Aantekeningen |
- . a LEVENSLOOP - Omdat zijn twee oudere broers Dirk en Jan in 1389 en 1402 kloosterli
aren geworden en zijn vader Walraven in 1402 bij het beleg van Gorkum tot 1409 in gevangenschap raakte, was WILLEM de enige van zijn geslacht die naar recht en leeftijd aangewezen was namens Brederode op te treden. In 1405 werd hij benoemd tot lidvan de grafelijke raad.
Hij is bekend geworden als hoofdaanvoerder van de Hoekse partij en was in het strijdgewoel van de Hoekse en Kabeljauwse twisten veelvuldig te velde.
Toen zijn broer Walraven I in 1417 in Gorkum sneuvelde, werd WILLEM voogd over diens nog zeer jonge kinderen en was hij tot de meerderjarigheid van het oudste kind Reinoud II de algemene voogd en zaakwaarnemer.
In zijn jaren werd na veel strijd van gravin Jacoba van Beieren tegen hertog Filips de Goede van Bourgondië het Hollandse graafschap ingelijfd bij het Bourgondische rijk. Bij de vele hierbij voorvallende plaatselijke gevechten werd in 1426 het kasteel van Brederode in Santpoort grotendeels verwoest.
Inmiddels was de zetel van het geslacht verplaatst naar Vianen en werd aldaar het kasteel Batestein betrokken dat door erfdochter Johanna van Vianen bij haar huwelijk met Walraven I was ingebracht.
Na de verloren slag bij Wieringen in 1427 trok de toen 47-jarige WILLEM zich om onbekende reden uit het openbare leven terug. In 1450 ondernam hij op gevorderde leeftijd tezamen met zijn vrouw Margriet een bedevaart naar Rome waarbij beiden op de terugweg na ziekte overleden.
b GEBOORTE EN JEUGD - WILLEM is de vierde en jongste zoon van Heer Reinoud I van Brederode en Jolanda van Gennep.
Wouter van Gouthoeven vermeldt 1380 als WILLEMs geboortejaar, terwijl Simon van Leeuwen hem op 1450 aanduidt als een oude man.
Het jaar 1380 komt goed overeen met de actie van WILLEM in 1397 (Zie c) waarbij hij tenminste ca.18 jaar oud geweest zal zijn.
c GEESTELIJK AMBT / 1397 - Op 18 februarie 1397 stelden de ridders Heer Jan van Brederode, Philips II van Polanen ( na 1401) en Jan I van Heemstede ( 1416) en knape Walraven I van Brederode zich tegenover hertog Albrecht van Beieren garant als borgen voor mogelijke kosten inzake het streven van WILLEM zich candidaat te stellen voor de bisschopszetel van het prins-bisdom Luik.
In het bisdom Luik was Jan van Beieren (zoon van hertog Albrecht en oom van gravin Jacoba van Beieren) in 1389 tot bisschop gekozen, maar hij had deze waardigheid niet kerkelijk willen aanvaarden en volstond met de aanspraak van 'de gekozene/elect'.
Op een of andere wijze moet er sprake van zijn geweest dat hij binnen afzienbare tijd zijn ambt zou willen neerleggen, vrijwel zeker om zich daarna geheel te kunnen inzetten in het politieke gebeuren van zijn tijd en de daarmee gepaard gaande strijd.
Genoemden Jan en Walraven waren oudere broers van WILLEM. Het voorbeeld van hun oudste broer Dirk die monnik was geworden, heeft mogelijk WILLEM aangemoedigd te pogen een plaats te verwerven bij de geestelijkheid.
In verband hiermee zal hij in zijn jonge jaren een daartoe leidende leerschool hebben moeten doorlopen. Dit kan hij gedaan hebben in het carmelietenklooster in Haarlem dat wijd en zijd bekend stond als centrum van wetenschap en waarmee de Heren van Brederode een nauwe relatie onderhielden.
WILLEM had de vereiste verzoeken via de pauselijke curie gericht aan paus Bonifacius IX ( 1404) in Rome en aan genoemde elect Jan van Beieren.
Oorkonde van 18 februari 1397 (fragment): - 'Wy Jan, Heere van Brederode, Philips van Polanen, Jan van Heemstede, Ridderen; ende Walraven van Brederode, Knape; doen condt allen luyden, want onse lieve genaedige Heer Hertogh Aelbregt van Beyeren, Grave van ..., ons der genaden, ende der eeren gon, ende heeft gelooft onsen lieven broeder ende neve, Willem van Brederode, te vorderen, ende te helpen by onsen Heyligen vader den Paus, ende in den hove van Romen totter kercken, ende Bisdom van Ludiek, by quytscheldinge, ende opdracht ons liefs Heeren, Heeren Johans van Beyeren, nu ter tyt Elect van Ludiek, syns soons;
soo hebben wy gelooft, ende geloven met gesaemder hant, ende elck voor al onsen lieven Heere van Hollant voornomt, dat waer dat saecke, dat by synre vordernisse, ende hulpe, of anders in eeniger maten onse lieve broeder ende neve, Willem van Brederode voorschreven, totter voorschreven kercken, ende Bisdom van Ludiek overmits quytscheldinge ons liefs Heeren, Heeren Johans van Beyeren voorschreven gevordert worde, ofdaer toe quame, soo sullen wy onsen lieven broeder, ende neve voorgenomt alsogoet hebben, dat hy hem verbinden sal tot ons liefs Heeren wille van Hollant voorschreven, dat is te weeten, dat die selve onse lieve broeder, ende neve by hem synen Riddren, Knapen, Ecclesie, ende lande niet doen en sal tot geenen tyden, dat onsen lieve Heere van Hollant, synen soonen, ende heuren luyden, ende landen jegens mochte draegen in eeniger wys, ende heuren scade, ende hinder te beletten metb al synre magte.
... Item van sulcken coste, als onse lieve Heere van Hollant voorschreven gelede, ende gehadt heeft om dat voorschreven Bisdom te vercrygen voor onsen liven Heere, syn soon voorschreven, sulle wy onsen lieven broeder, ende neve alsoo goet hebben, dat hy dien cost den selven onsen lieven Heere van Hollant voldoen, ende betaelen sal by des selven ons lieven Heeren Rade van Hollant, die hy daer toe setten, ende ordineren sal. ... etc.'.
De zaak is niet duidelijk. De elect Jan van Beieren was mede door inmenging van zijn vader hertog Albrecht van Beieren, die in 1389 als graaf van Henegouwen was ingehuldigd, verkozen tot bisschop van Luik. Het was een invloedrijke positie in een groot en rijk bisdom dat 24 parochies telde.
Onlusten in Luik = BISSCHOPSVERKIEZING - Onder de burgers in de stad Luik heerste grote verdeeldheid en onrust. De scheuring in de kerk waardoor 2 pausen waren gekozen, had ook voor Luik gevolgen.
Een deel der bevolking wilde na het overlijden van bisschop Jan IV van Arkel in 1378 de Avignon-gezinde Eustachius de Rochefort tot bisschop verkozen zien, dit tot ergenis van de andere en kleinere Rome-gezinde partij.
Op 23 oktober 1378 werd in Luik de Utrechtse bisschop Arnoud II van Home ( 1389) door Rome benoemd tot bisschop. Door zijn beheerst optreden wist hij de verhitte gemoederen te bedaren.
Overigens uitte de tweedracht zich vooral in de scherpe tegenstelling tussen het stadsbestuur van Luik en de 22 zich zelfstandig opstellende stadsgilden.
= ELECT JAN VAN BEIEREN - De opvolger van bisschop Arnoud II was de pas 18 jaar jonge onderdiaken Jan van Beieren, in 1389 met toestemming van de paus in Rome tot bisschop gekozen.
In ditzelfde jaar werd zijn vader hertog Albrecht van Beieren in de nabij gelegen stad Mons/Bergen als graaf van Henegouwen ingehuldigd.
Jan stelde het belang van zijn wereldlijke afkomst hoger dan zijn geestelijk ambt en weigerde ondanks sterke aandrang zich tot bisschop te laten wijden.
Zijn hard bewind ontlokte hevige onlusten in de stad die bij herhaling in gewapende opstanden uitliepen en soms op wreed met het zwaard werden onderdrukt. In 1403 moest hij de wijk nemen naar Diest evenals in 1393, en later naar Maastricht (Zie e). In 1395 erkende hij met wrok dat voor hem van enige alleenheerschappij nog geen sprake kon zijn.
= ROME / AVIGNON - Door de stad Luik liet hij zich in 1397 deelname aan de zijde van Brabant opdringen in een oorlog tegen zijn zwager, de hertog van Gelre Willem I van Gulik en Gelre ( 1402, gehuwd met hertogin Catharina van Beieren/ 1400).
Vervolgens moest hij erkennen, dat zijn bisschopszetel rechtens onder het opzicht van de paus in Avignon stond en niet onder dat van de paus in Rome.
Ook Gent en Antwerpen verklaarden zich voor Avignon evenals het Luik dat in 1399 zou doen.
Nu hij zich hiermee afwendde van het gezag van de paus in Rome die hem had benoemd, meenden stadsbestuur en burgerij, dat nu ook zijn bisschopszetel vacant kwam.
