopoldovna regentes voor haar zoon Ivan en benoemde ze Anton Ulrich tot generalissimus van het Russische leger. Anton Ulrich en zijn echtgenote waren echter kortstondig aan de macht. In de nacht van 6 december 1741 pleegde Elisabeth Petrovna, een dochter van de Russische tsaar Peter de Grote, een staatsgreep. Anton Ulrich en Anna werden van hun functies ontheven en gevangengezet. Hun zoon Ivan VI werd ook gevangengezet, maar op een andere plek dan zijn ouders en zag hen nooit meer terug. Eerst zaten Anton Ulrich en Anna gevangen in de citadel van Riga, daarna in Dünamünde en ten slotte in Cholmogory in het gouvernement Archangelgorod, waar Anna Leopoldovna in 1746 stierf. In 1762 kreeg Anton Ulrich van de nieuwe tsarina Catharina II het aanbod om Rusland te verlaten, op voorwaarde dat hij zijn kinderen achterliet, maar hij weigerde. Als gevolg bleef hij voor de rest van zijn leven in Cholmogory, waar hij in mei 1774 op 59-jarige leeftijd stierf. Tegen het einde van zijn leven was hij zo goed als volledig blind. Zijn zoon Ivan VI was reeds in 1764 vermoord in Sjlisselburg. Zijn vier overige kinderen bleven in gevangenschap, tot ze in 1780 door Catharina II werden vrijgelaten en naar Denemarken werden gestuurd. Daar leidden ze in Horsens in Jutland een teruggetrokken leven | von Braunschweig-Wolfenbüttel, Prins Anton Ulrich (I2229)
|
221 | Anton Ulrich was van 1743 tot aan zijn dood hertog van Saksen-Meiningen. Hij behoorde tot de Ernestijnse linie van het huis Wettin. Hij maakte na zijn opleiding een grand tour door de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, Groot-Brittannië, het Oude Eedgenootschap en Italië. Omdat zijn vader er niet in geslaagd was om het eerstgeboorterecht in te voeren, had hij na de dood van zijn vader in 1706 recht op de medeheerschappij in Saksen-Meiningen. Zijn oudere halfbroer Ernst Lodewijk II, die naar de alleenheerschappij streefde, kon echter verkrijgen dat zijn jongere, zwakbegaafde broer Frederik Willem afstand deed van zijn regeringsaandeel. Anton Ulrich weigerde dit te doen en procedeerde jarenlang tegen Ernst Lodewijk om zijn regeringsaandeel op te eisen. Na de dood van Ernst Lodewijk I in 1724 werd zijn halfbroer Frederik Willem samen met hertog Frederik II van Saksen-Gotha-Altenburg aangesteld tot regent van diens minderjarige zonen Ernst Lodewijk II en Karel Frederik. Op die manier werd Anton Ulrich buitengesloten, waar hij zich tegen verzette. Na de dood van Frederik II van Saksen-Gotha-Altenburg nam hij in 1732 diens plaats in als mederegent van Karel Frederik. Na het overlijden van Karel Frederik in 1743 volgden Frederik Willem en Anton Ulrich hem op als hertogen van Saksen-Meiningen. Toen Frederik Willem in 1746 stierf, werd Anton Ulrich alleenheerser. Vanaf 1742 resideerde Anton Ulrich in Frankfurt am Main. Van daaruit oefende hij de regeringszaken van Saksen-Meiningen uit en hij was zelden aanwezig in zijn hertogdom. In 1747-1748 voerde hij een militair conflict met de hertogen van Saksen-Gotha-Altenburg. Hij kwam nogmaals in conflict met dit hertogdom toen hij het regentschap van de minderjarige hertog Ernst August II van Saksen-Weimar-Eisenach opeiste | von Sachsen-Meiningen, Hertog Anton Ulrich (I12449)
|
222 | Anton was een Spaanse prins. Hij behoorde tot het huis Bourbon. Hij was een humanist die zeer geïnteresseerd was in kunst en leek opvallend veel op zijn oudere broer Karel IV. Nadat zijn oom Ferdinand VI in 1759 overleed, werd zijn vader koning van Spanje en trokken Anton, zijn ouders, broers en zussen naar Madrid. Hij was al veertig jaar toen hij op 25 augustus 1795 huwde met zijn nicht Maria Amalia van Bourbon. In 1798 overleed Maria Amalia in het kraambed nadat ze een doodgeboren zoon had gebaard. Anton was een groot tegenstander van Manuel de Godoy en steunde zijn neef, de latere koning Ferdinand VII van Spanje, in diens strijd tegen de invloedrijke Fransgezinde eerste minister. Nadat de troepen van Napoleon Spanje binnenvielen, kwam hij in april 1808 aan het hoofd van de Junta Suprema de Gobierno, die Spanje regeerde in afwezigheid van zowel Karel IV als kroonprins Ferdinand, die in Bayonne aan het onderhandelen waren met Napoleon. Anton bleef dit een maand, toen Karel IV en kroonprins Ferdinand akkoord gingen om hun rechten op de Spaanse troon op te geven. Vervolgens werd Napoleons broer Jozef Bonaparte de nieuwe koning van Spanje, hetgeen resulteerde in de Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Gedurende deze oorlog verbleef Anton met de rest van de koninklijke familie onder huisarrest in het Kasteel van Valençay. Na het einde van de oorlog in 1814 diende hij in verschillende hoge functies. Als fervente voorstander van het absolutisme ondersteunde hij ook het herstel van de absolute monarchie onder de nieuwe koning Ferdinand VII. Anton van Spanje overleed in april 1817 op 62-jarige leeftijd in het klooster van Escorial, waar hij ook werd bijgezet | van Spanje, Anton Pascal Frans Xavier Johan Nepomuk Aniello Raymond Silvester (I13698)
|
223 | Anton was van 1827 tot 1836 koning van Saksen. Aanvankelijk wijdde hij zijn leven aan de geestelijkheid en leefde hij teruggetrokken op slot Wesenstein. Hij hield zich vooral bezig met muziek, genealogie en gebed. In 1781 trad hij in het huwelijk met Maria Carolina Antonia, die echter al een jaar later stierf. In 1787 hertrouwde Anton met aartshertogin Maria Theresia van Oostenrijk. Zij baarde hem vier kinderen, die echter allen jong stierven. Anton besteeg de troon van Saksen na de dood van zijn oudere broer Frederik August I (5 mei 1827), die slechts een dochter naliet. Hij verklaarde in de geest van zijn gestorven broer te zullen regeren, maar bleek niet in staat de gewenste hervormingen te bewerkstelligen. Zijn verordeningen maakten een einde aan enkele - maar niet de belangrijkste - misstanden. De koning hervormde het decoratiestelsel en de Militaire Orde van Sint-Hendrik. Hij bevorderde het katholicisme en de door minister Detlev von Einsiedel gesteunde schijnheilige orthodoxie bevorderde de ontevredenheid in het merendeels protestantse land. Deze manifesteerde zich in 1830 toen na de Parijse Julirevolutie in Leipzig en Dresden ongeregeldheden uitbraken. Anton stemdetoe een grondwet aan te nemen en stelde prins Frederik August, zoon van zijn broer Maximiliaan, aan als regent. De rest van zijn leven nam hij geen deel meer aan staatsaangelegenheden. Hij stierf op 6 juni 1836 in Slot Pillnitz in Pillnitz en werdopgevolgd door Frederik August II | von Sachsen, Koning Anton Clemens Theodor Maria Joseph Johann Evangelista Johann Nepomuk Franz Xaver Aloys Januar (I12201)