De actie van WILLEM in 1397 viel derhalve samen met de overgang van de elect Jan van Beieren van het gezag van Rome naar dat van Avignon. Kennelijk zag WILLEM en wellicht ook anderen een kans zich als candidaat voor de schijnbaar vrijkomende bisschopszetel aan te bieden.
De genoemde kosten kunnen in hoofdzaak de vaak hoge bedragen zijn die opgebracht dienden te worden eer men tot een bepaalde geestelijke functie kon worden toegelaten. De borgen stelden zich ervoor garant dat WILLEM zich nimmer op enigerlei wijze tegen hertog Albrecht zou wenden.
Overigens had Albrecht meegedragen in de kosten om zijn zoon Jan als bisschop van Luik te doen aanstellen, hierdoor uiting gevende aan het streven naar machtsuitbreiding in de zuidelijke Nederlanden ten bate van het Beierse Huis. Ook voor de terugbetaling van deze kosten, voorzover mede WILLEM hiervoor aangesproken kon worden, stelden de borgen zich garant evenals voor de kosten die de eiect Jan ten behoeve van WILLEM zou kunnen maken.
Verder dient bedacht te worden dat WILLEM in 1397 pas ongeveer 17 jaar oud was en wegens deze jonge leeftijd de steun van ouderen niet kon ontberen bij de ingewikkelde en geheel vreemde zaken waarmee hij in het onderhavige geval werd geconfronteerd.
Van de kant van WILLEM paste zijn actie geheel in het streven in het gezin van zijn ouders Reinoud en Jolanda naar daden van religieuze toewijding.
d HUWELIJK / 1403 - WILLEM, die ridder was, huwde in 1403 in gemeenschap van goederen met Vrouwe Margriet van der Merwede en Stein.
Margriet was de oudste en erfdochter van de twee dochters van Heer en baanderheer Daniël VII van der Merwede, Stein, Poelwijk en Leerambacht, en van Margaretha van Heynen, weduwe van Louis van Praet, Heer van Moerkerke bij Brugge in Vlaanderen.
Door dit huwelijk werd WILLEM zowel Heer van der Merwede waarmee hij op 15 februari 1404 door hertog Albrecht werd beleend, alsook Heer van Stein.
WILLEM en Margriet vermaakten elkaar al hun goederen. Hun huwelijk was kinderloos.
NB De vermelding van Voet en overgenomen door Van der Aa, dat Merwede (Van Werven') in Vlaanderen ligt, is onjuist en onvolledig.
Het duidt op het bezit van WILLEMs vrouw Margriet, die als weduwegoed het ten zuiden van de Beneden-Merwede gelegen erfgoed Van der Merwede alsmede de Heerlijkheid Stein in Midden-Limburg bij haar huwelijk inbracht. Waarschijnlijk is de naam 'van Werven' een afschrijvingsfout.
NB De vermelding van Jan van Leiden, dat WILLEM en Margriet na 1427 gehuwd zijn, is onjuist.
Oorkonde van 15 februari 1404: - Aelbrecht etc. doen cond allen luden, dat voir ons quam onse geminde Willem van Brederode mit joncfrouwe Margrieten vander Merwede ende van Steyn, sinen wittachtigen wyue, ende versocht aen ons alse hoir voecht alle alsulke goeden alse here Daneel vander Merwede, here tot Steyn, dien God genadich si, joncfrouwe Margrieten vader voirsz, van ons te houden plach ende bi siinre doot aen joncfrouwe Margrieten voirsz bestoruen waren.
Welke goede voirscr. wi op die tijt verliden mit desen breiue Willem voirscr. ende sinen nacomelingen van joncfrouwe Margrieten voirscr. liue gecomen, te houden van ons ende van onsen nacomelingen tot sulken lien als here Daniël voirscr. die van ons te houden plach, behoudelike ons ende enen ygeliken siins rechts.
Hier ouer waren als onse getruwe rade ende manne, onse lieue zoen van Oistruant (= latere graaf Willem VI van Holland, 1417), die burchgraue van Leyden (= Filips van Wassenaar, 1428), here Huge van Heenvliet (= Hugo IV, 1409) ende here Henric (= Hendrik III, 1419) van Naeldwiick.
In oirconde etc. Gegeuen inden hage opten vijftiensten dach in februario anno duzent vierhondert ende drye, na den lope van onsen houe'.
Met het toevoegen van het erfgoed van Merwede, door Margriet met toestemming in 1404 van hertog Albrecht ingebracht, nam het Brederode-bezit sterk toe. De opmerking van Jan van Leiden dat WILLEM en Margriet elkaars goederen erfden, slaat op de bijzondere regeling voor de Merwede-goederen.
= VOOGD - In de verlijbrief van hertog Albrecht van 15 februari 1404 wordt WILLEM genoemd als 'voogd van zijn vrouw Margriet van der Merwede'. Kennelijk was Margriet bij het overlijden van haar vader in het voorjaar 1403 nog minderjarig en derhalve als erfdochter nog niet gerechtigd het erfgoed van haar vader in bezit te nemen. Er moet dus vóór 1403 een regeling zijn getroffen tussen de wederzijdse ouders Reinoud I van Brederode en Daniël VII van der Merwede dat hun kinderen WILLEM en Margriet met elkaar zullen huwen.
Vooruitlopend op dit huwelijk werd de meerderjarige WILLEM aangesteld als voogd over zijn toekomstige nog minderjarige vrouw Margriet en beheerde hij tot haar meerderjarigheid het haar toeko-mende erfgoed.
Overigens noemt WILLEM zich in 1430 nog steeds voogd.
De gezusters Johanna van der Eem, gehuwd met Daniël V van der Merwede ( 1345) en Johanna Both van der Eem, gehuwd met Jan II van Gennep ( voor 1368), waren resp. overgrootmoeder van Margriet en grootmoeder van WILLEM. Margriet was derhalve een generatie jonger dan haar man WILLEM.
Van der Merwede = GESLACHT - Ridder Daniël VII van der Merwede was een zoon van Da-niël VI ( voor 1390), vóór 1 maart 1347 gehuwd met erfnicht Margaretha van Stein, dochter van Arnold I van Stein ( 1390). Johanna van der Eem, zuster van Johanna Both van der Eem, grootmoeder van WILLEM, was de moeder van Daniël VI.
Baanderheer ridder Daniël VII van der Merwede was een man van aanzien, lid van de gra-felijke raad en als Kabeljauw aanhanger van hertog Albrecht van Beieren. In 1392 verwierf hij het kasteleinschap van Geertruidenberg, was in 1393 en 1394 dijkgraaf van de Alblasserwaard en ontving in 1397 nog enige goederen aldaar.
In 1398 werd hij opgeroepen voor de strijd tegen de Friezen. Zijn politiek aanzien was gro-ter dan de omvang van zijn bezit aangeeft. Hij behoort tot de kleinere vazallen van de graaf en stond in rangorde onder de hogere adel.
Met hem stierf in 1403 de hoofdtak van zijn geslacht uit daar zowel het tweede kind de dochter Aleid als het derde kind de zoon ridder Arnold van der Merwede ( ca.l426) ongehuwd en kinderloos zijn overleden. De erfrechten gingen over op zijn met WILLEM gehuwde erfdochter Margriet.
= HEERLIJKHEID/KASTEEL - Het minstens 700 ha. grote gebied van de Heerlijkheid van der Merwede lag ca.2 km ten oosten van Dordrecht aan de zuidelijke oever van de Merwede.
Met de St. Elisabethsvloed op 18 november 1421 werd het Heerlijkheidsgebied met het Huis van der Merwede grotendeels overstroomd. Het uit het eerste kwart der 14e eeuw date-rende kasteel was overigens bij het beleg van Dordrecht in 1418 al zwaar beschadigd.
Door de bestuurlijke chaos tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten vond geen herbedijking plaats en veranderde de enorme watervlakte in een rijk viswater. Pas omstreeks 1650 is de grond weer boven water gekomen, alwaar tegenover Papendrecht de zware 14e eeuwse don-jon van het 'Huis te Merwede' als ruine nog te zien is.
WILLEM en Margriet verpandden het gebied in 1417, hetzij ter aflossing van schuld, hetzij om de verkregen gelden aan te wenden voor de Hoekse strijd.
In 1424 verkochten zij de nog droge en onbedijkte hogere gronden aan Lodewijk van Praet van Moerkerke, halfbroer van Margriet. Hij werd hierdoor Heer van der Merwede.
Sinds 1512 was de Heerlijkheid in bezit van de Heren van Boetzelaer. Koning Filips II ( 1598) deed op 18 mei 1560 uitspraak in een proces, gevoerd door de Grote Raad van Meche-len, dat de Heerlijkheid van der Merwede een goed en onversterfelijk leen was.
In 1604 kwam de Heerlijkheid door verkoop voor 38.000 gulden aan de stad Dordrecht, waarvan de burgemeester als leenman fungeerde om te voldoen aan de regels van het leenstelsel. Met de Vrede van Munster in 1648 kwam een einde aan de leenverhoudingen. De Heerlijkheid bleef als zodanig bestaan tot 1795.
e HEER VAN STEIN - WILLEM werd Heer van Stein door zijn huwelijk in 1403 met Margriet van der Merwede als Vrouwe van Stein.
Doordat de Heerlijkheid Stein in middenwest Limburg in 1381 tot graafschap was verheven, had hij zich graaf van Stein kunnen noemen, maar deze graventitel heeft hij nimmer gebruikt. Een vergelijkba-re situatie betreft zijn vader Reinoud I die doorzijn huwelijk met Jolanda van Gennep de titel van graaf van Gennep verkreeg (zie Reinoud I van Brederode d).
Heerlijkheid Stein - De Heerlijkheid Stein aan de Maas, iets westelijk van Geleen, werd omstreeks 1200 afgescheiden van de naastliggende Heerlijkheid Elsloo die toebehoorde aan Herman I van Elsloo. Hij was leenman van de graaf van Loon en van de Heer van Valkenburg.
Zijn zoon ridder Arnold I van Elsloo was ca.1230 de 1e Heer van Stein, dat in 1367 leen-gebied van het prinsbisdom Luik werd na de inlijving hierbij van het graafschap Loon. De Heren van Loon en Luik bezaten het recht van vrij verblijf op Stein.
Het geslacht Stein stierf in 1390 met Heer en ridder Arnold in mannelijke lijn uit. Bij gebrek aan nakomelingen vererfde het ca.225 ha grote gebied aan de kinderen van zijn zuster, behorende tot het geslacht van der Merwede, in de persoon van Daniël VI van der Merwede ( voor 1390) door diens huwelijk met erfdochter Vrouwe Margaretha van Stein.
Hun kleindochter en erfdochter Vrouwe Margriet van der Merwede en Stein werd door de graaf van Holland uitgehuwelijkt aan WILLEM die hierdoor Heer van Stein werd.
De Heerlijkheid Stein was eerder in 1381 aan Brabant gekomen en verheven tot graaf-schap. Ondanks deze leenverhouding was Stein een vrij rijksgebied van het heilige-rooms-Duitse rijk en waren de Heren en de graven van Stein souverein.
Toen na het overlijden van WILLEM en Margriet, beiden in 1451, de Luikse bisschop Jo-han VIII van Heinsbergen als neef hun nalatenschap regelde (Zie k), kwam het leenbezit van Stein aan de Heren van Heinsbergen.
De rechten op deze Heerlijkheid droeg Margriet van der Merwede reeds vóór 1 augustus 1450 over aan haar zuster Johanna ( na 1464), die in 1452 de Heerlijkheid heeft verlijd op naam van bisschop Johan VIII van Heinsbergen.
Na diens dood in 1459 werd Stein verdeeld over de erven Heinsbergen en door hen in 1465 verkocht aan Herman van Bronckhorst-Batenburg ( 1520). Sindsdien was het leenbezit van Stein voortdurend aanleiding tot ernstig ongenoegen van elkaar betwistende erfgenamen en bezitters. In 1661 ging Stein over naar de Staten-Generaal van Holland.
= KASTEEL - Het kasteel van Stein, dat uit het begin van de 13e eeuw dateert, was aan de Maas als boven- en benedenkasteel gebouwd op een ronde verhoging aan de westoever. De beide kasteeldelen waren tezamen door één gracht omgeven. In 1407 moest het kasteel Stein een beleg ondergaan in de oorlogstwist tussen de Luikse elect Jan van Beieren en de hertog van Brabant. (Zie hieronder).
De thans nog restende bouwval van het benedenkasteel met de ronde uit ca. 1200 date-rende en met mergel beklede donjon bevindt zich in de tuin van het daar in 1921 gevestigde Missiehuis van de congregatie der missionarissen van het Heilig Hart.
= BELEG VAN STEIN / 1407 - In 1407 werd Stein belegerd wegens de oorlog met Aken, waarin WIL-LEM geraakte. WILLEM was met zijn mannen door graaf Willem VI opgeroepen bij diens hulp aan hertog Anthonie van Brabant ( 1415) voor het bedwingen van de ongeregeldheden rond Maastricht. Deze werden veroorzaakt door de Luikse elect Jan van Beieren, aan wie samenwerking met rooms-Duits koning Ruprecht III van de Palts ( 1410) verweten werd.
Het is niet duidelijk waarom Stein werd belegerd. Dit moet plaats hebben gevonden tijdens de veld tocht van hertog Anthonie in oktober 1407 toen hij met zijn leger vanaf Valkenburg naar Empel boven Den Bosch marcheerde. Hij wist daar van hertog Reinoud IV van Gelre ( 1423) politieke afspraken af te dwingen die op 23 oktober 1407 tot stand kwamen. Halverwege deze veldmars langs Stein komen-de, heeft Anthonie deze Heerlijkheid met geweld in bezit genomen. Stein behoorde als vrij rijksgebied onder rooms-Duits koning Ruprecht III, maar dit werd door Anthonie genegeerd.
Opgemerkt zij hierbij dat WILLEMs broer Heer Walraven I na het beleg van Gorkum in 1402 nog steeds in handen van Jan V van Arkel en diens zoon Willem in gevangenschap verkeerde, zodat alle verantwoordelijkheden voor o.a. de Brederode-goederen op de schouders van WILLEM rustten (Zie f).
Oorlog in zuidelijk Limburg - Na het overlijden van hertogin Johanna van Brabant maakte koning Ruprecht III van de Palts aanspraak op Brabant en Limburg. Dit waren volgens hem opengevallen rijkslenen en behoorden toe aan het Duitse rijk. Hij verbood de nieuwe Brabant-se hertog Anthonie van Bourgondië deze gewesten als diens bezit te beschouwen, maar nie-mand stoorde zich aan de keizer.
Toen hertog Anthonie ook in de stad Maastricht zijn inhuldigingsbezoek wilde afleggen, vernam hij bij geruchte dat de krijgszuchtige Luikse elect Jan van Beieren, oom en latere ri-vaal van gravin Jacoba van Beieren, tezamen met de koning het plan had het bezoek van hertog Anthonie aan Maastricht te beletten.
De internationale politieke en kerkelijke verwikkelingen hadden mede in Luik tot ernstige tegenstellingen tussen bisschop en burgerij geleid. De in 1389 tot bisschop van Luik gekozen Jan van Beieren had zijn residentie naar Maastricht verplaatst waar hij zich veilig waande voor de zich tegen hem kerende Luikse burgerij.
Hertog Anthonie verzamelde zonder aarzelen een strijdmacht waarmee hij op 7 oktober 1407 voor Maastricht verscheen.
Ondanks alles vond na overleg tussen Maastricht en Anthonie zijn intocht zonder proble-men plaats. Anthonie wachtte nu met zijn leger bij Valkenburg een aanval af van koning Ruprecht III in Aken. Deze zag ervan af en verliet de stad Aken. Anthonietrok met zijn leger noordwaarts en legerde zich bij Empel boven Den Bosch waar hij met hertog Reinoud IV van Gelre ( 1423) een aantal zaken regelde.
In het volgende jaar 1408 werd Maastricht in januari en daarna 4 maanden vanaf juni door de Luikenaren belegerd.
Jan van Beieren stelde met behulp van zijn broer graaf Willem VI uit de Vlaamse, Hene-gouwse en Hollandse gewesten een 50.000 man groot leger samen met het doel Maastricht te ontzetten. Bij het naderen van dit grote leger braken de Luikenaren het beleg van Maastricht op, waarna zij op 23 september 1409 op weg naar Luik door het aanzienlijk grotere leger van Jan en Willem VI van Beieren bij Othée verpletterend werden verslagen.
= HEERLIJKHEID LIMBRIGT - Als Heer van Stein was WILLEM tevens Heer van de kleine Heerlijkheid Limbrigt nabij Sittard.
Limbrigt - De Heerlijkheid Limbrigt ligt ten oosten van de Maas en noordoost van Stein en was omstreeks 1400 een enclave in het Land van Kleef en Gulik. Het bezat een eigen munt-slag. Het eerste in 1246 als Lemborgh genoemde kasteel was op een kunstmatige heuvel gebouwd. Sedert ca.1300 was Limbrigt een hertogelijk leen van Brabant. Het geslacht Lim-brigt stierf kort na 1300 uit, waarna de Heerlijkheid door huwelijk van Geertruid van Limbrigt ( vóór 1372) aan Stein kwam.
Haar zoon en erfgenaam Arnold van Stein verkocht Limbrigt in 1372 aan hertog Willem II van Gulik ( 1393) van wie hij het goed in leen terug ontving. Wegens schulden moest Arnold het leengoed afstaan aan Heer en ridder Adam van Berghe, die het op 3.9.1381 als leen van Valkenburg bezat. Na overlijden in ca. 1390 van Heer Arnold kwam Limbrigt, evenals dit met Stein het geval was, wegens ontbreken van nakomelingen en door huwelijk aan het geslacht van der Merwede. Bij het overlijden in 1325 vanArnold van der Merwede, Stein en Limbrigt, vervielen deze Heerlijkheden aan zijn nicht Margriet en zijn aangehuwde neef WILLEM.
WILLEM en Margriet verkochten hun toegevallen erfbezit Limbrigt spoedig aan Henrick van Welckenhuysen, waarschijnlijk gehuwd met een dochter van Adam van Berghe.