|
224 | Anton, hertog van Montpensier, was een Franse prins, officier en na de Spaanse revolutie van 1868 kandidaat voor de Spaanse troon. Hij behoorde tot het huis Bourbon-Orléans. Na de troonsbestijging van zijn vader in 1830 kreeg hij de titel van hertog van Montpensier. In 1842 werd hij luitenant in het derde artillerieregiment van het Franse leger en op 17 november 1843 kreeg hij de graad van kapitein in het 7e infanterieregiment, aan het hoofd van het 7e bataljon. In 1844-1845 nam Anton deel aan meerdere veldtochten in Algerije. Hij onderscheidde zich in de Slag bij Biskra, waarna hij op 24 juni 1844 door zijn vader onderscheiden werd met het Legioen van Eer, en werd op 8 augustus 1844 benoemd tot hoofd van het eskadron, op 22 maart 1845 gevolgd door zijn benoeming tot luitenant-kolonel. Hij onderscheidde zich ook nog in de strijd tegen de Kabylen. Na zijn periode in Algerije ondernam hij in 1845 samen met zijn secretaris en vriend Antoine de Latour een reis door het Midden-Oosten, Griekenland, Turkije en Egypte. Op 13 augustus 1846 werd de hertog van Montpensier verheven tot kolonel en op 11 september datzelfde jaar benoemde zijn vader hem tot veldmaarschalk en commandant van de artillerie in Vincennes. Rond die tijd sloten Frankrijk en Groot-Brittannië een verdrag rond het huwelijk van de twee dochters van koning Ferdinand VII van Spanje. De oudste, koningin Isabella II, werd uitgehuwelijkt aan haar neef Frans van Assisi van Bourbon, terwijl jongste dochter Luisa Fernanda (1832-1897) beloofd werd aan de hertog van Montpensier. Op 10 oktober 1846 traden beide echtparen in het huwelijk. Na de Februarirevolutie van 1848 en de abdicatie van koning Lodewijk Filips van Frankrijk volgde Anton zijn ouders naar Groot-Brittannië. Later verhuisde hij met zijn echtgenote naar het Spaanse Sevilla. Op 5 augustus 1858 werd de hertog van Montpensier door koningin Isabella II benoemd tot grootcommandant in de Orde van Calatrava en kapitein-generaal van het Spaanse leger. Op 10 oktober 1859 volgde zijn promotie tot infant van Spanje. Begin juli 1868 ontdekte de Spaanse regering een samenzwering van voornamelijk hogere officieren, waarbij koningin Isabella II afgezet zou worden en de hertog van Montpensier op de Spaanse troon zou worden geplaatst. Vervolgens werd hij gedwongen om al zijn Spaanse titels op te geven en moest hij in ballingschap gaan naar Lissabon. Toen Isabella in september dat jaar na de Spaanse revolutie van 1868 effectief werd afgezet, keerde Anton terug naar Sevilla. Vervolgens koesterde Anton de hoop om de nieuwe koning van Spanje te worden. Zijn kansen waren echter gering, gezien zijn impopulariteit bij de bevolking. De eerzuchtige hertog verspeelde zijn kansen helemaal toen hij op 12 maart 1870 in duel gingmet Hendrik van Bourbon, de hertog van Sevilla en lid van de Spaanse koninklijke familie, die een beledigend pamflet tegen hem had gepubliceerd. Bij het duel schoot Anton Hendrik van Bourbon dood, waarna hij op 13 april 1870 door de oorlogsraad veroordeeld werd tot een maand celstraf en een boete van 30.000 francs. Hij maakte dan ook geen enkele kans toen de Cortes in september 1870 een nieuwe koning koos en behaalde amper 27 stemmen. De winnaar was prins Amadeus van Savoye, die vervolgens onder de naam Amadeus I koning van Spanje werd. Anton weigerde de nieuwe koning trouw te zweren en werd als gevolg verbannen naar het militair fort op Minorca. Kort nadien verloor hij ook al zijn militaire graden en werd hij uitgesloten uit het leger. In 1871 verhuisde hij naar Frankrijk, waar hij zich verzoende met de in ballingschap gestuurde koningin Isabella II. In 1873 abdiceerde koning Amadeus I van Spanje en werd de Eerste Spaanse Republiek uitgeroepen. De republiek was geen succes en reeds in 1874 werd de monarchie hersteld, met Isabella's zoon Alfons XII als nieuwe koning. Een jaar later, in 1875, verleende Alfons XII Anton het recht om terug te keren naar Spanje, waar hij tot aan zijn dood zou blijven. In 1878 werd de Spaanse koning zijn schoonzoon, toen hij huwde met Antons dochter Maria de las Mercedes. Op 9 december 1888 werd hij door koning Umberto I van Italië nog benoemd tot hertog van Galliera. Hij stierf aan een beroerte, en werd bijgezet in het klooster van Escorial | d'Orleans, Antoine Marie Philippe Louis (I10329)
|
225 | Anton-Günther was van 1970 tot zijn overlijden het hoofd van de Holstein-Gottorpse tak van het Huis Oldenburg, dat tot 1918 regeerde over het groothertogdom Oldenburg. De Oldenburgs zijn langs twee lijnen gelieerd aan het Nederlandse koningshuis. Anton-Günther studeerde bosbouwkunde. Hij was actief in het Rode Kruis. Daarnaast beheerde hij het oude familieslot Eutin in Ostholstein. Na het overlijden van zijn vader in 1970 werd Anton-Günther hoofd van het voormalige groothertogelijke huis Oldenburg. Hij woonde op het Gut Güldenstein in Harmsdorff, waar hij op 20 september 2014 op 91-jarige leeftijd overleed. Zijn zoon Christian volgde hem als hoofd van het huis op | von Oldenburg, Hertog Anton-Günther Friedrich August Josias (I10151)
|