Het tweede thans nog bestaande vrij omvangrijke kasteel Limbrigt kwam in de 15e later eeuw in bezit van het geslacht van Merode.
f VOOGDIJSCHAP / 1417 - Na het sneuvelen van zijn broer Walraven I op 1 december 1417 in Gorkum en het overlijden van diens vrouw Johanna van Vianen op 18 april 1418 nam WILLEM het voogdijschap op zich over hun drie onmondige kinderen Reinoud, Gijsbrecht en Walravina. Ridder Johan van Vianen en Noordeloos ( 1441) trad op als regent voor de goederen van Brederode. Het regentschap van hen beiden verliep niet zoals gewenst ware, zodat WILLEM later alleen als voogd optrad.
WILLEM trad van 1402 tot 1409 op als beheerder van de Brederode-goederen wegens het in ge-vangenschap verkeren van zijn broer Heer Walraven, die in 1402 het bewind had overgenomen van hun beider oudere broer Heer Jan die in het klooster was gegaan.
g ACTIVITEITEN - Als plaatsvervanger voor zijn gevangengezette broer Walraven I en mede hierdoor als vooraanstaand Hoeks aanvoerder raakte WILLEM betrokken bij tal van gebeurtenissen in de nog steeds voortgaande rumoerige strijd van de Hoekse en Ka
beljauwse twisten.
= MOORD OP ALEID VAN POELGEEST /1392 - In het jaar 1392 in de nacht van St. Mauritius 21/22 september liet graaf Willem VI van Oostervant, oudste zoon van hertog Albrecht, jonkvrouw Aleid van Poelgeest, de geliefde van zijn vader, in Den Haag in haar kamer op het Binnenhof (= binnen het hertogelijk hof van Albrecht) ombrengen.
De bij haar zijnde hofmeester Willem Cuser wilde haar beschermen, maar vond hierbij eveneens de dood. Door deze aanslag ontstond veel onrust in Holland.
Hertog Albrecht was woedend en daagde 54 Hoekse edelen in. Toen deze niet verschenen, werden hun leven en goederen verbeurdverklaard.
g.1 Arkelse oorlog / 1405 - Op 15/16 juli 1405 werden WILLEM en een groot aantal edelen uit Holland en Zeeland opgeroepen zich in Vianen met 25 bewapende mannen ten oorlog te melden.
Arkelse oorlog - De oproep tot heervaart waarin ook enkele steden in Zeeland waren begre-pen, werd gedaan door de burggraaf van Leiden Heer Philips van Wassenaar en de schatbe-waarder Heer Philips van Dorp, die dit deden namens graaf Willem VI. Deze was ongeveer een week tevoren naar Henegouwen vertrokken en verbleef daar tot begin augustus 1405 om zich als de nieuwe graaf te laten huldigen en te trachten vandaar steun te verkrijgen voor zijn Arkelse oorlog.
Het was de bedoeling van graaf Willem VI de beide bij Vianen gelegen Arkelse kastelen Hagestein en Everstein te veroveren, die inmiddels door Heer Jan V van Arkel van proviand en wapens waren voorzien. Er waren ca.5000 man opgeroepen waarbij 2150 man uit Holland en Zeeland, maar ongeveer eenvijfde deel verscheen om allerlei redenen niet.
In augustus 1405 sloot graaf Willem VI een aanvalsverbond met bisschop Frederik III van Blankenheim van Utrecht waarna Willem VI het beleg voor het kasteel Hagestein sloeg en de bisschop van Utrecht voor dat van Everstein.
Rondom de kastelen werden door grachten en wallen met elkaar verbonden bolwerken en blokhuizen gebouwd zodat de kastelen geheel ingesloten waren.
Na 4 maanden beleg en ook door de ingevallen winter, was de nood in de beide kastelen zo hoog gestegen dat de belegerden zich op conditie van vrije aftocht medio december aan hun belegeraars overgaven.
Everstein werd op 12 december in brand gestoken en Hagestein op 23 december dat daarna ook werd gesloopt. Met het sluiten van een bestand eindigde deze fase van de Arkelse oorlog.
g.2 Lid van de grafelijke raad / 1405 - Op 19 december 1405 werd WILLEM als plaatsvervanger voor zijn in gevangenschap verkerende broer Walraven door graaf Willem VI benoemd tot lid van de grafelijke raad, evenals voor Holland de Heren van Egmond,van Wassenaer, van der Lecke en van Cronenburch.
g.3 Dagvaart en gelofte / 1416 - Graaf Willem VI van Beieren en Holland was in het voorjaar van 1417 teruggekeerd uit Engeland, waar hij met de daar verblijvende rooms-Duits keizer Sigismund ( 1437) onderhandeld had over de toekomst van zijn dochter Jacoba van Beieren en haar echtgenoot Jan IV van Touraine.
Na zijn terugkomst schreef hij op de dag van Maria Hemelvaart 15 augustus 1416 voor de Hol-landse en Zeeuwse steden en edelen een algemene dagvaart uit naar Den Haag(?) waarop gravin Ja-coba als landsvrouwe werd ontvangen en ingehuldigd.
In tegenwoordigheid van graaf Willem VI bevestigden allen hun trouw jegens zijn dochter Jacoba ... die doorluchtige Vorstinne, onse genadige Vrouwe, Vrouwe Jacoba van Beyeren, Dalphine van Vien-nen, Hartoginne van Berry, Gravinne van Poytau, ende van Pontieu, eenige dochter, ende rechte erffge-naemen, ende leenvolchster ... des Hoochgeboren Vorsten, ons lieffs genadichs Heeren, Hartochs Wil-lem van Beyren, Grave van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant, ende Heer van Vrieslant, die onsen rechten geboren Lantsheer es: ...'.
Door hun ondertekening en bezegeling beloofden allen onser rechter geboren Lantsvrouwe ...' te huldigen, haar onderdanig te zijn en te beschermen. De stukken werden ondertekend door 7 edelen, 10 knapen en vertegenwoordigers van 13 grotere steden uit noord Holland; idem 16 edelen waaronder de toen 26-jarige knape '... Willem van Brederode, Heere tot Merwede en ter Steyn ...' en 8 steden uit zuid Holland; idem 17 edelen, 10 knapen en 5 steden uit Zeeland, al met al het gehele graafschap van Holland en Zeeland omvattende.
WILLEM trad op namens zijn broer Walraven I die in de jaren 1416 en 1417 optrad als plaatsver-vangend stadhouder voor graaf Willem VI en het in deze openbare functie niet raadzaam gevonden zal hebben zo duidelijk partij te kiezen in deze politiek verwarde tijd. Niet alle ondertekenaars bleken trouw te blijven aan hun gelofte, gezien hun verraderlijke houding jegens de zich opdringende Jan van Beieren die zich eerst als voogd over Jacoba opwierp en later zich de titel van graaf aanmatigde.
g.4 Blijde Incomste / 1417 - Graaf Willem VI keerde in 1417 ziek door een beenwond uit Engeland terug en overleed op 31 mei 1417. Zijn 16-jarige erfgename Jacoba van Beieren volgde hem op als gravin. In juli 1417 werd Jacoba in de voornaamste steden van Holland en Zeeland ingehuldigd.
De gebroeders Walraven I en WILLEM behoorden tot haar gevolg van ruim 100 edelen uit zowel Hoekse als Kabeljauwse kringen.
Jacoba van Beieren - WILLEM was de Hoekse hoofdaanvoerder voor Jacoba van Beieren. Jacoba werd op 25 juli 1401 geboren in Quesnoy als enig kind van graaf Willem VI van Hol-land en Margaretha van Bourgondië ( 1441).
Zij was een nicht van hertog Jan IV van Brabant en hertog Filips van Bourgondië. In 1415 huwde zij met de 15-jarige hertog Jan IV van Touraine, zoon van koning Karei VI van Frankrijk en kroonprins in december 1415.
De erfrechten op o.a. het graafschap Holland werden haar betwist door haar oom Jan III van Beieren. Zij hertrouwde in 1418 in Den Haag met hertog Jan IV van Brabant.
In 1420 verpandde Jan IV het graafschap Holland voor 12 jaar aan Jan van Beieren. Jacoba verliet haar echtgenoot en ging naar Engeland.
Daar huwde zij in 1422 voor de derde maal, nu met Humphrey van Gloucester, broer van de Engelse koning. In 1425 keerde Humphrey na een mislukte poging tot herovering van He-negouwen naar Engeland terug. Jacoba moest zich in Bergen/Henegouwen in handen van hertog Filips stellen en werd in 1425 in Gent gevangengezet.
Zij ontsnapte en zette in Holland de strijd om haar graafschap voort, tot zij in 1428 met de Zoen van Delft haar rechten moest overdragen aan hertog Filips van Bourgondië.
In 1432 huwde zij in het geheim met Heer Frank II van Borselen ( 1470), wat haar in 1433 op het totale verlies van haar graafschappen kwam te staan.
Jacoba overleed op 8 oktober 1436 op het slot Teylingen aan de tering.
Blijde Inkomste - Een Blijde Incomste was een privilege van hof en adel. Een nieuwe lands-heer of landsvrouwe werd in de graafschappen plechtig ontvangen en gehuldigd waarbij de bevolking de nieuwe gezagsdrager erkende als wettige regeerder en brenger van vrede en welvaart.
Op de rondreis door de onderhorige gebieden werden de grote steden en de voornaam-ste gerichtsplaatsen aangedaan. De plaatsen waar de stoet ontvangen zou worden, werden opgeruimd en schoongemaakt.
Een schitterende stoet edelen en rijksgroten vergezelde de landsheer. De ontvangst zelf was onderworpen aan een streng ceremonieel en ging vergezeld van religieuze aspecten waarmee een symbolische verbondenheid werd getoond met de intocht van Jezus in Jeruza-lem.
Het gebeuren werd opgeluisterd met versieringen, feesten, uitvoerige maaltijden, fraaie toespraken en vergaande beloften.
De magistraten als burgemeesters, schepenen en raden alsook de geestelijkheid en de leidende adel gingen de nieuwe Heer of Vrouwe buiten de stadspoort gezamenlijk tegemoet, waarna men onder klokgelui de stad binnen trok.
Hierna volgde in kerk, burcht en stadhuis de wederzijdse eedsaflegging. De landsheer bezwoer met de hand op het privilegiënboek de voorrechten te handhaven en de belangen en rechten van burgers en boeren te eerbiedigen.
Met de nieuwe landsheer liepen de bannelingen mee die wegens de inhuldiging gratie verkre-gen.
Bij haar Blijde Incomste werd gravin Jacoba niet alleen begeleid door Hoekse edelen als Brederode, Wassenaar, Haemstede, Merwede, Montfoort, Vianen, Poelgeest, Borselen en anderen, ook Kabeljauwse edelen waren daarbij.
Aan haar zijde bevond zich haar verloofde en volle neef hertog Jan IV van Brabant met wie zij, na ontvangst op 22 december 1417 van de pauselijke dispensatie, huwde op 10 april 1418. Met zijn 14 jaren was hij nog jonger dan Jacoba.
De wijze waarop medio 14e eeuw het inhuldigingsritueel in Brabant vorm kreeg, heeft in navolgende eeuwen vooral inhoudelijk als basis gegolden.
Onder Blijde Incomste wordt in feite verstaan het landscharter dat op 3 januari 1356 door de hertog en hertogin van Brabant bij hun inhuldiging aan het hertogdom Brabant werd ge-schonken.
Het document had het karakter van een grondwet, hetgeen in een dergelijke vorm tot dan toe niet bestond, en bevatte een aantal nauwkeurig omschreven bepalingen over de verhou-ding.
Deze betroffen de wederzijdse verhouding van vorst tot onderdanen, de ondeelbaarheid van het gezagsgebied, het landsbestuur, de rechtspraak en overige juridische en civiele be-palingen. Door zijn doordachte opzet verkreeg dit uiterst belangrijke charter een voorbeeld-functie bij 'blyde incomsten' in andere gewesten.
Hertog Filips van Bourgondië en keizer Karei V ( 1559) voegden er nog enkele artikelen bij. In de zuidelijke Nederlanden deed dit landscharter dienst tot aan de Franse revolutie in 1795.
g.5 Hoeks aanvoerder / 1417 - Na het sneuvelen in 1417 van zijn broer Walraven was WILLEM diens aangewezen opvolger als leider van de Hoeken in de toen in Holland woedende partijstrijd.
Walraven vertrok in 1414 of spoedig daarna door zijn huwelijk met de rijke erfdochter Johanna van Vianen naar Vianen en ging wonen in het veel gerieflijker kasteel Batestein aldaar. Hij liet derhalve het strijdgewoel in de westelijke Nederlanden ver achter zich.
Zijn broer WILLEM was waarschijnlijk incidenteel woonachtig op het deels nog in goede staat ver-kerende kasteel in Santpoort, dat door zijn centrale ligging in Holland als een hoofdkwartier voor de Hoekse acties kon fungeren.
WILLEM was in dit geval de laatste bewoner van het kasteel dat ongeveer anderhalve eeuw als behuizing voor het geslacht Brederode had gediend.
In deze jaren woedde de binnenlandse partijoorlog op zijn hevigst met o.a. het gevolg dat in 1426 het kasteel van Brederode in Santpoort grotendeels werd verwoest (Zie g-18).
g.6 Inhuldiging hertog Jan IV /1418 - In het voorjaar 1418 diende WILLEM maatregelen te nemen voor de huldiging van Jan IV van Brabant als landsheer naast gravin Jacoba voor het graafschap Holland.
Inhuldiging - Na medio maart 1418 in Delft en Leiden tezamen met gravin Jacoba ingehul-digd te zijn, werd op 29 maart vanwege hertog Jan IV van Brabant de bode Naenken met brieven vanuit Den Haag naar WILLEM op het kasteel Brederode en naar Jan IIvan Heemste-de gezonden met de mededeling de Kennemerlanders te doen oproepen, '... te wesen tot Scepelenberge, om mijn heere van Brabant aldaer te hulden .
Dit vond op 2 april in Haarlem en op 3 april bij Noorddorp op het huidtoneel plaats, van-waar hertog Jan IV voor eenzelfde doel vertrok naar de grotere steden in zuid Holland, Zeeland en Henegouwen.
g.7 Zegelbewaarder / 1418 - WILLEM trad in 1418 en ook twee jaar daarna op als één van de twee zegelbewaarders van gravin Jacoba.
g.8 Grafelijke bescherming / 1418 - Op 26 augustus 1418 zegden gravin Jacoba en haar man hertog Jan IV van Brabant aan WILLEM en zijn onderzaten in de Alblasserwaard op zijn verzoek be-scherming en vrijwaring toe inzake eventuele gevolgen van de gerezen geschillen van Jacoba en haar oom Jan van Beieren de elect van Luik met de stad Dordrecht.
Voorwaarde hierbij was, dat WILLEM niets zou doen ten gunste van Jan van Beieren of van Dordrecht.
Oorkonde van 26 augustus 1418 (fragment): - 'Johan, ende Jacob, enz. .... dat wy om ... verzuecs wille ons getruwen Willems van Brederode Heere tot Steyn, ende Gennep, ende sinen ondersaten, geseten in den lande van Brederode tusschen Leek, ende Merwede, als Papendrecht, Wyngaerden, Ocke- lant (= Ottoland), Slingelant, Goudriaen, ende Hofwegen, off die namaels aldaer sitten, ende woenen sullen, den zelven onsen getruwen, ende sinen ondersaten vouirsz. gegeven, ende geconsenteert hebben, consenteren, ende oirloven voir ons, ende voir allen onsen vrienden, hulperen, ende hulperen mit desen onsen brieve, dat zy vry, veylich, ledich, ende stille sitten, ende wesen zullen, ende onbesca- dicht van insteken, van brande, van roef van ons, ende van onse vrienden, ende hulperen, ...'.
g.9 Borgstelling / 1419 - Op 3 april 1419 werd door gravin Jacoba en hertog Jan IV aan zeven edelen, nl. Heer Jacob van Gaesbeeck, Putten, Strijen en Abcoude, Heer Hubert III van Culemborg ( 1422), WILLEM van Brederode en Stein, Heer Floris van Borselen en St.Maartensdijk ( 1422), Hendrik van Wassenaar, Heer Claes Kervinck van Reimerswael en Floris van Borselen van Souburg ( 1447) toegezegd schadeloos gehouden te zullen worden voor hun borgstelling voor Heer Gerrit van Heemskerk en Oosthuizen ( 1429) ten bedrage van 3500 Engelse nobels.
Deze schadeloosstelling zou ten laste worden gebracht van de eerstvolgende bede in Zeeland.
Gerrit van Heemskerk - Het Kabeljauwse geslacht Heemskerk lag bij de Hoeken in ongenade wegens de medewerking daarvan aan de aanslag in 1358 op baljuw Reinoud I van Brederode bij Castricum.
In 1417 en 1418 had Heer Gerrit geweigerd zijn kasteel in Heemskerk over te geven aan gravin Jacoba.
Zij had het opgeëist als straf voor zijn weigering tot deelnemen aan Hoekse zijde in de Arkelse oorlog van 1402-1417. Het kasteel werd in het begin van 1418 belegerd en inbeslaggenomen.
Bij de Vrede van Woudrichem op 14 februari 1419 werd bepaald dat Gerrit voor de door hem geleden schade vergoeding zou ontvangen van gravin Jacoba. Hiervoor stonden genoemde edelen borg.
Jacoba was tot deze regeling gedwongen door haar oom Jan van Beieren, die deze transactie als voorwaarde stelde bij de onderhandelingen van genoemd vredesverdrag.
Het kasteel Heemskerk werd in 1426 grondig door de Haarlemse Kabeljauwen verwoest als weerwraak voor het beleg van Haarlem in dat jaar door de Hoeken.
Op 29 april 1419 werd dito aan 17 edelen waarbij WILLEM schadeloosstelling toegezegd ten bedrage van 80.000 Engelse nobel, zijnde de schuld aan hertog Jan van Beieren de vroegere elect van Luik.
Schuld aan Jan van Beieren - Bij het op 14 februari 1419 gesloten Verdrag van Woudrichem was o.a. ten aanzien van Holland en Zeeland bepaald, dat hertog Jan van Beieren zou afzien van enig recht op de titel van graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen, evenwel met het persoonlijke recht van zeggenschap als regent.
De graafschappen zouden gedurende 5 jaren bestuurd worden door hertog Jan van Beie-ren en hertog Jan IV van Brabant tezamen. Jan van Beieren liet niet na aanspraak te maken op de graventitel.
Hem werd voor de afstand van deze aanspraak 100.000 gouden Engelse nobel in 2 ter-mijnen toegezegd.