226 | Antoni, hertog van Njasvizj en van Olyka, was een Pools-Pruisisch aristocraat, politicus, mecenas en daarnaast componist, cellist en zanger. Hij studeerde sinds 1792 in Göttingen. In 1794 aan het hof van Frederik Willem II genodigd, leerde hij prinses Louise kennen, een nicht van Frederik de Grote. Het paar trouwde op 17 maart 1796. Radziwill ijverde naar het herstel van een koninkrijk Polen op het grondgebied van de provincie Zuid-Pruisen, maar zijn streven naar een nieuwe Poolse staat in personele unie met Pruisen vond bij zijn landgenoten weinig bijval. Concrete Pruisischeplannen in deze richting liepen op niets uit door de nederlaag in de Slag bij Jena en Auerstedt (1806). Toen Pruisen op het Congres van Wenen (1815) het Poolse Groothertogdom Posen kreeg toebedeeld, werd Radziwill stadhouder van deze provincie. Indeze overwegend adviserende functie steunde hij de Poolse zaak zoveel hij kon, maar bereikte hij geen grote veranderingen. Zijn politieke carrière, al eerder ondermijnd door de vruchteloze onderhandelingen over een huwelijk tussen zijn dochter Elisa en prins Wilhelm van Pruisen, kwam tot een einde in de Novemberopstand van 1830-1831. Hij verloor - mede door de rol diezijn broer Michal Gedeon in de opstand speelde - in 1831 zijn stadhouderspost en werd in 1833 uit de overheidsdienst ontslagen. Hij stierf nog datzelfde jaar. Bekender dan om zijn weinig succesvolle politieke loopbaan is Radziwill als mecenas en (ongeschoold) musicus. Hij onderhield banden met grote kunstenaars als Niccolò Paganini, Johann Wolfgang von Goethe, Frédéric Chopin en Ludwig van Beethoven. Zelf zong hij niet onverdienstelijk, speelde hij goed cello en componeerde hij enkele werken die in vakkringen veel aandacht kregen, met name zijn toneelmuziek op Goethes Faust. Ook schreef hij liederen met piano en cello en met gitaar en cello | Radziwill, Vorst Antoni Henryk (I11501)
|
227 | Antony, 1e graaf van Snowdon, baron Armstrong-Jones, ook bekend als Lord Snowdon, was een Britse fotograaf en filmmaker. Armstrong-Jones werd geboren in Londen als zoon van een advocaat. Zijn moeder was actief binnen de Labour Party. Hij studeerde aan het Eton College en aan de Universiteit van Cambridge. Nadat hij twee keer was gezakt voor het architectexamen ging hij aan de slag als fotograaf. Hij maakte vooral veel foto's op het gebied van mode, design en theater. Zijn foto's werden gepubliceerd in verschillende tijdschriften en de National Portrait Gallery heeft meer dan honderd foto's van Armstrong-Jonesin de collectie. In 1957 maakte hij officiële portretten van koningin Elizabeth II en haar man prins Philip. Zijn huwelijk met Margaret was overigens geen succes. Beiden hielden er buitenechtelijke relaties op na. Naast dit huwelijk had hij een langdurige relatie met journaliste Ann Hill, die in 1996 overleed na een overdosis | Armstrong-Jones, Baron Antony Charles Robert (I286)
|
228 | Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Mountbatten-Windsor, Archie Harrison (I9606)
|
229 | Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Behn, Ari (I708)
|
230 | Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | der Nederlanden, Prinses Ariane Wilhelmina Máxima Ines (I9925)
|
231 | Aribert was een prins van Anhalt-Dessau uit het huis der Ascaniërs. Hij was regent van het Hertogdom Anhalt. Hij had een ongelukkig huwelijk en bleef kinderloos. Men beweerde later dat Aribert homoseksueel zou zijn. Hertog Frederik wist het huwelijk in 1900 te ontbinden. In 1918 nam hij het regentschap over het hertogdom Anhalt op zich, ten behoeve van zijn minderjarige neef Joachim Ernst. Hij zag zich niet veel later gedwongen om namens zijn neefje afstand te doen van de troon | von Anhalt, Aribert Joseph Alexander (I151)
|
232 | Armin was een prins uit het huis Lippe en chef van dat huis. Hij werd door zijn vader bij testament aangewezen als erfgenaam van het stamslot Detmold en als chef van het huis, hoewel hij de jongste zoon was en zijn oudste halfbroer Ernst zur Lippe (1902-1987) sinds 1905 de officiële erfprins was; die aanwijzing werd ingegeven door de nationaalsocialistische sympathieën van zijn broers en hun morganatische huwelijken. Hij trouwde in 1953 in Göttingen met de niet-ebenbürtige biologe Traute Becker (1925), met wie hij een zoon, Stephan Leopold (1959), kreeg. Hij bewoonde en beheerde het stamslot en bijbehorende landerijen van Detmold, in latere jaren met zijn zoon en opvolger. Zur Lippe voerde tevens de titels edel heer en graaf zu Biesterfeld, graaf zu Schwalenberg en Sternberg, erfburggraaf van Utrecht, enz. en het predicaat Hoogvorstelijke Doorluchtigheid. Zur Lippe was een neef van prins Bernhard der Nederlanden (1911-2004); hun vaders waren broers | zur Lippe, Prins Armin Leopold Ernst Bruno Heinrich Willa August (I8729)
|
233 | Arnulf was een Beierse prins uit het Huis Wittelsbach. Arnulf diende in het Beierse leger als commandant van de infanterie, als laatste in de rang van generaal-veldmaarschalk. In München is een straat (de Arnulfstraße) naar hem genoemd. De muziekmeester van de Beierse infanterie componeerde een muziekstuk, de Prins-Arnulf-Mars te zijner ere. Deze mars wordt nog steeds door muziekkapellen van de Bundeswehr gespeeld. Prins Arnulf overleed in Venetië. Zijn lichaam werd bijgezet in de Theatinerkirche in München. Militaire loopbaan - Leutnant: 1868 - Hauptmann: - Generalmajor: - Generalleutnant: maart 1887 - General der Infanterie: 1890 - Generaloberst: 9 september 1903 met de rang van een Generalfeldmarschall Onderscheidingen - Orde van de Aankondiging - Orde van het Gulden Vlies | von Bayern, Prins Franz Joseph Arnulf Adalbert Maria (I597)
|
234 | Arthur was een Britse prins en lid van de Britse koninklijke familie als kleinzoon in mannelijke lijn van koningin Victoria van het Verenigd Koninkrijk. Jeugd Hij werd gedoopt in de privékapel van Windsor Castle op 16 februari met als doopgetuigen o.a. koningin Victoria, keizerin Augusta van Duitsland, prinses Maria der Nederlanden, hertog George van Cambridge en hertog Alfred van Edinburgh. Carrière Na het afronden van zijn school werd de prins onderwezen aan de Koninklijke Militaire Academie Sandhurst en ingedeeld bij het regiment 7th Hussars. Arthur diende tijdens de Tweede Boerenoorlog en was een tijd lang gestationeerd in de Zuid-Afrikaanse plaats Krugersdorp. In 1907 werd hij gepromoveerd tot kapitein bij de Scots Greys. Hij kreeg in 1920 de rang Honorary Colonel-in-Chief, een vaak koninklijke beschermheer, van dit regiment. Hij diende tijdens de Eerste Wereldoorlog als aide de camp van verschillende generaals. In 1919 werd hij gepromoveerd tot luitenant-kolonel bij de reserves. In datzelfde jaar werd hij ook gepromoveerd tot de ererang van generaal-majoor en werd aide de camp van zijn neef, koning George V. Omdat de kinderen van George V te jong waren om publieke verplichtingen te voldoen tot na de Eerste Wereldoorlog, was prins Arthur aanwezig bij een groot aantal ceremonies in binnen- en buitenland. Huwelijk Op 12 oktober 1913 trad prins Arthur in de kapel van St. Jamess Palace, Londen, in het huwelijk met prinses Alexandra van Fife, een kleindochter in vrouwelijke lijn van koning Eduard VII. Zij behield ook na hun huwelijk de titel hertogin van Fife,die ze van haar vader Alexander Duff, 1e hertog van Fife, had geërfd. Verdere levensloop Prins Arthur was van 1920 tot 1923 gouverneur-generaal en opperbevelhebber in Zuid-Afrika. Na zijn terugkeer in Engeland zette hij zich actief in voor verschillende goede doelen. Zijn laatste publieke optreden was in 1937 bij de kroning van koningGeorge VI. Hij stierf uiteindelijk aan maagkanker op 55-jarige leeftijd. Zijn vader stierf pas een paar jaar later. Zijn enige zoon, Alastair, volgde zijn grootvader op als hertog van Connaught en Strathearn en graaf van Sussex. | Connaught, Arthur Frederick Patrick Albert (I3976)
|
235 | Arthur, prins van het Verenigd Koninkrijk, hertog van Connaught en Strathearn, graaf van Sussex, was als zoon van koningin Victoria van het Verenigd Koninkrijk lid van de Britse koninklijke familie. Arthur was gouverneur-generaal van Canadavan 1911 tot 1916. Hij kreeg in 1874 de titels "hertog van Connaught en Strathearn" en "graaf van Sussex". Jeugd Arthur werd op 22 juni 1850 in de privé-kapel van Buckingham Palace gedoopt door John Bird Sumner, de aartsbisschop van Canterbury. De doopgetuigen waren kroonprins Wilhelm van Pruisen, prinses Felicitas van Salm-Horstmar (schoondochter van WillemErnst van Saksen-Weimar-Eisenach) en Arthur Wellesley, hertog van Wellington. Prins Arthur deelde met Arthur Wellesley niet alleen zijn voornaam (de prins was naar de hertog vernoemd), maar ook zijn geboortedatum. Legercarrière Net als zijn oudere broers kreeg Arthur les van privé-leraren. Hij raakte op jonge leeftijd geïnteresseerd in het leger en in 1866 trad hij toe tot de Koninklijke Militaire Academie te Woolwich. Twee jaar later werd hij aangesteld als luitenant van het "Corps of Royal Engineers". Hij werd later overgeplaatst naar de "Royal Regiment of Artillery" en later naar de "Royal Rifle Brigade". Arthur had een lange carrière in het Britse leger en diende onder andere in Zuid-Afrika, Canada, Ierland, Egypte en India. In april 1893 werd hij gepromoveerd tot generaal. Arthur had gehoopt dat hij hertog George van Cambridge op kon volgen als opperbevelhebber van het Britse leger. Deze functie ging echter aan zijn neus voorbij. In plaats daarvan had prins Arthur het commando in het zuidelijke district van Aldershot van 1893 tot 1898. Arthur werd in juni 1902 gepromoveerd tot veldmaarschalk. Hij diende daarna in verschillende belangrijke posities, als opperbevelhebber van Ierland (1900-1904), Inspecteur-generaal der Krijgsmacht (1904-1907) en als gouverneur-generaal van Canada (1911-1916). Hertogdom van Saksen-Coburg en Gotha In 1899 werd prins Arthur eerste in de lijn van troonopvolging voor het hertogdom Saksen-Coburg en Gotha. Dit kwam door de dood van zijn neefje Alfred, de oudste zoon van Arthurs broer hertog Alfred van Saksen-Coburg en Gotha. Prins Arthur beslootechter afstand te doen van zijn rechten op de hertogelijke troon van Saksen-Coburg en Gotha voor zichzelf én zijn zonen, waardoor zijn neef Karel Eduard, de postume zoon van prins Leopold van Albany, de kroonprins werd. Gouverneur-generaal van Canada In 1911 stelde de Britse regering Arthur aan als gouverneur-generaal van Canada. Terwijl Arthur die functie bekleedde, was sir Robert Laird Borden de minister-president van Canada. Onder leiding van de minister-president ontwikkelde Canada zich van een Britse kolonie in een onafhankelijke natie. De gouverneurs-generaal werden echter nog steeds aangesteld door de Britse regering. Arthur, een lid van de Britse koninklijke familie, kreeg van de Britse regering de positie van gouverneur-generaal om de banden tussen Canada en het Verenigd Koninkrijk te versterken. Arthur reisde met zijn echtgenote en jongste dochter, prinses Patricia, naar Canada. Ze leefden in Rideau Hall te Ottawa, dat door hen gedeeltelijk werd verbouwd. Ook reisden ze regelmatig door Canada. Zijn echtgenote en prinses Patricia werden erg populair in de Canadese society. Eerste Wereldoorlog In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit, waarop Canada de wapens oppakte tegen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Arthur bleef in het begin van de oorlog met zijn gezin in Canada, waar hij zijn functie van gouverneur-generaal nog steeds uitoefende. Op 19 maart 1914 verrichtte hij de opening voor het publiek van het Royal Ontario Museum. Louise Margarita werkte voor het Rode Kruis en was beschermvrouw van een regiment van het Canadese leger. Hun dochter Patricia leende haar naam voor een nieuw regiment: "Princess Patricia's Canadian Light Infantry". Na de oorlog liet Arthur in hun herinnering een glas-in-loodraam zetten in de St. Bartolomeüs' Kerk naast Rideau Hall, waar de familie vaak heen ging. Toen zijn termijn als gouverneur-generaal erop zat en het gezin terug was gekeerd naar Engeland, ging Arthur weer in dienst om in het resterende deel van de oorlog te vechten. Louise Margarita die in Canada ziek was geworden, stierf in maart 1917.In 1928 trok Arthur zich terug van het publieke leven. Hij stierf veertien jaar later te Bagshot Park op 91-jarige leeftijd. Titels - Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Arthur van het Verenigd Koninkrijk (1850-1874) - Zijne Koninklijke Hoogheid De Hertog van Connaught en Strathearn (1874-1942) Hiernaast heeft Arthur nog verschillende militaire rangen gedragen en belangrijke onderscheidingen gekregen (o.a. van de Orde van de Kousenband, van de Orde van de Distel, van de Orde van het Bad en van de Orde van het Britse Rijk). | of Connaught And Strathearn, Hertog Arthur William Patrick Albert (I3979)
|
236 | Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | van Noorwegen, Prinsesse Astrid Maud Ingeborg (I10057)
|