Hiervoor stond een groot aantal Hollandse en Zeeuwse edelen en steden gezamenlijk borg, terwijl de steden in ruil daarvoor extra privileges eisten.
Reeds na ruim 2 maanden ontvingen deze edelen van gravin Jacoba de toezegging dat zij niet geacht werden persoonlijk verantwoordelijk te zijn voor hun aandeel in de gezamenlijke borgstelling.
g.10 Aanslag in Leiden / 1419 - In de nacht van 26 mei 1419 was er in Leiden een grote oploop in het huis van Dirk van Swieten. Bij hem waren op 23 mei op bezoek gekomen WILLEM van Brederode en de Kabeljauw Filips van Borselen ( 1431) waarbij zichvoegden Filips van Wassenaar de laatste burggraaf van Leiden en diens oudste zoon Hendrik van Wassenaar.
In Leiden waren de tegenstellingen tussen de Hoeken en Kabeljauwen hoog opgelopen met uitein-delijk een handgemeen als gevolg. Om te trachten de rust te herstellen, gingen genoemde voorman-nen naar Leiden. Hoewel zij enkele bemiddelaars aanzochtenom het geschil op te lossen, kwamen de twistenden niet tot een vergelijk.
De Kabeljauwen namen de aanwezigheid van de Hoekse leiders te baat om hen onverhoeds te overvallen en zo moge lijk te doden. Hoewel zij in de nacht het huis binnendrongen, gelukte het hen niet de gezochte mannen in handen te krijgen. Bijtijds gewaarschuwde vrienden wisten hen heelhuids uit hun benarde toestand te bevrijden en de aanvallers te verjagen.
NB Jan van Leiden dateert dit voorval ten onrechte op 1381.
Dirk van Swieten - Hij was een zoon van de in 1350 vermoorde Klaas van Swieten en be-hoorde in 1358 tot de Hoekse in Leiden. Vóór het uitbreken van de twisten was hij in 1341 en in 1344/45 baljuw van Medemblik. Hij zal ten tijde van bovengemelde overval op oudere leef-tijd zijn geweest.
Het geslacht van Swieten maakte deel uit van de minder aanzienlijke families in Holland.
Filips van Borselen - De felle Kabeljauw Filips van Borselen van Cortgene was de oudste zoon van Claes van Borselen Rasenzn. ( na 1410).
Diens vader verkreeg door koop van graaf Willem V in 1351 de helft van de Heerlijkheid Cortgene op Noord-Beveland.
Filips was in 1399 baljuw van Zierikzee en streed in 1403 in de Arkelse oorlog. Gedurende de jaren van 1408 tot 1431 was hij rentmeester van Zeeland-Bewesten-de-Schelde. Hij was in 1419 aanwezig bij het Verdrag van Woudrichem. In 1421 werd hij door Jan van Beieren aan-gesteld als diens vertegenwoordiger.
In 1430 werd hij voor Filips de Goede van Bourgondië diens stadhouder van Holland.
Hij huwde in 1396 met Machteld van Raaphorst en overleed in 1431.
g.11 Dagvaart in Gouda /1419 - De stadhouder van Holland schreef per 20 oktober 1419 een dag-vaart naar Gouda uit voor de grote steden van Holland alsmede voor WILLEM en de Heren van Cu-lenborch, Egmond en Wassenaar.
Het doel was een samenspreking over de door Jan van Beieren veroorzaakte verwarde politieke toestand en tot overeenstemming te komen ten aanzien van de houding tegenover het Sticht.
Twist met Utrecht - Op 14 februari 1419 werd in het Verdrag van Woudrichem o.a. bepaald dat Holland bestuurd zou worden door tezamen hertog Jan IV van Brabant (namens Jacoba van Beieren) en haar oom Jan van Beieren.
Er kwam niets van terecht want Jan van Beieren matigde zich alle gezag aan en liet zich in de voornaamste Hollandse steden inhuldigen.
Ook Utrecht stoorde zich niet aan het verdrag en zette het aanstoken van kleine ongere-geldheden voort.
Om hieraan paal en perk te stellen, verbond Jan van Beieren zich met Gelre om tezamen het Neder-Sticht te bemachtigen.
Bisschop Frederik III van Blankenheim zag het gevaar en trof voorbereidingen voor te-genweer. Dit bemerkende, besloot de Hollandse stadhouder zich voor de strijd gereed te maken en riep op 15 oktober 1419 de steden Leiden, Haarlem en Alkmaar met West-Friesland op tot een eventuele strijd.
Ondanks genoemd overleg van 20 oktober kwam het begin 1420 uiteindelijk tot gewapen-de vijandelijkheden (Zie g.12).
g.12 Vijandelijkheden / 1420 - WILLEM was een trouwe aanhanger van gravin Jacoba van Beieren en nam deel aan de partijstrijd in Holland tussen gravin Jacoba en haar oom Jan van Beieren van Luik. Tezamen met Frederik III van Blankenheim, de 51e bisschop van Utrecht en anderen werd in 1420 de oorlog verklaard aan de Luikse elect Jan van Beieren. Jan van Beieren eiste als erfgenaam van zijn gesneuvelde broer graaf Willem VI en ook als oom van gravin Jacoba de voogdij op over Holland zolang Jacoba nog niet getrouwd was en plaatste zich aan het hoofd van de Kabeljauwse partij.
Oorlog tussen Gelre en Utrecht - Hertog Reinoud IV van Gelre ( 1423) verklaarde in 1420 de oorlog aan het Sticht wegens de steun die de Hoeksen ondervonden van de burgerij en van de Utrechtse bisschop Frederik III van Blankenheim.
In deze oorlog werd de bisschop belaagd door Gelre en de Kabeljauwse Hollanders en door andere medestanders van hertog Reinoud IV. Een aanval van Gelre op Amersfoort sloeg het bisschoppelijk leger met hulp van Kampenaren af.
In een veldtocht van de bisschop over de Veluwe werden Barneveld, Nijkerk, Putten en Ede verwoest.
In het voorjaar 1421 trok hij, 78 jaar oud, in een draagstoel en met 6500 man vanuit zijn slot Ter Horst bij Rhenen naar Velp en Roozendaal. Het kwam niet tot een veldslag met her-tog Reinoud IV, die het zuidelijk Sticht verwoestte.
Op 11 november 1421 werd Wageningen door Utrechtse benden platgebrand. Op 3 juni 1422 sloten beide partijen strijdensmoe een wapenstilstand. Op 16 juli 1423 volgde de vrede.
Op 21 maart 1420 sloten gravin Jacoba en hertog Jan van Beieren in St. Maartensdijk een zoen-verdrag, waarbij ook WILLEM als één van de acht raden die grotere invloed op het landsbestuur verkregen.
Zoenverdrag - Het op 13 april 1419 op Jacoba's kasteel in Woudrichem gesloten verdrag bepaalde, dat voortaan de graafschappen gemeenschappelijk bestuurd zouden worden door zowel hertog Jan van Beieren van Kabeljauwse zijde alsook door hertog Jan IV van Brabant van Hoekse zijde.
Zij werden ieder bijgestaan door 4 raadsheren die tezamen de raad van acht vormden.
Spoedig kozen de Hoekse raden Jacob van Gaesbeeck, Hubrecht III van Culenborch ( 1422) en Hendrik van Wassenaar de zijde van Jan van Beieren.
Alleen WILLEM bleef over als trouw aan gravin Jacoba.
Deze vermindering van Hoekse invloed zette algemeen door waarop vele Hoeken in Utrecht bij bisschop Frederik III bescherming zochten. Bij dit verdrag ontving Jan van Beieren als erfelijk leen Rotterdam, Leiden, Gorkum en een gebied tussen de Merwede, Linge en Lek.
Bij het op 21 maart 1420 gesloten verdrag van Maartensdijk kreeg Jan van Beieren de graafschappen Holland en Zeeland in handen als 12-jarig pand voor 84.000 Engelse nobel en 90.000 Franse kronen die hertog Jan IV van Brabant hem zou betalen. Gravin Jacoba was hier buiten gehouden en was bij het vernemen ervan woedend van ergernis.
g.13 Ridderslag / 1420 - In 1420 ontving WILLEM van gravin Jacoba de ridderslag.
Het is onbekend bij welke gelegenheid deze plechtigheid plaats vond. Zes jaar later heeft gravin Jacoba voor het begin van het gevecht bij Alphen in april 1426 zeven edelen eveneens tot ridder ge-slagen, o.a. Arnold van der Merwede ( voor 1426, aangetrouwde oom van WILLEM). Misschien moet het genoemde jaar 1420 gelezen worden als 1426.
g.14 Verbond van de Hoeken / 1420 - De gewezen Luikse elect Jan van Beieren, die zich in 1417 ten koste van gravin Jacoba van Beieren het gezag over het graafschap Holland had aangematigd en geheel op de hand van de Kabeljauwen was, nam allerlei maatregelen die weinig naar de zin van de Hoeken waren.
Een en ander leidde ertoe, dat de Leidse burggraaf Filips van Wassenaar, WILLEM als leider van de Hoeken, bisschop Frederik III van Blankenheim, burggraaf Johan II van Montfoort ( 1448) en de steden Utrecht, Amersfoort en Leiden op 15 april 1420 een overeenkomst sloten.