237 | Astrid, hertogin van Brabant, prinses van België, prinses van Zweden, vierde koningin der Belgen. Haar zus Märtha van Zweden was kroonprinses van Noorwegen en de moeder van de huidige koning Harald V van Noorwegen. Haar oom was koning Christiaan X van Denemarken en haar grootvader was koning Oscar II van Zweden. Via haar beide ouders bestaat er ook een verwantschap met de Nederlandse en de Luxemburgse dynastie. Toen ze zich verloofde met de katholieke prins Leopold, zoon van koning Albert van België, verliet ze haar geboorteland. Bij haar aankomst in Antwerpen vergat de prinses alle ceremonieel en vloog haar verloofde om de hals; dit spontane gebaar was het begin van de enorme sympathie die de vorstin bij de bevolking verwierf. Hun huwelijk werd bijgewoond door de Zweedse koninklijke familie, die een paar dagen in Brussel te gast was. Ook de Beierse en Deense koninklijke familie waren aanwezig. Het jonge paar woonde eerst in het Bellevue-paleis te Brussel. In dat paleis werd hun eerste kindje geboren, Josephine-Charlotte. Nadien verhuisde het gezin naar het Kasteel van Stuyvenberg, waar Boudewijn en Albert werden geboren. Bij de geboortevan Prins Albert stuurde de prinses doopsuiker naar alle kinderen die op dezelfde dag waren geboren. Door haar huwelijk in 1926 met de Belgische kroonprins Leopold werd zij na de dood van koning Albert I in 1934 koningin der Belgen. De blijde intredes (de ceremonieel afgelegde ontvangsten in de negen provinciehoofdsteden) werden druk bijgewoond. Van het volk kreeg ze door nationale intekening het diadeem der negen provinciën. In de koninklijke familie bestond bezorgdheid vanwege haar lutherse afkomst. Een paar jaar na haar huwelijk bekeerde de koningin zich tot het rooms-katholieke geloof. De koningin deed aan naastenliefde en organiseerde zelf inzamelacties ten behoeve van de minderbedeelden. Als ze een aangrijpende verzoekbrief kreeg, ging ze soms persoonlijk op onderzoek uit om het in de brief aangeroerde probleem op te lossen. Dood In 1935 kwam de koningin der Belgen op 29-jarige leeftijd om het leven bij een auto-ongeval in het Zwitserse Küssnacht am Rigi. De koning verloor, doordat de koningin iets aanwees, de controle over de wagen, waarin het paar incognito, onder de naam Renard, een uitstapje maakte, voordat zij huiswaarts zouden keren. Nadat de auto van de weg was geraakt en tegen een perenboom was gebotst, werd de vorstin, die via de al geopende autodeur uit de auto wou springen, uit de auto geslingerd en tegende perenboom gekatapulteerd. De auto schoot nog door tegen een andere boom en belandde daarna in het water. Door ernstig hoofdletsel was de koningin op slag dood. Samen met de vorstin overleed mogelijk ook haar ongeboren vierde kind, terwijl haar andere kinderen de avond ervoor per trein naar huis waren gereisd. De koningin werd opgebaard met een omzwachteld hoofd. De koning was vrijwel ongedeerd. Vele Belgen waren in rouw en treurden om de prinsjes en het prinsesje die op jonge leeftijd hun moeder verloren. Door dit ongeval was Astrid slechts een jaar koningin. Leopold treurde om haar verlies en verbood zijn kinderen over haar te spreken. Haar boudoir liet hij intact en hij bewaarde haar met bloed besmeurde jurk. Küssnacht schonk Leopold de grond van de plaats van het ongeluk, waarop Leopold een kapel liet bouwen ter herinnering aan haar. Astrid zelf ligt begraven in een praalgraf in de koninklijke crypte te Laken. Ze rust naast haar echtgenoot en diens tweede vrouw, Lilian, prinses van Retie. Astrid schonk de dynastie de latere koningen Boudewijn en Albert II en groothertogin Josephine Charlotte van Luxemburg. Nagedachtenis Op 1 december 1935 bezorgden de Belgische Posterijen een heruitgave van een zestal reeds bestaande frankeerzegels met de beeltenis van koningin Astrid, ditmaal evenwel voorzien van een zwarte rouwrand rondom. Koningin Astrid heeft tot op de huidige dag nog haar bewonderaars en er zijn door de jaren heen talrijke boeken over haar verschenen. Soms ziet men een verband met prinses Diana en Gracia, die net als Astrid door de bevolking op handen gedragen werden en net als Astrid ten gevolge van een auto-ongeval om het leven kwamen. Er zijn in België veel monumenten, gebouwen, parken, straten en pleinen naar haar vernoemd, waaronder het Astridpark in Brussel, het Koningin Astridpark in Brugge en het Koningin Astridplein in Antwerpen. Ook Nederland heeft in Noordwijk een Koningin Astrid Boulevard. Ter gelegenheid van haar honderdste geboortedag, in 2005, organiseerden nabestaanden een tentoonstelling over de vorstin. Deze vond deels plaats in het Koninklijk Paleis van Stockholm: Astrid, Prinsessa i Sverige - Drottning i Belgien en deels in het Koninklijk Paleis te Brussel: Ogenblikken met Astrid. De tentoonstelling werd plechtig geopend door koning Albert, koningin Paola, koningin Fabiola, koning Harald, koningin Sonja, koning Karel Gustaaf, koningin Silvia, groothertog Jan, groothertog Hendrik en groothertogin Maria Teresa. Deze openingsplechtigheid werd bijgewoond door verdere familieleden en een keur aan ministers en politici | van Zweden, Prinses Astrid Sofia Lovisa Thyra (I16599)
|
238 | Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | van België, Prinses Astrid Joséphine-Charlotte Fabrizia Elisabeth Paola Marie (I749)
|
239 | Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | van Denemarken, Prinses Athena Marguerite Françoise Marie (I4276)
|
240 | August Christiaan was van 1789 tot 1807 vorst van Anhalt-Köthen en van 1807 tot aan zijn dood hertog van Anhalt-Köthen. Hij behoorde tot het huis Ascaniërs. Levensloop August Christiaan volgde in 1789 zijn vader op als vorst van Anhalt-Köthen. Op 9 februari 1792 huwde August Christiaan met Frederica. Het ongelukkige huwelijk bleef kinderloos en werd in 1803 ontbonden. In 1798 werd hij stadskapitein in het 47ste infanterieregiment van het Pruisische leger. Vervolgens werd hij in 1800 stadskapitein van het 25ste infanterieregiment van dit leger. Op 15 mei 1803 werd hij benoemd tot Pruisisch generaal-majoor en totgeneraal-veldmaarschalk-luitenant in het Keizerlijk Leger. Op 31 januari 1805 werd hij ridder in de Orde van de Zwarte Adelaar. Op 18 april 1807 trad August Christiaan toe tot de Rijnbond, waarna hij verheven werd tot hertog van Anhalt-Köthen. Op 20 juni 1811 gaf hij in zijn domeinen de Joden gelijke rechten als christenen, maar dan moesten ze wel een niet-Joodse achternaam aannemen. Ook onderhield hij een naturaliënkabinet. In mei 1812 stierf August Christiaan op 42-jarige leeftijd. Hij werd bijgezet in het Slotpark van Köthen. Omdat hij geen nakomelingen had, werd hij opgevolgd door zijn neef Lodewijk August | von Anhalt-Köthen, Vorst August Christian Friedrich (I215)