Hierin beklaagden zij zich over het onrecht dat zij dat de Hollandse bewindslieden hen dagelijks aandeden. Vooral de stad Leiden en burggraaf Filips van Wassenaar toonden zich gegriefd over de kwellingen en beledigingen die zij ondervonden. Tot wie men zich ook om '... troost, hulpe of gena-de...' wendde, niemand bleek tot bijstand bereid.
WILLEM in het bijzonder verklaarde dat hij tenslotte door de nood werd gedwongen zich en de zijnen te beschermen en dat niemand hem dit kan verwijten. Met name werd in de overeenkomst een aantal van hun Kabeljauwse tegenstanders genoemd die bij dit verdrag als tegenpartij werden be-schouwd.
Zo werd door WILLEM en burggraaf Filips met de stad Leiden de vrede ontzegd aan Heer Jan III van Egmond ( 1451), Heer Gerrit van Heemskerk van Oosterwijk ( 1429), jonker Jacob van Gaes-beeck, Heer Hubrecht III van Culenborch ( 1422), zijnde de raad van graaf Willem V, verder de latere schatmeester Floris van Borselen van Cortgene en die uit Leiden verdreven waren, met allen die daadwerkelijk medestanders van bovengenoemden waren.
De verbondenen beloofden elkaar bijstand, wederzijdse verdeling van buit en betaling daaruit van oorlogskosten, geen oorlogsleed te veroorzaken, teruggave van steden en kastelen voorzover van toepassing, geen afzonderlijke vredesluiting en borg testaan voor verzoening. De edelen en verte-genwoordigers van de steden die later alsnog tot dit verbond zouden willen toetreden, zouden dan alsnog in al de voorwaarden van het verdrag begrepen worden.
Behalve door de hierboven genoemden werd het verdrag ondertekend door enige tientallen edelen waarbij een aantal van ondergeschikt politiek belang. Men kwam overeen dat de inhoud van het ver-bond nog 5 jaren van kracht zouden blijven nadat de huidige geschillen met de tegenpartij tot oplos-sing gebracht zouden zijn.
In deze uitvoerige verbondsacte tekende WILLEM als Heer van Gennep, Stein en Van der Merwe-de. Deze titel kwam hem als geschikt voor omdat hij wel voogd was over personen en goederen van Brederode, maar hiervan niet de titel van Heer van Brederodebezat.
Verbondsacte van 15 april 1420 (fragment): - 'In den name ons Heren Jhesu Christi, der heili-ger Drievoldicheit, ende der glorioser Maget Maria, der Moeder Gods, amen.
Wy Frederic van Blankenhem, bi der genaden Gods Bisscop to Utrecht, ende wy Johan, Borchgrave van Mont- foirde, wy Philips, Here van Wassenaer, Borchgrave to Leyden, ende ic Willam van Brederode, Here to Genpe, to Steyne, ende ter Merweden, wy Borgermeyste-ren, Scepen, ende gemeyn Rait der stat van Utrecht, wy Borgermeysteren, Scepen, ende gemeyn Rait der stat van Leyden, ende wy Borgermeysteren, Scepen, ende gemayn Rait der stat van Amersfoirt,
maken cond allen luden, dat wy om des groten onrechts, ende gewelts wille, dat ons ... geschiet is ... ende ons van den menygen dagelix geschiet boven der zoenen, ... ende ange-daen is.
In den eersten ... (volgt aantal ondervonden aantijgingen en klachten). ...
Ende hoe veel wy onsen genedigen Here van Branbant, ende onse Vrouwen, en dien ge-nen, den sy hoir lant bevolen hebben, vervolcht, en gebeden hebben, wy en vynden nyemant troost, hulpe, noch genade.
Ende want mi Willam van Brederade voirsz. beveling gedaen was mit anderen Heren, ... des ic minen genedige Here van Beyeren dit gescreven, ... als dat behoert, ... dat mi niet gesciet en is, noch oic antwoirde van gekrigen en konde, dattet mi geschien soude mogen.
Ende want ic aensye die grote gewelde, ongelove, ende ongenade, die mi, ende minen vrienden geschiet syn, ende geschien tegens, ende sonder rechte, ende vonnisse, so werde ic van node daer toe gedrongen, dat ic mi mit minen magen, ende vrienden behelpen, ende beschermen moet om lyf, en goet te behouden, of ic mach, ende alle duechdelike harten wail begripen mogen, dattet Gotlic, redelic, ende eerlyc is, dat een ygelyc syn lyf, ende syn goet bescudden sal, dair hij mach. ... So syn wy mit malcanderen eens geworden eenre gunsteliker dedinge, ende vrientschap duerende vyff jaer lanck na dien dage, dattie saken zamentlic gesoent, ende geslicht syn, in der formen, ende manyeren, alse hier na bescreven steet:
In den eerste so sullen wy Philips ... (enz.)
Ic Willem van Brederade Here tot Genp, ... Steyn, ... Merwede ... vianden werden des He-ren van Egmonde, ... (enz.)'.
Hoeks verbond - In feite werd met het verdrag de gehoorzaamheid aan het landsgezag opge-zegd en behield men zich vrijheid van handelen voor zoals men die zich goeddacht.
Helaas voor de Hoeken verkreeg Jan van Beieren in 1419 de gewesten Holland, Zeeland en Friesland tegen betaling var, een grote som gelds voor 12 jaren in pand van hertog Jan IV van Brabant'... als Heer van de landen en als voogd zijner gemalin ...' (= gravin Jacoba).
Het resultaat was dat al spoedig opnieuw vijandelijkheden tot uitbarsting kwamen.
Filips van Wassenaar - Heer Filips van Wassenaar, burggraaf van Leiden, werd in dit jaar 1420 in augustus gevangengenomen.
In 1428 is hij in Wijk bij Duurstede in gevangenschap overleden. Zijn goederen had hij in 1420 moeten afstaan aan zijn Kabeljauwse zoon Hendrik van Wassenaar.
g.15 Beleg van Leiden / 1420 - Nadat op 13 februari 1419 de Luikse elect Jan van Beieren het medebestuur over het graafschap Holland had verkregen, toog hij naar Leiden waar hij de eed van trouw afvorderde en het stadsbestuur naar eigen zin veranderde. Ook in andere steden deed hij het-zelfde wat allerwegen ongenoegen van Hoekse zijde tot gevolg had die hier en daar in schermutselin-gen ontaardde.
Toen de Hoeken in Leiden zich met hun medestanders in Utrecht verbonden tot gewapende acties tegen Jan van Beieren, sloeg deze het beleg voor Leiden. Na ruim 9 weken gaf de stad zich over en werd het Hoekse stadbestuur en de legeraanvoerders, waarbij ook WILLEM, gedwongen om Jan van Beieren als graaf van Holland te erkennen.
Op 17 augustus 1420 werden wederzijds uitgebreide zoenverdragen gesloten tussen Jan van Beie-ren met zijn raadsleden en de Hoekse aanvoerders waarbij WILLEM als belangrijkste hiervan.
Op 18 augustus 1420 traden WILLEM met Jan II van Heemstede en Gerrit van Zyle op als getuigen en zegelaars bij de overdracht door Heer Filips van Wassenaer door wie WILLEM diens lieve neef wordt genoemd, van zijn Leids burggraaf schap aan hertog Jan van Beieren. Filips mocht de burcht in Leiden en enkele rechten behouden.
Op 18 augustus 1420 hield Jan van Beieren een statige intocht in Leiden waarop een luisterrijke huldiging volgde.
Oorkonde van 17 augustus 1420 (fragment/551): - 'Johan, by der Goids genade Palensgrave opten Ryn, Hertoge in Beyeren, soon van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant, enz. doen kont allen luden, want Here Philips, Here van Wassener, Burchgrave van Leyden, Willem van Brederode, Heer Jan van Heemstede, Heer Geryt van den Zyle, Jan van Wassener, ende onse stede van Leyden mit hoeren hulperen in veeden, twydrachte, onruste, ende geschele ge-comen waren tegen ons, ende der Greeflicheit van Hollant, om verbonttenisse, die sy mitten Bisscop, ende mitter stat van Utrecht gemaect hadden, ende oic om ontsegbrieve, die sy op onsen neve, ende getruwen Raden, heren Jan, Here tot Egmond, ende tot Yselsteyn, ende Heren Geryt van Heemskerck, here totOisthusen, ende hoiren hulperen gescreven hadden, dat ons dat niet van him langer te lyden ende stonde ende hadden dair om die voirsz. Burch-grave, Willem van Brederode, mitten anderen voirgenoemt, ende die stede van Leyden mit onser macht belegen... ('maar ter voorkoming van de ondergang der stad willen wij ons als volgt verzoenen') ...
In den yersten, so sullen die Burchgreve van Leyden, Willem van Brederode, (volgen overige namen) gansselic, clairlic, end all gezoent wesen mit ons, ... enz. ...
Item, van alsulker aensprake, als Willem van Brederode hem vermeet te hebben op ten ste-den van Hairlem, van Delff, ende van der Goude, die sall hy blyven an ons, ende an onsen Rade voirsz. na synre aensprake, ende na der steden voirsz. antwoirde....'.