|
241 | August de Oudere was van 1610 tot aan zijn dood diocesaan administrator van het bisdom Ratzeburg en van 1633 tot aan zijn dood hertog van Brunswijk-Lüneburg. Hij behoorde tot het Nieuwere Huis Lüneburg. Als jongeman diende hij als officier in militaire dienst bij keizer Rudolf II en vocht hij mee bij oorlogen tegen Frankrijk en het Ottomaanse Rijk. In 1610 werd hij verkozen tot diocesaan administrator van het bisdom Ratzeburg. Wegens een familieverdrag met zijn broers om een verdere erfverdeling van Brunswijk-Lüneburg te verhinderen, durfde hij geen standsmatig huwelijk aan te gaan. Niettemin had hij een levensgezel, Ilse Schmidichen, met wie maar liefst twaalf kinderen had. Ilse werd in 1625 onder de naam von Lüneburg opgenomen in de Rijksadelstand. In 1633 erfde hij na het overlijden van zijn oudere broer Christiaan het hertogdom Brunswijk-Lüneburg. Hij zette de door zijn broer begonnen neutraliteitspolitiek tijdens de Dertigjarige Oorlog verder. In oktober 1636 stierf August op 67-jarige leeftijd in Celle. Hij werd bijgezet in de Vorstelijke Crypte van de Stadskerk Sint-Marien in Celle. Omdat hij geen wettige nakomelingen had, volgde zijn jongere broer Frederik hem op als hertog van Brunswijk-Lüneburg | von Braunschweig-Lüneburg, Hertog August (I2184)
|
242 | August Ferdinand was generaal-majoor van de Nedersaksische Kreits. Hij behoorde tot het Nieuwere Huis Brunswijk. Na de dood van zijn vader in 1687 werd hij verder opgeleid aan de ridderacademie Rudolph-Antoniana in Wolfenbüttel, die was opgericht door zijn ooms Rudolf August en Anton Ulrich van Brunswijk-Wolfenbüttel. In januari 1692 maakte hij een reis naarStockholm. August Ferdinand begon al op jonge leeftijd aan een militaire loopbaan en in 1694 nam hij deel aan de veldtocht van koning Willem III van Engeland in de Spaanse Nederlanden. Terug in Wolfenbüttel werd hij benoemd tot officier van het lijfregiment van zijn oom Anton Ulrich, die tijdens de Negenjarige Oorlog in 1695 deelnam aan het Beleg van Namen. In het daaropvolgende jaar werd hem het commando over de troepen van Brunswijk-Wolfenbüttel toegewezen, die deel uitmaakten van het Rijksleger en tegen de Franse eenheden streden. In 1696 en 1697 reisde hij met zijn jongere broer Ferdinand Albrecht II naar Italië. Nadat in 1697 de Vrede van Rijswijk werd gesloten, trad August Ferdinand toe tot het Rijksleger en nam hij onder prins Eugenius van Savoye deel aan een veldtocht tegen de Ottomanen in Hongarije. Tijdens de Spaanse Successieoorlog vocht hij als keizerlijk generaal-majoor in het contingent van de Nedersaksische Kreits onder leiding van markgraaf Lodewijk Willem van Baden-Baden en veroverde hij de stad en het slot van Friedberg. In juli 1704 sneuvelde August Ferdinand in de Slag bij Schellenberg, 26 jaar oud, ongehuwd en kinderloos. Hij werd bijgezet in de Dom van Brunswijk | von Braunschweig-Bevern, August Ferdinand (I2120)
|
243 | August III was van 1733 tot 1763 koning van Polen en als Frederik August II keurvorst van Saksen. Frederik August was zeer geïnteresseerd in muziek, vooral in opera, maar ook in schilderkunst. Hij reisde in 1717 naar Venetië en haalde Antonio Lotti naar Dresden. Frederik August trouwde op 20 augustus 1719 met Maria Josepha van Oostenrijk, dochter van keizer Jozef I. Het huwelijk met een Habsburgse was al lang geregeld en bood misschien perspectieven op een keizerlijke troon. (Dat vooruitzicht veranderde toen Maria Theresia werd geboren). Maria Josepha werd op een Venetiaanse gondel aan de Elbe binnengehaald. De feestelijkheden duurden tot in september voort. Er werden meerdere opera's opgevoerd; er waren bals en jachtpartijen. De gasten bij het banket in de Turks aangeklede tenten moesten alla Turca verschijnen. Er waren 315 even grote, jonge infanteristen uitgezocht, die een Turkse snor moesten laten groeien, zodat ze eruitzagen als Janitsaren. Bij de première van de opera Teofane, gecomponeerd door Antonio Lotti, waren ook Georg Friedrich Händel en Georg Philipp Telemann aanwezig. In Teofane gaat het om een Byzantijnse prinses, die alleen in een vreemd land terechtkomt als zij aan keizer Otto II wordt uitgehuwelijkt. De kosten voor de bouw van een speciale opera aan de Zwinger en van veeleisende zangers liepen zo uit de hand, dat August de Sterke alle Italiaanse zangers in het jaar daarop ontsloeg. De castraat Senesino reisde in 1720 naar Londen om voor Georg Friedrich Händel te zingen. Johann Adolf Hasse probeerde in 1731 een vaste aanstelling te verkrijgen door Cleofide op het podium te brengen. In de opera zong zijn vrouw Faustina Bordoni de hoofdrol, die haar succesnummers uit Napels naar voren bracht. Voor het eerst trokken Saksische musici naar Sint-Petersburg. Na de dood van August II in 1733 schoof Frankrijk ex-koning Stanislaus Leszczynski (schoonvader van Lodewijk XV) naar voren als nieuwe koning. August III werd daarentegen gesteund door Rusland. Dit resulteerde in de Poolse Successieoorlog, die uiteindelijk in het voordeel van August III werd beslist. Frederik August werd op 17 januari 1734 gekroond, maar pas in 1736 in heel Polen erkend. Het parlement was door interne strijd inactief en Frederik August liet de staatszaken aan de toch al overheersende Russen over. Ernst Johann Biron werd met zijn toestemming hertog van Koerland. Er vond een bescheiden economische opleving plaats. In Meissen werd steeds fraaier porselein geproduceerd. In Leipzig floreerde de boekdrukkunst. Johann Sebastian Bach droeg diverse cantates op aan de keurvorst op of aan zijn vrouw: BWV 206, 213 en 214. De Venetiaanse schilder Canaletto maakte tientallen Veduti, te vergelijken met ansichtkaarten van het Florence aan de Elbe. In 1736 stichtte August III een ridderorde, de Militaire Orde van Sint-Hendrik. In 1742 gaf hij Francesco Algarotti opdracht schilderijen te kopen voor de Staatliche Kunstsammlungen Dresden. Bovendien kwamen er honderd schilderijen binnen, die waren opgekocht van de bijna failliete Francesco III d'Este en meer dan tweehonderd uit de nalatenschap van de graaf van Wallenstein. In 1749 stelde hij Anton Raphael Mengs aan tot hofschilder. Graaf Heinrich von Brühl regeerde het land van 1738 tot 1756 (en sinds 1746 als premier) vrijwel alleen. Hij was een succesvol diplomaat en versterkte het bestuur. Ondanks nietsontziende financiële maatregelen stortte Saksen in een financiële crisis. Het toch al kleine leger moest als gevolg de bewapening verminderen. Frederik August keerde zich in de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) tegen Maria Theresia, maar na 1742 ging hij, vanwege de groeiende macht van de Pruisische Hohenzollerns, over naar de kant van de Habsburgers. In de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) werd het Saksische leger onder graaf Frederik August Rutowski (Augusts onechte halfbroer) verslagen door Frederik de Grote van Pruisen. August en zijn hofhouding verhuisden naar Warschau en zouden daar tot het eind van de oorlog blijven. Saksen, dat nu provisorisch door de Pruisen en enige ministers werd bestuurd, veranderde in een slagveld en Dresden werd bij een bombardement in 1760 zwaar verwoest. Toen de oorlog in 1763 met de Vrede van Hubertusburg aan zijn eind kwam was het vroeger welgestelde Saksen volledig geruïneerd en had sterk aan invloed ingeboet. Het land zou in de toekomst geen enkele zeggenschap meer hebben over de verstrekking van de Poolse kroon. Frederik August stierf op 5 oktober 1763 te Dresden. Hij werd in Saksen opgevolgd door zijn oudste zoon Frederik Christiaan. In Polen werd Stanislaus II August tot nieuwe koning gekozen | van Polen, Koning Friedrich August (I11148)
|
244 | August Leopold was een Duitse prins uit het huis Saksen-Coburg en Gotha. Hij was een neef van koning Ferdinand I van Bulgarije en een kleinzoon van de Braziliaanse keizer Peter II. Hij bracht zijn jeugd door in Brazilië, waar zijn vader admiraal was bij de marine | von Sachsen-Coburg und Gotha, Prins August Leopold Philipp Maria Michael Gabriel Raphael Gonzaga (I12314)
|
245 | August was de broer van onder andere Ferdinand II van Portugal en Leopold I van België | von Sachsen-Coburg und Gotha, Prins August Ludwig Viktor (I12315)
|
246 | August was een prins uit het Huis Württemberg en een generaal-veldmaarschalk van het Pruisische leger. Militaire loopbaan August trad op zestienjarige leeftijd toe tot het Württembergse leger, waar hij in 1831 werd bevorderd tot ritmeester van het eerste ruiterregiment. In datzelfde jaar verleende zijn oom koning Willem I hem toestemming om te dienen in het Pruisische leger. Hier doorliep hij verschillende rangen, voor hij in 1858 werd benoemd tot generaal-commandant van het Pruisische garderegiment. Tijdens de Pruisisch-Oostenrijkse Oorlog van 1866 vocht hij onder bevel van kroonprins Frederik van Pruisen en voerde hij zelf een garderegiment aan. Zijn regiment was betrokken bij de Slag bij Sadová, de veldslag die Pruisen de definitieve overwinning bezorgde in deze oorlog. Koning Wilhelm I van Pruisen onderscheidde prins August hierna met de Pour le Mérite. Tijdens de Frans-Duitse Oorlog van 1870-1871, voerde August een regiment aan dat onder andere vocht tijdens de Slag bij Gravelotte. Later namen August troepen nog deel aan de Slag bij Sedan en het Beleg van Parijs. Voor zijn bijdragen werd hijonderscheiden in beide klassen van het IJzeren Kruis. Toen hij in 1882 als generaal-veldmaarschalk afzwaaide werd hij onderscheiden in de Orde van de Zwarte Adelaar. - Rittmeister: 1 mei 1829 - Major: - Oberstleutnant: 30 maart 1836 - Oberst: 30 maart 1838 - Generalmajor: 30 maart 1844 - Generalleutnant: 4 april 1850 - General der Kavallerie: - Generaloberst met de rang van een Generalfeldmarschall: 2 september 1873 Onderscheidingen - Pour le Mérite op 3 augustus 1866 - - Eikenloof op 16 juni 1871 - IJzeren Kruis 1870, 1e en 2e klasse in 1871 - Ridder in de Orde van de Zwarte Adelaar met Briljanten in 1882 - Orde van Sint-George, 3e klasse op 29 september 1870 | von Württemberg, Prins Friedrich August Eberhard (I16028)
|
247 | August was van 1638 tot aan zijn dood diocesaan administrator van het aartsbisdom Maagdenburg, van 1656 tot aan zijn dood hertog van Saksen-Weißenfels, van 1659 tot aan zijn dood graaf van Barby en van 1663 tot aan zijn dood vorst van Querfurt. Hij behoorde tot de Albertijnse linie van het huis Wettin. Op 23 januari 1628 werd de toen dertienjarige August door de kapittel van de Dom van Maagdenburg verkozen tot diocesaan administrator in opvolging van Christiaan Willem van Brandenburg. Op dat moment was hij reeds drie jaar coadjutor. August kon echter niet intreden in zijn ambt als administrator, omdat na de Verovering van Maagdenburg in 1631 de door de paus en keizer gesteunde Leopold Willem van Oostenrijk, die Maagdenburg wilde rekatholiseren geïnstalleerd werd als aartsbisschop. Bij de Vrede van Praag (1635) in 1635 werd Augusts regering over het aartsbisdom Maagdenburg bevestigd, maar hij kon echter pas in het mandaat geïnstalleerd worden op 18 oktober 1638, nadat de Zweden het keizerlijke leger uit Maagdenburg verdreven hadden.Nadat hij een neutraliteitsverdrag had gesloten met de Zweedse veldmaarschalk Lennart Torstenson, kon hij in augustus 1642 de volledige controle over Maagdenburg verwerven. Hierdoor kon hij beginnen aan de heropbouw van Maagdenburg. In 1643 werd hij door vorst Lodewijk I van Anhalt-Köthen opgenomen in het Vruchtdragende Gezelschap. Hij droeg als gezelschapsnaam de Weloverwogene en als motto in goede deugdelijkheid. Als embleem kreeg hij de bevernel. Na het overlijden van zijn vader in 1656 en de verdeling van het keurvorstendom Saksen op 22 april 1657 tussen August en zijn broers hertog Maurits van Saksen-Zeitz, hertog Christiaan I van Saksen-Merseburg en keurvorst Johan George II van Saksen,kwam hij in het bezit van het hertogdom Saksen-Weißenfels. Hij kon zijn gebiedsdomeinen uitbreiden: in 1659 kwam hij in het bezit van het graafschap Barby, in 1663 gevolgd door het vorstendom Querfurt. In 1660 legde hij de eerste steen van het Slot Neu-Augustenburg in Weißenfels. Op 15 juli 1667 werd August voorzitter van het Vruchtdragende Gezelschap, hoewel hij zich niet actief bezighield met kunst en wetenschappen. Als kunstliefhebber bevorderde hij aan zijn hof wel muziek en theater. Onder zijn leiding ontwikkelde het Vruchtdragende Gezelschap zich meer en meer tot een hoofse organisatie met representatieopdrachten. Door zijn liefde voor pracht en praal en zijn spilzucht belastte hij zijn nakomelingen echter met een hoge schuldenberg | von Sachsen-Weißenfels, Hertog August (I12569)