Oorkonde van 17 augustus 1420 (fragment/554): - 'Wy Philips, Heer van Wassenaer, Burch-grave van Leyden, Willem van Brederode, Heer tot Genp, te Steyn, ende ter Merwede, ... ( en anderen)
... also wy ... in ...geschille gecomen waren, dat ons leet is, mitten hoochgeboren Vorst, Her-toghe Johan van Beyeren, ... ende wy kennen openbaerlic, dat wy mit synre genaden over-draghen ende vereenicht, en daer af gesoent syn in der manieren hier na beschreven'.
WILLEM noemt in deze oorkonde een viertal titels: van Brederode, van Gennep, van Stein en van der Merwede
- 1e BREDERODE, omdat hij in 1420 de enige volwassen Brederode was en bovendien optreedt op persoonlijke naam en titel en niet namens zijn geslacht, waarvan de toekomstige Heer Reinoud pas 6 jaar jong was;
- 2e GENNEP, omdat bij het overlijden van zijn moeder Jolanda in 1413 hij en zijn broers Jan en Wal-raven tezamen erfgenamen waren van Gennep, maar hij nu de enige nog in leven zijnde is van de aan-vankelijk vier gebroeders;
- 3e STEIN en - 4e MERWEDE, door zijn huwelijk met erfdochter Margriet van der Merwede en Stein.
Beleg van Leiden - Kort na het sluiten van het Hoeks verbond in april 1420 werden de gewes-ten Holland, Zeeland en West-Friesland door hertog Jan IV van Brabant voor de duur van 12 jaren als pand overgedragen aan hertog Jan van Beieren. Dit alles gebeurde buiten medewe-ten van de echtgenote van Jan IV, gravin Jacoba van Beieren.
Deze grote machtsvermeerdering van Jan van Beieren, aan wie de verpande gewesten zich '... in alle stucken gehoer- saem, bystandich en gehulpich ...' dienden te betonen, vervul-de de Hoeken met grote zorg.
De elect Jan van Beieren meende dat de Hoeken in de stad Leiden zich tegen zijn inhuldi-ging zouden kunnen verzetten. Om dit te voorkomen verving hij in het voorjaar 1419 de helft van de schepenraad door Kabeljauwen, die zich hierdoor aangespoord voelden zich van de stad meester te maken. De strijd liep hoog op. De stadhouder van Holland toog met twee raden waarbij WILLEM naar Leiden om de vrede te herstellen, wat op 17.5 scheen te geluk-ken.
De Hoeken besloten de stad Leiden als middelpunt van Hoekse ondernemingen te ver-sterken met manschappen, waarbij een legergroep van 500 man uit het Sticht en te voorzien van grote voedselvoorraden en wapenmateriaal.
Nadat ook in september 1419 schriftelijk aan de Kabeljauwse aanvoerders Jan II van Egmond ( 1451) en Gerrit van Heemskerk ( 1429) en hun aanhangers de toegang tot de stad was ontzegd, werd metterdaad tot uitvallen overgegaan door het verwoesten van nabij Leiden gelegen Kabeljauwse kastelen.
Onmiddellijk verzamelde Jan van Beieren bij Gouda een legermacht en sloeg op 24 juni het beleg voor Leiden dat na ruim 2 maanden nog geen resultaat had opgeleverd.
Uit voedselnood werden de Hoeken gedwongen tot overleg met Jan van Beieren en werd op 17 augustus 1420 een zoenverdrag gesloten. Dit was voor Filips van Wassenaar het einde van zijn burggraafschap, die zelf gevangen werd gezet. De stad kreeg wegens ongehoor-zaamheid een boete van 18.000 Wilhelmusschilden opgelegd. De niet-Leidse manschappen keerden tenslotte met vrije aftocht naar hun woonplaatsen terug. Hiermee was in de stad loei-den een eind gekomen aan het Hoekse stadsbestuur.
Bovendien eiste Jan van Beieren dat het stadsbestuur hem erkende en huldigde als graaf van Holland.
Ook werd dit opgelegd aan de hoekse hoofd-aanvoerders Filips van Wassenaar, WIL-LEM, Jan II van Heemstede en Gerrit van der Zyl, wat zij morrend deden.
= OVERSTROMINGSRAMP / 1421 - De zee heeft veel genomen en bij Dordrecht overstroomd kort na de dood van Walraven (= Walraven I van Brederode, 1417 in Gorkum).
Rampjaar 1421 - Als bijzonderheid zij terzijde vermeld dat in 1421 het gewest Holland door twee grote rampen werd opgeschrikt.
Op 23 april 1421 verbrandde een derde deel van de stad Amsterdam waarbij het oude stadhuis, de Nieuwe Kerk en enkele andere openbare gebouwen.
In de nacht van 18 november 1421 werd het zuidelijk deel van Holland getroffen door de rampzalige St. Elisabethsvloed.
Hierbij onstond o.a. de Biesbos. Ieder kan nog het verhaal navertellen van de kat die een kind in een ronddobberende wieg redde.
Ook in het overige Holland raakte veel land overstroomd. Het dorp Petten werd geheel door de Noordzee verzwolgen, met de kerk waarin de 400 daarin gevluchte mensen allen de dood vonden.
Kasteel van der Merwede - Bij de vloed van 1421 ging de Heerlijkheid van der Merwede, door WILLEM bij zijn huwelijk verkregen, door overstroming grotendeels verloren.
Mede door de politieke chaos in de 15e eeuw bleef herbe- dijking van het gebied langdu-rig achterwege, waardoor het land ongeveer anderhalve eeuw onder water heeft gestaan.
g.16 Slag bij Alphen / 1425/1426 - Een Hoeks leger van gravin Jacoba van Beieren onder bevel van WILLEM en Willem Nagel behaalde op 21 oktober 1425 bij de Gouwersluis nabij Alphen na felle strijd een schitterende overwinning op het leger van hertog Filips de Goede onder bevel van Jacob van Gaesbeeck.
Hiermee verijdelde gravin Jacoba de opzet van hertog Filips de verbinding te verbreken tussen haar strijdgroepen in Kennemerland en haar operatiebasis Schoonhoven.
Ook een tweede veldslag aldaar op 30 april 1426 werd door Jacoba gewonnen (Zie g. 17).
Overwinning bij Alphen - Jacoba van Beieren had na haar ontsnapping uit Gent op 31 au-gustus 1425 met hulp van de haar getrouwe steden Gouda, Schoonhoven en Oudewater en met aanvulling van manschappen uit Utrecht een niet grote, maar sterk gemotiveerde leger-groep kunnen samenstellen.
Zij trok hiermee op naar de aanrukkende troepen van hertog Filips van Bourgondië.
Deze was reeds twee weken na Jacoba's vlucht uit haar gevangenschap in Gent met een legermacht van 30.000 man waaronder Picardische boogschutters over Zeeland en Rotterdam naar Holland gekomen en was nu op weg naar Leiden. Vanuit Gouda bezette Jacoba het stadje Alphen, vanwaar zij de voor de binnenvaart belangrijke Gouwersluis onder toezicht kon houden.
In opdracht van hertog Filips toog diens stadhouder Jacob van Gaesbeeck op 21 oktober met een klein leger van Leiden naar Alphen om daarna Gouda aan te vallen. Dit leger was samengesteld uit manschappen uit Bourgondië en de schutterijen van Leiden, Haarlem en Amsterdam.
Bij Alphen kwam het tot een strijd met de troepen van gravin Jacoba, die onder bevel stonden van WILLEM en Willem Nagel. Eerst werden de Hoeken teruggedrongen, maar in een onverhoedse felle tegenaanval moesten de Kabeljauwse benden het veld ruimen.
Zij werden tot de aftocht gedwongen en vluchtten terug naar de veilige stad Leiden.
Jacoba en haar medestrijders veroverden de vijandelijke banieren van Haarlem, Leiden en Amsterdam, namen velen gevangen en veroverden aanzienlijke buit, hetgeen alles naar Gou-da werd gebracht.
De glorierijke dag werd besloten met het zingen van het 'Te Deum' in de Grote Kerk al-daar.
Hertog Filips van Bourgondië restte niet veel anders dan aan zijn getrouwen in de steden Amsterdam, Haarlem en Leiden een troostbrief te zenden en hen '... mit allen onser herten vruntlic te daneken van sulken dyensten als ghij ons tot Alphen gedaa
n hebt ende noch ho-pen ons van U te geschien, hoewail dattet U op dese tijt onghelucket is, dair wij hertelic om bedruct sijn, alze reden gheeft ...'.
Filips wist 3 jaar later met een leger van 20.000 man Holland onder zijn gezag te brengen (Zie g.20).
g.17 Beleg van Haarlem / 1426 - In september 1425 ging hertog Filips van Bourgondië naar Hol-land om orde op zaken te stellen wegens hernieuwde gewapende acties van gravin Jacoba van Beie-ren die door list uit haar gevangenschap in Gent was ontvlucht. Begin 1426 keerde Filips terug naar Vlaanderen om een grotere strijdmacht te vormen tegenover die van gravin Jacoba.
Deze afwezigheid van hertog Filips nam Jacoba te baat om op 4 april 1326 het beleg voor de Kabeljauwse stad Haarlem te slaan. Het Hoekse leger bestond uit manschappen uit de ontevreden bevolking van Kennemerland en Utrecht en de haar trouwe stedenAlkmaar, Schoonhoven, Gouda en Oudewater. Dit met pieken, bijlen en zeisen gewapende leger s
|