|
248 | August was van 1804 tot 1822 hertog van Saksen-Gotha-Altenburg. Hij werd op strenge wijze opgevoed en besteeg de troon op 12 april 1804. Zijn land loodste hij met succes door de daaropvolgende turbulente jaren. Hij was een groot bewonderaar van Napoleon Bonaparte en bewoog hem ertoe zijn land te ontzien en hemde oorlogsschatting kwijt te schelden. In 1806 trad hij toe tot de Rijnbond en zijn troepen streden aan Franse zijde in Spanje, Tirol en Rusland. Hij trad in 1815 toe tot de Duitse Bond. Ook na de restauratie werd hij bewonderd om zijn goed georganiseerde, verstandige en humane beleid, waardoor het volk hem zijn extravagantie en spilzucht graag vergaf. August was een groot kunstliefhebber die correspondeerde met Jean Paul en Madame de Staël, maar Goethe te pedant achtte. Hij bezat een uitstekende muziekkapel, componeerde klavierstukken en liederen (waaronder de oudst bekende toonzetting van Marienwürmchen) en schreef gedichten en verhalen, waarvan alleen de idyllische roman Kyllenion, oder: Auch ich war in Arkadien in druk verscheen. Enige andere werken, onder andere het sprookje Panedone en de autobiografische Emilianische Briefe, blevenonvoltooid. Het vrouwelijke prefereerde hij boven de mannelijkheid en hij schroomde niet zich - ook als provocatie - in vrouwenkleren te vertonen. Daar hij geen zoons had werd hij opgevolgd door zijn broer Frederik IV. Zijn enige dochter Louise was sinds 1817 gehuwd met Ernst III van Saksen-Coburg-Saalfeld en was de moeder van Ernst II van Saksen-Coburg en Gotha en de Britse prins-gemaal Albert | von Sachsen-Gotha-Altenburg, Hertog Emil Leopold August (I12402)
|
249 | August was van 1829 tot 1853 groothertog van Oldenburg. Van 1803 tot 1805 bezocht hij de universiteit van Leipzig. Hij vluchtte na de Franse bezetting in 1811 naar Rusland en was van 1811 tot 1816 gouverneur van Estland, alwaar hij voorbereidingen trof voor de afschaffing van de lijfeigenschap. Hij nam deel aan de Bevrijdingsoorlogen tegen Frankrijk en keerde in 1816 terug naar het in 1815 tot groothertogdom verheven Oldenburg. Na de dood van zijn vader nam hij in 1829 als eerste Oldenburgse vorst de groothertogelijke titel aan. Om zijn vader te eren stelde hij in 1838 de Huis- en verdienstorde van Peter Friedrich Ludwig in. August regeerde als verlicht despoot en stelde eind 1831 een gemeentewet in als basis voor een grondwet, die hij uiteindelijk pas na het revolutiejaar 1848 naaandringen en met tegenzin invoerde en in 1852 weer herzag. Hij stierf plotseling in 1853 en werd opgevolgd door zijn zoon Nicolaas Frederik Peter | von Oldenburg, Groothertog Paul Friedrich August (I10176)
|
250 | August Willem was van 1746 tot aan zijn dood hertog van Brunswijk-Bevern. Hij behoorde tot het Nieuwere Huis Brunswijk. Na het overlijden van zijn vader in 1746 werd hij hertog van Brunswijk-Bevern. In 1731 trad hij als kapitein toe tot het Pruisische leger. Onder koning Frederik Willem I nam Ernst Ferdinand in 1734 deel aan de Rijn-veldtocht van de Poolse Successieoorlog. In mei 1735 werd hij bevorderd tot officier-luitenant en in 1739 kreeghij de rang van officier. In juli 1741 kreeg August Willem een eigen infanterieregiment toegewezen. Onder koning Frederik II vocht hij mee in de Eerste Silezische Oorlog. Hij nam deel aan de belegeringen van Brieg en Neisse en raakte gewond in de Slag bij Mollwitz. In 1742 werd hij gepromoveerd tot generaal-majoor. Tijdens de Tweede Silezische Oorlog vocht August Willem mee in de Slag bij Hohenfriedberg, waarbij hij een brigade aanvoerde. In 1746 werd hij aangesteld tot commandant van Stettin en een jaar later werd hij gouverneur. Op 17 mei 1750 volgde dan zijn promotie tot luitenant-generaal en werd hij onderscheiden met de Orde van de Zwarte Adelaar. Bij het begin van de Zevenjarige Oorlog leidde August Willem een uit Pommerse regimenten bestaande colonne naar Saksen en Bohemen. In oktober 1756 nam hij deel aan de Slag bij Lobositz, waarbij hij de linkerflank aanvoerde. Op 21 april 1757 versloeg hij de Oostenrijkse troepen in de Slag bij Reichenberg. Vervolgens verenigde hij zijn troepen met die van de succesvolle maarschalk Kurt Christoph von Schwerin en voerde hij de rechterflank aan in de voor Pruisen zegerijke Slag bij Praag. Daarnawerd hij met een leger van 20.000 man naar de Oostenrijkse maarschalk Leopold Joseph von Daun gestuurd, maar hij durfde deze niet aan te vallen, waarop Frederik II het zelf deed en op 18 juni 1757 de Slag bij Kolin verloor. Eind augustus 1757 kreeg August Willem het opperbevel over de Pruisische troepen in Silezië toegewezen. Hij werd echter zowel in de Slag bij Moys op 7 september als in de Slag bij Breslau op 22 november verslagen door het superieure keizerlijke leger aangevoerd door hertog Karel van Lotharingen. De ochtend na de Slag bij Breslau werd August Willem tijdens een verkenningstocht gevangengenomen. Nadat hij in mei 1758 werd vrijgelaten, trok hij naar de vesting van Stettin, die hij succesvol verdedigde tegen de Russen en de Zweden tot aan de wapenstilstand van 1762. In februari 1759 werd August Willem tevens bevorderd tot generaal van de infanterie. In 1762 sloot hij in Stargard een wapenstilstand met de Russen, waarna hij in augustus 1762 de Oostenrijkers versloeg in de Slag bij Reichenbach. Na de Vrede van Hubertusburg, die in 1763 een einde maakte aan de Zevenjarige Oorlog, trok August Willem zich terug in zijn vesting in Stettin, waar hij in augustus 1781 op 65-jarige leeftijd overleed. Aangezien hij ongehuwd en kinderloos was gebleven, volgde zijn jongere broer Frederik Karel Ferdinand hem op als hertog van Brunswijk-Bevern | von Braunschweig-Bevern, Hertog August Wilhelm (I2121)
|